Jongeren die stoppen met school en gaan werken willen vaak nog leren

Vsv-cijfers wijzen uit dat de afgelopen jaren zo’n veertig procent van de jongeren die zijn uitgevallen in het mbo een jaar na uitval aan het werk is. In opdracht van Ingrado onderzocht Regioplan in hoeverre hierbij sprake was van ‘groenpluk’. Groenpluk suggereert dat bedrijven actief personeel werven onder jongeren die nog in opleiding zijn, bijvoorbeeld op hun stageplek. Voor het onderzoek spraken we met jongeren over hun beweegredenen om te stoppen met de opleiding en te gaan werken, aangevuld met een literatuuronderzoek en een analyse op CBS-microdata.

Het onderzoek trok veel belangstelling. Zo besteedden zowel Trouw (Een groot aantal jongeren verlaat school, maar niet vanwege personeelstekorten, 25 maart 2025) als de Volkskrant (Mbo’ers die opleiding inruilen voor werk zijn kwetsbaar: ‘Ik verdiende veel minder dan collega’s’, vrijdag 28 maart 2025) er aandacht aan. Eind maart presenteerden we de resultaten van ons onderzoek in Nijmegen voor een publiek van geïnteresseerden uit gemeenten en onderwijs. Naast de presentatie van de onderzoeksresultaten vertoonde Ingrado een documentaire die zij over het onderwerp liet maken.

22.000 mbo-studenten zijn gestopt met hun opleiding voordat ze een diploma hebben gehaald

De aandacht voor het onderwerp is niet verrassend. Eind maart 2025 werd bekendgemaakt dat er in het schooljaar 2023-2024 22.000 mbo-studenten zijn gestopt met hun opleiding voordat zij een startkwalificatie (een diploma op minimaal mbo-2-niveau) hebben gehaald (bron: Dashboard VSV). Hoewel dit cijfer duidelijk lager ligt dan in de vorige schooljaren is dit nog steeds hoog. Ondanks de inspanningen om uitval terug te dringen, blijven de aantallen omvangrijk.

Uitval is zorgelijk, onder meer omdat jongeren zonder startkwalificatie kwetsbaarder zijn op de arbeidsmarkt:

  • Ze zijn vaker werkloos dan uitstroom met startkwalificatie
  • Ze beschikken vaker over een flexibel contract dan uitstroom met startkwalificatie
  • Ze werken vaker in kleinere aanstellingen dan uitstroom met startkwalificatie

Deze verschillen op de arbeidsmarkt zijn bovendien hardnekkig: tien jaar na uitstroom zien we nog steeds verschillen tussen uitstroom mét en uitstroom zonder startkwalificatie (bron: CBS, 2020).

Geen aanwijzingen voor ‘groenpluk’

Geen van de jongeren noemde werk als directe reden om de opleiding voortijdig te beëindigen. Ook verdere analyses wijzen er niet op dat groenpluk op grote schaal plaatsvindt. De gesprekken wijzen uit dat de oorzaak voor uitval bij vrijwel alle jongeren ligt in een combinatie van schoolgerelateerde en persoonlijke factoren. Met name een verkeerde opleidingskeuze en het zich niet thuis voelen in de schoolbanken springen eruit. Daarbij kunnen problemen thuis of in de eigen omgeving en/of psychische problemen een rol hebben gespeeld. Nadat ze stopten met hun opleiding vonden de meeste jongeren redelijk makkelijk een baan, bijvoorbeeld in de horeca of detailhandel.

Terug naar school ondanks drempels

Hoewel jongeren de waarde van een diploma vaak wel erkennen, ervaren ze obstakels die hen tegenhouden om terug te gaan naar school. Soms hebben ze ook negatieve ervaringen en kunnen het zich maar moeilijk voorstellen om terug te gaan naar school. Ondanks dergelijke bedenkingen blijkt uit de analyse op CBS-microdata dat iets meer dan een derde van deze specifieke groep schoolverlaters binnen vier jaar weer een opleiding is gaan volgen.

Welke lessen kunnen we trekken uit de redenen die jongeren noemen om te stoppen?

Veel jongeren hebben moeite met het kiezen van een passende opleiding. Ze moeten al op relatief jonge leeftijd bepalen welke richting ze op willen en er zijn momenten dat ze twijfelen of ze de juiste keuze hebben gemaakt. Het is geen schande als het een keer misgaat. Wel is het belangrijk dat jongeren de kans krijgen om iets anders te proberen als de opleiding niet is wat ze ervan verwachtten. Flexibele instroommomenten in het mbo zouden dit makkelijker kunnen maken. Dat studenten soms een verkeerde studiekeuze maken, onderschrijft ook het belang van ondersteuning bij de keuze van een opleiding, voordat ze daadwerkelijk aan een opleiding beginnen.

Een deel van de jongeren voelt zich niet thuis in het onderwijs. Ze ervaren school als een keurslijf of leren liever vanuit de praktijk. De overstap vaneen bol-opleiding naar een bbl-opleiding of andere vormen van (meer) praktijkgericht leren kan een uitweg voor deze jongeren zijn. Ook als ze zonder startkwalificatie aan het werk zijn, zou meer aandacht kunnen worden besteed aan kwalificatie en het verbeteren van de loopbaankansen van jongeren zonder startkwalificatie.

Hoewel het lastig is om vast te stellen wat nu precies bepalend is bij schooluitval, zijn er vaak al eerder signalen die erop kunnen wijzen dat een student niet op zijn of haar plek zit. In de praktijk worden studenten die hun opleiding niet willen afronden, maar niet goed weten wat ze wel willen, weleens te makkelijk losgelaten door de school. Dat een deel van de vsv’ers na verloop van tijd terugkeert naar school, wijst erop dat ze gemotiveerd kunnen zijn om een diploma te halen. Naast individuele ondersteuning kunnen deze jongeren baat hebben bij uitstroom- of oriëntatietrajecten.

Voor studenten die nog niet zo goed weten wat ze willen of die met school in conflict zijn gekomen of problemen in andere leefdomeinen ervaren, zijn er vaak verschillende opties voor een passende vervolgstap. De student kan hiervoor een beroep doen op de school of de gemeente om te verkennen welke mogelijkheden er zijn. De Wet Van school naar duurzaam werk biedt de gemeente kansen om jongeren met verschillende ondersteuningsvragen (school- of werkgerelateerd) te helpen. In de praktijk moet dat vaak nog wel zijn beslag krijgen.

Meer weten?

Bekijk hier de infographic en lees hier het volledige rapport.

Wil je de documentaire bekijken? Die kun je hier aanvragen.

Jongeren die stoppen met school en gaan werken willen vaak nog leren

Vsv-cijfers wijzen uit dat de afgelopen jaren zo’n veertig procent van de jongeren die zijn uitgevallen in het mbo een jaar na uitval aan het werk is. In opdracht van Ingrado onderzocht Regioplan in hoeverre hierbij sprake was van ‘groenpluk’. Groenpluk suggereert dat bedrijven actief personeel werven onder jongeren die nog in opleiding zijn, bijvoorbeeld op hun stageplek. Voor het onderzoek spraken we met jongeren over hun beweegredenen om te stoppen met de opleiding en te gaan werken, aangevuld met een literatuuronderzoek en een analyse op CBS-microdata.

Het onderzoek trok veel belangstelling. Zo besteedden zowel Trouw (Een groot aantal jongeren verlaat school, maar niet vanwege personeelstekorten, 25 maart 2025) als de Volkskrant (Mbo’ers die opleiding inruilen voor werk zijn kwetsbaar: ‘Ik verdiende veel minder dan collega’s’, vrijdag 28 maart 2025) er aandacht aan. Eind maart presenteerden we de resultaten van ons onderzoek in Nijmegen voor een publiek van geïnteresseerden uit gemeenten en onderwijs. Naast de presentatie van de onderzoeksresultaten vertoonde Ingrado een documentaire die zij over het onderwerp liet maken.

22.000 mbo-studenten zijn gestopt met hun opleiding voordat ze een diploma hebben gehaald

De aandacht voor het onderwerp is niet verrassend. Eind maart 2025 werd bekendgemaakt dat er in het schooljaar 2023-2024 22.000 mbo-studenten zijn gestopt met hun opleiding voordat zij een startkwalificatie (een diploma op minimaal mbo-2-niveau) hebben gehaald (bron: Dashboard VSV). Hoewel dit cijfer duidelijk lager ligt dan in de vorige schooljaren is dit nog steeds hoog. Ondanks de inspanningen om uitval terug te dringen, blijven de aantallen omvangrijk.

Uitval is zorgelijk, onder meer omdat jongeren zonder startkwalificatie kwetsbaarder zijn op de arbeidsmarkt:

  • Ze zijn vaker werkloos dan uitstroom met startkwalificatie
  • Ze beschikken vaker over een flexibel contract dan uitstroom met startkwalificatie
  • Ze werken vaker in kleinere aanstellingen dan uitstroom met startkwalificatie

Deze verschillen op de arbeidsmarkt zijn bovendien hardnekkig: tien jaar na uitstroom zien we nog steeds verschillen tussen uitstroom mét en uitstroom zonder startkwalificatie (bron: CBS, 2020).

Geen aanwijzingen voor ‘groenpluk’

Geen van de jongeren noemde werk als directe reden om de opleiding voortijdig te beëindigen. Ook verdere analyses wijzen er niet op dat groenpluk op grote schaal plaatsvindt. De gesprekken wijzen uit dat de oorzaak voor uitval bij vrijwel alle jongeren ligt in een combinatie van schoolgerelateerde en persoonlijke factoren. Met name een verkeerde opleidingskeuze en het zich niet thuis voelen in de schoolbanken springen eruit. Daarbij kunnen problemen thuis of in de eigen omgeving en/of psychische problemen een rol hebben gespeeld. Nadat ze stopten met hun opleiding vonden de meeste jongeren redelijk makkelijk een baan, bijvoorbeeld in de horeca of detailhandel.

Terug naar school ondanks drempels

Hoewel jongeren de waarde van een diploma vaak wel erkennen, ervaren ze obstakels die hen tegenhouden om terug te gaan naar school. Soms hebben ze ook negatieve ervaringen en kunnen het zich maar moeilijk voorstellen om terug te gaan naar school. Ondanks dergelijke bedenkingen blijkt uit de analyse op CBS-microdata dat iets meer dan een derde van deze specifieke groep schoolverlaters binnen vier jaar weer een opleiding is gaan volgen.

Welke lessen kunnen we trekken uit de redenen die jongeren noemen om te stoppen?

Veel jongeren hebben moeite met het kiezen van een passende opleiding. Ze moeten al op relatief jonge leeftijd bepalen welke richting ze op willen en er zijn momenten dat ze twijfelen of ze de juiste keuze hebben gemaakt. Het is geen schande als het een keer misgaat. Wel is het belangrijk dat jongeren de kans krijgen om iets anders te proberen als de opleiding niet is wat ze ervan verwachtten. Flexibele instroommomenten in het mbo zouden dit makkelijker kunnen maken. Dat studenten soms een verkeerde studiekeuze maken, onderschrijft ook het belang van ondersteuning bij de keuze van een opleiding, voordat ze daadwerkelijk aan een opleiding beginnen.

Een deel van de jongeren voelt zich niet thuis in het onderwijs. Ze ervaren school als een keurslijf of leren liever vanuit de praktijk. De overstap vaneen bol-opleiding naar een bbl-opleiding of andere vormen van (meer) praktijkgericht leren kan een uitweg voor deze jongeren zijn. Ook als ze zonder startkwalificatie aan het werk zijn, zou meer aandacht kunnen worden besteed aan kwalificatie en het verbeteren van de loopbaankansen van jongeren zonder startkwalificatie.

Hoewel het lastig is om vast te stellen wat nu precies bepalend is bij schooluitval, zijn er vaak al eerder signalen die erop kunnen wijzen dat een student niet op zijn of haar plek zit. In de praktijk worden studenten die hun opleiding niet willen afronden, maar niet goed weten wat ze wel willen, weleens te makkelijk losgelaten door de school. Dat een deel van de vsv’ers na verloop van tijd terugkeert naar school, wijst erop dat ze gemotiveerd kunnen zijn om een diploma te halen. Naast individuele ondersteuning kunnen deze jongeren baat hebben bij uitstroom- of oriëntatietrajecten.

Voor studenten die nog niet zo goed weten wat ze willen of die met school in conflict zijn gekomen of problemen in andere leefdomeinen ervaren, zijn er vaak verschillende opties voor een passende vervolgstap. De student kan hiervoor een beroep doen op de school of de gemeente om te verkennen welke mogelijkheden er zijn. De Wet Van school naar duurzaam werk biedt de gemeente kansen om jongeren met verschillende ondersteuningsvragen (school- of werkgerelateerd) te helpen. In de praktijk moet dat vaak nog wel zijn beslag krijgen.

Kansrijke maatregelen in de aanpak van personeelstekorten in onderwijs, zorg en kinderopvang voor de gemeente Haarlem

Nederland gaat momenteel gebukt onder grote krapte op de arbeidsmarkt. Ook in Haarlem doet zich dit tekort voelen. Voor de Rekenkamercommissie (2023) van de gemeente Haarlem voerden wij een verkennend onderzoek uit naar de aanpak van personeelstekorten in maatschappelijk essentiële sectoren.

Voor de Rekenkamercommissie (2023) van de gemeente Haarlem deden wij een verkennend onderzoek om voor de gemeenteraad inzichtelijk te maken welke mogelijkheden gemeenten – en vervolgens specifiek Haarlem – hebben om werkgevers te helpen bij het verkrijgen van personeel. De focus lag daarbij op de branches kinderopvang, onderwijs en gezondheidszorg; maatschappelijk essentiële branches.

Doel en aanpak

De vraag die de rekenkamercommissie stelde is of de gemeente op een of andere manier kan bijdragen aan de oplossing voor het tekort aan personeel. Wat mag een gemeente eigenlijk? Wat doet Haarlem al? Hoe doen andere gemeenten/regio’s dat, met welk effect? Antwoord op deze vragen maakt het voor de gemeenteraad mogelijk het onderwerp te agenderen, opties te benoemen en hiermee de werkgevers te steunen. Tegelijkertijd kan het hiermee ook haar eigen rol vervullen, te weten die van bestuur van een stad waar inwoners toegang behouden tot goed functionerende essentiële faciliteiten. Om tot een breed gedragen en bruikbare uitkomst voor de gemeente Haarlem te komen, is de volgende aanpak gevolgd:

  1. inventarisatie van bestaand beleid binnen de gemeente Haarlem (deskresearch en inventarisatiesessie met stakeholders);
  2. inventarisatie van mogelijkheden uit andere gemeenten (deskresearch en interviews met gemeenten); reflectie met stakeholders uit de gemeente Haarlem op het bestaande beleid en mogelijke kansrijke opties voor de gemeente (werksessie met stakeholders en interviews met werkgevers)

Doorkijk naar kansrijke mogelijkheden

De vraag naar personeel is door de gemeente niet heel eenvoudig te beïnvloeden, maar de matching tussen vraag en aanbod en het vergroten van het potentiële aanbod bieden daarbij mogelijk wel aanknopingspunten. Eén van de belangrijkste uitkomsten van het onderzoek is dat de gemeente meer en vaker een faciliterende en ondersteunende rol kan spelen in maatregelen die werkgevers in onderwijs, kinderopvang en zorg (al) treffen om personeelstekorten aan te pakken. Regionaal gebeurt al veel, maar voor de regio en gemeente zijn er nog kansen op het terrein van:

  1. Het aanboren van andere doelgroepen om het potentieel arbeidsaanbod te vergroten: in de regio is de match tussen het huidig arbeidspotentieel dat in beeld is (m.n. mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt) uitgeput (voor onderwijs- en zorgbanen). Voor de regio is het potentieel kansrijk om doelgroepen waar een match mee wordt gezocht te verbreden naar (het groeiend aantal) anderstaligen (in de regio) en inwoners die zich willen omscholen. De gemeente kan hierin een meer faciliterende rol vervullen (zoals het bieden van taalondersteuning binnen de bestaande scholings-instroomtrajecten voor anderstaligen en het faciliteren van zichtbare wervingscampagnes voor onderwijs- en zorgbanen in regio Haarlem).
  2. Het structureel verankeren van goedlopende projecten: in de regio hebben de sectoren onderwijs, kinderopvang en zorg op project- en subsidiebasis al een aantal succesvolle zij-instroomtrajecten georganiseerd (zoals ‘dubbel diplomeren in het BSO’ en ‘anderstaligen in de zorg’). Er ligt een kans voor de gemeente om deze succesvolle trajecten structureel te verankeren in het beleid (onder meer door het beschikbaar stellen van structurele middelen en formatie).
  3. Wonen en parkeren in Haarlem toegankelijk(er) maken/houden: het is duidelijk dat het tekort aan (betaalbare huur- en koop)woningen in de gemeente een drempel is voor (startende) werknemers om voor Haarlemse onderwijs-, kinderopvang- en zorgwerkgevers te kiezen. De bestaande (pilot) voorrangsregeling voor (sociale) huurwoningen voor onderwijs- en zorgpersoneel is (nog) te beperkt en kan mogelijk uitgebreid worden. Ook kan de gemeente meer investeren in het faciliteren van alternatieve woonvormen waar wonen en werken in de sector worden gecombineerd. Invoering van betaald parkeren in Haarlem, wat de gemeente momenteel overweegt, zal het aantrekken (en behouden) van personeel voor de tekortsectoren nog ingewikkelder maken. Idealiter blijft dit uit of komt de gemeente werkgevers en werknemers tegemoet met alternatieve regelingen om de woon-werkpendel betaalbaar te houden (parkeervergunning, reiskostenvergoeding, betere ov-bereikbaarheid e.d.).
  4. Werken met een integraal afwegingskader voor beleidsmaatregelen: vanuit de verschillende portefeuilles van de gemeente kan beter afgewogen worden wat beleid en specifieke maatregelen beteken voor het (werken) in de maatschappelijk essentiële sectoren. Versterken specifieke maatregelen de problemen die nu in de sectoren worden ervaren of kunnen ze helpen om die te verlichten (bijvoorbeeld bij het bepalen van het parkeerbeleid, de inkoop van zorg, huisvesting van scholen e.d.)? Dit zou door middel van een (integraal) afwegingskader vorm kunnen krijgen.
  5. Het faciliteren van (meer) begeleiding/ondersteuning van kwetsbare doelgroepen naar de tekortsectoren: arbeidspotentieel dat vanuit een uitkeringssituatie de sector kan en wil instromen is terughoudend om de stap naar de sector te zetten. Dit heeft te maken met het verlies van inkomenszekerheid. Er ligt een kans voor de gemeente om deze groep meer ondersteuning te bieden in de vorm van maatschappelijke begeleiding (bv. administratieve ondersteuning m.b.t. wijzigingen in uitkeringen) en inkomensondersteuning (bv. tijdelijk behoud van uitkering, inzicht bieden in toekomstig inkomen e.d.).
  6. Meer en betere communicatie (over het beleid) richting werkgevers: de mate waarin de gemeente Haarlem werkgevers tijdig en transparant informeert over beleidsmaatregelen die (hun wervings- en personeelsbeleid en het werken in hun) sectoren beïnvloeden is nog niet op het gewenste niveau (bijvoorbeeld over de beschikbaarheid van voordeelregelingen voor werknemers, terugkoppeling van onderzoeksresultaten e.d.). Hier ligt een kans voor de gemeente om meer periodieke gesprekken tussen de gemeenteraad en werkgevers te faciliteren.

Meer weten? Lees het volledig rapport of neem contact op met de onderzoekers.

Inspiratiedocument brede thuiszittersaanpak beschikbaar

Leerplichtorganisaties verschillen in hun rolopvatting en werkwijze als het gaat om thuiszitters. Het inspiratiedocument brede thuiszittersaanpak beschrijft ter inspiratie twee organisaties die gericht zijn op het leerrecht van thuiszitters bij geoorloofd verzuim.

Hoe te komen tot een aanpak gericht op het ondersteunen van jongeren die langdurig geoorloofd niet naar school gaan? Dit is de vraag die centraal stond in ons onderzoek voor Ingrado, de branchevereniging voor Leerplicht en Doorstroompunten. De Leerplichtwet  – het kader voor leerplichtorganisaties – focust op ongeoorloofd verzuimende jongeren. De groep jongeren die langdurig geoorloofd thuiszit, waaronder bijvoorbeeld jongeren die vanwege mentale klachten lange tijd niet naar school gaan en daar als ziek staan geregistreerd – is echter veel groter. Zij hebben uiteraard ook recht op onderwijs. Op basis van gegevens van gemeenten die zich inzetten voor dit recht, schat Ingrado dat deze groep acht keer zo groot is. Hoe kan deze omvangrijke groep jongeren toch de passende zorg en het onderwijs krijgen? Hoe kunnen gemeenten een zogenoemde brede thuiszittersaanpak, gericht op (het voorkomen van) langdurig geoorloofd thuiszitten, organiseren?

Ter inspiratie voor een dergelijke aanpak, beschrijven we in dit document twee organisaties die een dergelijke aanpak hebben ingericht. Beide organisaties hebben hun eigen aanpak en doelgroep, maar lopen ook tegen vergelijkbare zaken aan.  Zo lopen ze tegen het verschil aan tussen geoorloofd en ongeoorloofd verzuim, zou er meer mogelijk moeten zijn in het creëren van onderwijs-zorgarrangementen en is de huidige thuiszittersdefinitie van de Inspectie van het Onderwijs in hun ogen te smal. Verder zijn onder meer bestuurlijk commitment op alle niveaus en accuraat actueel inzicht in de cijfers cruciale uitgangspunten.

Meer weten? Lees hier het inspiratiedocument of neem contact op met Jos Lubberman.

 

Brede thuiszittersaanpak

Doel van het rapport – dat is opgesteld in opdracht van Ingrado – is om leerplichtorganisaties die de omslag naar leerrecht willen maken van input en inspiratie te voorzien. Daarom zijn twee werkwijzen van leerplichtorganisaties met een brede thuiszittersaanpak zo concreet mogelijk beschreven.

Daarbij is ervoor gekozen de belasting voor de organisaties zelf tot een minimum te beperken door eerst deskresearch uit te voeren op documentatie van de organisaties . Vervolgens is de casus nader in beeld gebracht in een groepsgesprek met vertegenwoordigers van de leerplichtorganisatie. De resultaten zijn verwerkt in geanonimiseerde casebeschrijvingen die met enkele vertegenwoordigers van andere leerplichtorganisaties zijn doorgenomen. Daarbij is gekeken of de beschrijvingen input leveren voor de leerplichtorganisatie voor een eigen aanpak, of de beschrijvingen helder zijn en of er nog eventuele aanvullende vragen zijn om in te vullen, zodat de teksten aanzetten tot inspiratie. Deze reacties zijn vervolgens weer besproken met de twee leerplichtorganisaties, wat heeft geleid tot verhelderingen en aanvullingen in de beschrijvingen.

Organisatie 1 richt zich op jongeren die ingeschreven staan op een school en geoorloofd structureel langer dan vier weken aaneengesloten) minder dan 50% onderwijs volgen. Daarbij zijn er vijf uitgangspunten leidend voor de uitwerking en wordt gewerkt vanuit een visie op leerrecht in plaats van leerplicht.

De werkwijze van organisatie 2 kenmerkt zich door een brede en vroegtijdige preventieve aanpak. Daarin zijn niet alleen afspraken gemaakt over het melden van ongeoorloofd verzuim voordat het wettelijk aantal uren bereikt is, maar ook over het vroegtijdig in beeld krijgen van zorgelijk geoorloofd verzuim. Deze preventieve aanpak is opgesteld vanuit zes bouwstenen en nadrukkelijk onderdeel van het voorkomen dat kinderen/jongeren langdurig – geoorloofd dan wel ongeoorloofd – thuis komen te zitten. In deze aanpak staat daarmee schoolaanwezigheid in plaats van schoolverzuim centraal.

Meer weten? Lees hier de publicatie van ons onderzoek of neem contact op met Jos Lubberman.

 

Publicatie van de geactualiseerde handreiking ter preventie van schoolaanslagen

In opdracht van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft Regioplan in samenwerking met Birgit Pfeifer (Windesheim Hogeschool) en Jaap Timmer (Vrije Universiteit Amsterdam) de handreiking geactualiseerd die we in 2011 maakten. In de handreiking geven we directie en personeel van onderwijsinstellingen handvatten ter preventie van schoolaanslagen. De tips en aanbevelingen zijn ook breder relevant om te werken aan schoolveiligheid en in de omgang met de ontwikkeling van zorgelijk gedrag bij een jongere.

Voor de geactualiseerde versie hebben we de eerdere handreiking bondiger en leesbaarder gemaakt, gebruikt gemaakt van actuele bronnen en meer aandacht besteed aan sociale media. Ook hebben we verschillende experts gesproken die hun inzichten en praktische tips met ons deelden. In de actuele versie hebben we bovendien handzame zakkaarten toegevoegd die directieleden en medewerkers kunnen gebruiken om in een oogopslag te zien wat zij kunnen doen ter preventie van schoolaanslagen.

Lees hier de geactualiseerde handreiking!

 

Actualisering handreiking schoolaanslagen

Wat kan je als directie of medewerker van een onderwijsinstelling doen ter preventie van een schoolaanslag? Deze vraag staat centraal in de handreiking die Regioplan, samen met onderzoekers van Windesheim Hogeschool en Vrije Universiteit Amsterdam ontwikkelden in opdracht van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Daarvoor actualiseerden we de handreiking die wij eerder maakten in 2011.

In vergelijking met de oorspronkelijke versie, is de geactualiseerde versie van de handreiking praktijkgerichter, meer gefocust, bondiger geschreven en is er meer aandacht voor sociale media. Ook maakten we gebruik van actuele bronnen. In de geactualiseerde versie hebben we bovendien handzame zakkaarten toegevoegd die directieleden en medewerkers kunnen gebruiken om in een oogopslag te zien wat zij kunnen doen ter preventie van schoolaanslagen.

Actieonderzoek Effectieve inzet (strafrechtelijk kader) van de MAS

Leerlingen die verzuimen van school worden door diverse partijen zo goed mogelijk begeleid om weer terug te keren naar een passend onderwijsprogramma. Voor die begeleiding is de Methodische Aanpak Schoolverzuim (MAS) in het leven geroepen. Binnen deze aanpak werken diverse partijen samen om de leerling zo goed mogelijk te helpen. Denk hierbij aan partijen zoals leerplichtambtenaren, scholen, jeugd(gezondheids)zorg, Bureau Halt, het Openbaar Ministerie (OM), de politie, de Raad van de Kinderbescherming (RvdK) en jeugdbescherming.
Structureel schoolverzuim kan een indicator zijn voor de ontwikkeling van risicovol gedrag richting criminaliteit. In die gevallen is het relevant om te weten hoe het strafrechtelijk kader van de MAS effectief kan worden ingezet ter preventie van het risicovolle gedrag en de aanpak van schoolverzuim. Daarbinnen is het samenspel tussen de ketenpartners van groot belang, maar bijvoorbeeld ook inzicht in elkaars expertise en in welke situaties een proces verbaal op een effectieve manier kan worden ingezet.

In opdracht van de Gemeente Amsterdam voeren we een actieonderzoek uit waarin de diverse belanghebbende partners samen op een lerende en onderzoekende manier aan de slag gaan. Samen identificeren ze kansen en behoeften om de MAS effectiever in te zetten voor de genoemde doelgroep. Voorbeelden van zulke kansen zijn het vroegtijdiger betrekken van de Raad van de Kinderbescherming of jeugdbescherming, het gecombineerd inzetten van zorg- en strafrechtelijke interventies, of het voeren van preventieve gesprekken op scholen door diverse ketenpartners. Deze kansen vertalen ze vervolgens naar acties die ze onderwerpen aan reflectie en evaluatie. Gedurende dit proces doen ze waardevolle inzichten en lessen op, die uiteindelijk eraan bijdragen dat de partners betere hulp kunnen bieden aan leerlingen die structureel school verzuimen.

Wil je meer weten over het onderzoek? Neem gerust contact op met actieonderzoeker Stefanie de Cuba.

De overstap van vso naar mbo: hoe kan de overstap worden versoepeld?

Hoe kunnen we de overstap van het voortgezet speciaal onderwijs (vso) naar het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) zo soepel mogelijk laten verlopen? Om die vraag draait het onderzoek dat we recent uitvoerden in opdracht van Ingrado en dat vrijdag 8 september werd gepresenteerd in Amsterdam. “Er worden wel degelijk ook successen geboekt.”

De overgang van het vso naar het mbo verloopt lang niet altijd even soepel voor de ruim zesduizend jongeren die deze overstap jaarlijks maken. In vergelijking met studenten uit het regulier voortgezet onderwijs verlaten doorgestroomde vso-studenten de opleiding vaker voortijdig zonder diploma. Verdiepend inzicht in waar deze specifieke groep leerlingen tegenaan loopt, ontbrak tot nu toe echter nog.

Oorzaken van uitval

In 2021 dienden Kamerleden Peter Kwint (SP) en Lisa Westerveld (GroenLinks) een motie in waarin ze de regering verzochten om te inventariseren wat er nodig is om een passend aanbod te creëren voor studenten met extra ondersteuningsbehoefte – zodanig dat zij wél in staat zijn een mbo-diploma te behalen.

Ingrado (branchevereniging voor leerplicht en rmc) pakte deze handschoen op en vroeg Regioplan om de oorzaken van voortijdig schoolverlaten van voormalige vso-leerlingen in het mbo in kaart te brengen.

Combinatie

Het onderzoek maakt onder meer duidelijk dat het vaak gaat om een combinatie van de volgende aspecten:

  • Beschikt de vso-leerling over de vaardigheden om een mbo-opleiding succesvol af te kunnen ronden?
  • Is de vso-leerling voldoende voorbereid op wat hem of haar te wachten staat in het mbo?
  • Krijgt de vso-leerling een kans in het mbo?
  • Beschikt het mbo over voldoende informatie over de nieuwe student?
  • Zijn er voldoende mogelijkheden om de voormalige vso-leerling te ondersteunen in het mbo?

Wat kunnen we doen?

Tijdens ons onderzoek zagen we verschillende initiatieven die erop gericht zijn om vso-leerlingen te helpen bij de overstap. Zo zijn er bijvoorbeeld verschillende initiatieven om deze groep leerlingen zo goed mogelijk te begeleiden bij de keuze voor een vervolgopleiding, zodat de leerlingen beter weten wat er van hen wordt verwacht in het mbo.

Ook troffen we verschillende vormen van coaching aan voor en tijdens de mbo-opleiding. Verschillende vso-scholen bieden – in samenwerking met het mbo – een mbo-opleiding aan in de beschermde omgeving van de vso-school voor leerlingen waarvoor de overstap naar het mbo (nog) te ambitieus is.

Presentatie

Op vrijdag 8 september presenteerde Regioplan-onderzoeker Jacob van der Wel het eindrapport tijdens een bijeenkomst op het ROC Amsterdam. Daarna volgde nog een paneldiscussie met onder meer de Kamerleden Kwint en Westerveld, drie ervaringsdeskundige studenten, en vertegenwoordigers van het mbo en het vso.

Het is belangrijk om de vso-leerlingen niet op voorhand af te schrijven, benadrukt Jacob. “Het klopt dat studenten met een vso-achtergrond vaker uitvallen en ook minder vaak een diploma halen. Tegelijkertijd laten de cijfers zien dat de meerderheid van de voormalige vso-leerlingen op mbo-niveau 3 en 4 uiteindelijk wél gewoon een diploma haalt. Hoewel de overstap van vso naar mbo veel vraagt van de studenten en de opleidingen, worden er dus wel degelijk ook successen geboekt. Laten we dat vooral als uitgangspunt nemen.”

Volgens Ingrado-bestuurder Corien van Starkenburg laat het rapport al met al zien dat er nog genoeg werk aan de winkel is. “De stip op de horizon is om alle studenten met een vso-achtergrond optimaal te begeleiden zodat zij een mbo-diploma kunnen behalen. Op deze manier bouwen we samen aan inclusief onderwijs.”

Voortijdig schoolverlaters aan het werk

In het schooljaar 2022-2023 hebben ruim 30.000 jongeren het onderwijs zonder startkwalificatie verlaten. De bulk van de uitval zit in het mbo. Een deel van de mbo-studenten is zonder diploma aan het werk gegaan. We noemen dit ook wel ‘groenpluk’. Hoe en wanneer deze uitvallers aan het werk zijn gekomen en of het vinden van een baan voor deze jongeren ook de reden was om met de opleiding te stoppen weten we echter niet. In opdracht van Ingrado gaan we in gesprek met jongeren om antwoord te krijgen op deze vragen.