Werkveld: Veiligheid en recht
Evaluatie Wet clausulering recht op contact/omgang na partnerdoding
Doel van de Wet clausulering recht op contact/omgang na partnerdoding is om meer duidelijkheid te brengen in het proces dat moet leiden tot een besluit over contact/omgang na partnerdoding. In opdracht van het WODC voerden wij een evaluatie van deze wet uit.
Geweldsdelicten waarbij sprake is van (vermoedelijke) partnerdoding en waarbij minderjarige kinderen achterblijven, hebben altijd grote impact op de nabestaanden. Het achterblijven van minderjarige kinderen betekent dat er urgente vraagstukken ontstaan. Hierbij is het toelaten van contact tussen de verdachte ouder en het minderjarige kind een van de meest prangende kwesties. Doel van de Wet clausulering recht op contact/omgang na partnerdoding is om te garanderen dat de besluitvorming hierover op een zorgvuldige manier plaatsvindt. Ook probeert de wet te waarborgen dat kinderen in de besluitvorming in dit proces voldoende worden gehoord en dat hun stem voldoende wordt meegewogen.
Uit het onderzoek blijkt dat professionals regelmatig meer ruimte nemen in de uitvoering van de wet dan deze strikt gezien voorschrijft. Zo leidt het onderzoek dat de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) moet uitvoeren, niet altijd tot een duidelijk afgebakend advies over contact/omgang. Adviezen van de RvdK en besluiten van kinderrechters worden regelmatig opener gelaten, om zodoende ruimte te bieden voor maatwerk in deze complexe casuïstiek. Doorgaans worden de Gecertificeerde Instellingen (GI’s) daarbij door de RvdK het meest geschikt geacht om zelf afwegingen te maken over contact/omgang, aangezien GI’s vrijwel altijd de voogdij over het kind krijgen in partnerdodingszaken.
Borging van expertise
Alhoewel ruimte voor maatwerk in dergelijke complexe casuïstiek belangrijk is, dient wel te worden bewaakt dat de juiste expertise geborgd is in de besluitvorming over wel of geen omgang. Een weloverwogen besluit over omgang vereist namelijk een veelzijdige blik, waarbij zowel aandacht is voor de negatieve als de positieve effecten van omgang op de ontwikkeling van het kind. Dit vereist specifieke expertise, bijvoorbeeld op terreinen zoals identiteitsvorming en loyaliteitsgevoelens van kinderen van wie ouders in detentie verblijven.
Ook is er in de meeste gevallen van partnerdoding sprake van femicide, waarbij de mannelijke dader zijn vrouwelijke (voormalige) partner heeft gedood. Aan zulke misdrijven ligt doorgaans een andere dynamiek ten grondslag dan casussen waarin de vrouw haar mannelijke (voormalige) partner heeft gedood. Van professionals die afwegingen moeten maken in partnerdodingscasussen vergt dit specifieke kennis over de gewelds- en relatiepatronen die in zulke casuïstiek spelen en de wijze waarop deze patronen de ontwikkeling van het kind kunnen beïnvloeden.
Alhoewel dit onderzoek niet gaat over de mate waarin de betrokken professionals over deze expertise beschikken, roept het wel vragen op over of deze expertise voldoende is geborgd wanneer alle beslissingsruimte bij de GI’s wordt belegd. Deze vraag is des te meer van belang vanwege de personeelstekorten en het hoge personeelsverloop waar ook GI’s mee te kampen hebben.
Het niet benoemen van een bijzondere curator
Ook moet niet uit het oog worden verloren dat de stem van het kind goed moet worden meegewogen in het uiteindelijke besluit over omgang. Om dit te waarborgen heeft de wet nu voorzien in de verplichte benoeming van een bijzondere curator die als onafhankelijke partij het kind moet vertegenwoordigen. In de praktijk komt het echter voor dat er geen bijzondere curator wordt betrokken tijdens de gerechtelijke contact/omgangsprocedure. Door professionals die reeds betrokken zijn wordt soms weinig meerwaarde gezien in de benoeming van een bijzondere curator. Daarbij speelt mee dat het voor een kind belastend kan zijn als er te veel partijen betrokken zijn.
Conclusies
De complexiteit van partnerdodingscasussen maakt het wenselijk dat professionals enige bewegingsruimte hebben in het bepalen van wat het kind op een bepaald moment nodig heeft. Dat initiële adviezen van de RvdK inzake contact/omgang minder afgebakend zijn dan de wet voorschrijft, is vanuit dat oogpunt verdedigbaar, mits er naar manieren wordt gekeken om de rechtbank of de RvdK tot op zekere hoogte nog enige regie te laten behouden. Zo kunnen kinderrechters een zaak aanhouden, waardoor er op een later moment nog eens naar het contact/omgangsvraagstuk kan worden gekeken.
Daarnaast kan het ook te verdedigen zijn dat er geen bijzondere curator wordt benoemd, mits het kind dan wel door een andere partij wordt vertegenwoordigd. Wel is het van belang dat dan goed wordt gekeken hoe en door wie het kind dan wel wordt vertegenwoordigd, zodat de wensen van het kind voldoende worden meegewogen in de besluiten die over zijn of haar leven worden genomen.
Meer weten?
Download dan ons eindrapport of neem contact op met Katrien de Vaan of Niek van Ansem.
Evaluatie clausulering recht op omgang na partnerdoding
De Wet clausulering recht op contact/omgang na partnerdoding beoogt meer duidelijkheid te brengen in het proces dat moet leiden tot een besluit over contact/omgang na partnerdoding. In opdracht van het WODC voerden wij samen met onderzoekers van Avans Hogeschool een evaluatie van deze wet uit.
Geweldsdelicten waarbij sprake is van (vermoedelijke) partnerdoding en waarbij minderjarige kinderen achterblijven, hebben altijd grote impact op de nabestaanden. Het achterblijven van minderjarige kinderen betekent dat er urgente vraagstukken ontstaan. Hierbij is het toelaten van contact tussen de verdachte ouder en het minderjarige kind een van de meest prangende kwesties. De Wet clausulering recht op contact/omgang na partnerdoding beoogt te garanderen dat de besluitvorming hierover op een zorgvuldige manier plaatsvindt. Tevens probeert de wet te waarborgen dat kinderen in de besluitvorming in dit proces voldoende worden gehoord en dat hun stem voldoende wordt meegewogen.
Uit het onderzoek blijkt dat professionals regelmatig meer ruimte nemen in de uitvoering van de wet dan deze strikt gezien voorschrijft. Zo leidt het onderzoek dat de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) moet uitvoeren, niet altijd tot een duidelijk afgebakend advies over contact/omgang. Adviezen van de RvdK en besluiten van kinderrechters worden regelmatig opener gelaten, om zodoende ruimte te bieden voor maatwerk in deze complexe casuïstiek. Doorgaans worden de Gecertificeerde instellingen (GI’s) daarbij door de RvdK het meest geschikt geacht om zelf afwegingen te maken over contact/omgang, aangezien GI’s vrijwel altijd de voogdij over het kind krijgen in partnerdodingszaken.
Borging van expertise
Alhoewel ruimte voor maatwerk in dergelijke complexe casuïstiek belangrijk is, dient wel te worden bewaakt dat de juiste expertise geborgd is in de besluitvorming over wel of geen omgang. Een weloverwogen besluit over omgang vereist namelijk een veelzijdige blik, waarbij zowel aandacht is voor de negatieve als de positieve effecten van omgang op de ontwikkeling van het kind. Dit vereist specifieke expertise, bijvoorbeeld op terreinen zoals identiteitsvorming en loyaliteitsgevoelens van kinderen wiens ouders in detentie verblijven.
Tevens is er in de meeste gevallen van partnerdoding sprake van femicide, waarbij de mannelijke dader zijn vrouwelijke (voormalige) partner heeft gedood. Aan dergelijke misdrijven ligt doorgaans een andere dynamiek ten grondslag dan casussen waarin de vrouw haar mannelijke (voormalige) partner heeft gedood. Van professionals die afwegingen moeten maken in partnerdodingscasussen vergt dit specifieke kennis over de gewelds- en relatiepatronen die in dergelijke casuïstiek spelen en de wijze waarop deze patronen de ontwikkeling van het kind kunnen beïnvloeden.
Alhoewel dit onderzoek niet gaat over de mate waarin de betrokken professionals over deze expertise beschikken, roept het wel vragen op over of deze expertise voldoende is geborgd, wanneer alle beslissingsruimte bij de GI’s wordt belegd. Deze vraag is des te meer van belang vanwege personeelstekorten en het hoge personeelsverloop, waar ook GI’s mee te kampen hebben.
Het niet benoemen van een bijzondere curator
Ook moet niet uit het oog worden verloren dat de stem van het kind goed moet worden meegewogen in het uiteindelijke besluit over omgang. Om dit te waarborgen heeft de wet nu voorzien in de verplichte benoeming van een bijzondere curator die als onafhankelijke partij het kind moet vertegenwoordigen. In de praktijk komt het echter voor dat er geen bijzondere curator wordt betrokken tijdens de gerechtelijke contact/omgangsprocedure. Door professionals die reeds betrokken zijn wordt soms weinig meerwaarde gezien in de benoeming van een bijzondere curator. Daarbij speelt mee dat het voor een kind belastend kan zijn als er te veel partijen betrokken zijn.
Conclusies
De complexiteit van partnerdodingscasussen maakt het wenselijk dat professionals enige bewegingsruimte hebben in het bepalen van wat het kind op een bepaald moment nodig heeft. Dat initiële adviezen van de RvdK inzake contact/omgang minder afgebakend zijn dan de wet voorschrijft, is vanuit dat oogpunt verdedigbaar, mits er naar manieren wordt gekeken om de rechtbank of de RvdK tot op zekere hoogte nog enige regie te laten behouden. Zo kunnen kinderrechters een zaak aanhouden, waardoor er op een later moment nog eens naar het contact/omgangsvraagstuk kan worden gekeken. Daarnaast kan het ook te verdedigen zijn dat er geen bijzondere curator wordt benoemd, mits het kind dan wel door een andere partij wordt vertegenwoordigd. Wel is het van belang dat dan goed wordt gekeken op welke wijze en door wie het kind dan wel wordt vertegenwoordigd, zodat de wensen van het kind voldoende worden meegewogen in de besluiten die over diens leven worden genomen.
Meer weten?
Download hieronder dan ons eindrapport of neem contact op met Katrien de Vaan of Niek van Ansem.
Sterke lokale teams op veiligheid: bouwstenen voor implementatie
De Leidraad ‘Werken aan veiligheid. Leidraad voor gemeenten voor de opdrachtverstrekking aan lokale teams’ maakt duidelijk aan welke kwaliteitseisen de aanpak van huiselijk geweld, kindermishandeling en ontwikkelingsbedreiging van kinderen in lokale teams moet voldoen. Het werkpakket Werken aan veiligheid van het programma Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming helpt gemeenten en uitvoeringsorganisaties om hier nader invulling aan te geven. Katrien de Vaan van Regioplan ondersteunt regio’s en gemeenten bij de implementatie van de Leidraad, onder andere als lid van het Expertteam Leidraad Werken aan veiligheid, dat het werkpakket ontwikkelde.
Het Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming vraagt om sterke lokale teams, die een centrale rol spelen in de aanpak van onveiligheid in relaties. De Leidraad Werken aan veiligheid is een belangrijk instrument in het gereed maken van lokale teams voor het oppakken van die rol. Dat is een regionaal proces, omdat gemeenten onderling afhankelijk zijn voor een effectieve aanpak van deze thematiek waarin ook regionale partners een belangrijke rol spelen. Het is ook een proces waar veel regio’s al jaren aan werken, geïnitieerd onder het programma Geweld hoort nergens thuis met de voorloper van de Leidraad: het Kwaliteitskader Werken aan veiligheid voor lokale teams en gemeenten.
Het Expertteam Leidraad Werken aan veiligheid, waar Katrien onderdeel van uitmaakt, helpt gemeenten en regio’s al sinds 2020 bij de implementatie van deze verbeterslag in de lokale teams. De andere leden van het team zijn Marieke Blanken, Trijntje Kootstra en Els van der Weele. Alle producten die zij de afgelopen jaren ontwikkeld hebben ter ondersteuning van gemeenten bij deze opgave, zijn nu gebundeld in het Werkpakket Werken aan veiligheid.
Daarnaast ondersteunt Katrien ook los van het Expertteam regio’s bij de implementatie van de versterking van lokale teams en de ontwikkeling richting het Toekomstscenario Kind- en Gezinsbescherming. Meer weten? Neem vooral contact op!
drs. Marjon Tijl
Implementatie GREVIO-aanbevelingen online geweld tegen vrouwen
Regioplan deed in opdracht van het ministerie van OCW onderzoek naar de implementatie van de GREVIO-aanbevelingen over de digitale dimensie van geweld tegen vrouwen. Het onderzoek had als doel om in kaart te brengen wat er nodig is om de GREVIO-aanbevelingen te implementeren. Dit deden we onder andere met een deskstudie en een serie interviews: met professionals die betrokken zijn bij beleid en uitvoering en met experts in online geweld.
Aanleiding onderzoek
De aanleiding voor dit onderzoek ligt in de Algemene Aanbeveling 1 van GREVIO. Hierin doet deze groep experts aanbevelingen aan de landen die het Verdrag van Istanbul ondertekend hebben, over hoe zij de digitale dimensie van geweld tegen vrouwen effectief kunnen aanpakken. Het ministerie van OCW heeft ons naar aanleiding van een motie van het lid Van der Laan gevraagd om een onderzoek uit te voeren om in beeld te brengen wat nodig is om de GREVIO-aanbevelingen te implementeren.
Aanpak online geweld in kinderschoenen en gefragmenteerd
De aanpak van de digitale dimensie van geweld tegen vrouwen staat in Nederland in alle door GREVIO gehanteerde clusters (preventie, bescherming, vervolging en gecoördineerd beleid) nog in de kinderschoenen en is zeer gefragmenteerd. In het veld is men zich steeds meer bewust van de breedte van de verschijningsvormen, de snelheid van de ontwikkelingen en de impact op slachtoffers en (in bredere zin) op de hele samenleving. Wat duidelijk tijdens het onderzoek naar voren is gekomen is dat er een grote behoefte is aan het bijeenbrengen van bestaande kennis, het versterken van de capaciteit (zowel in kennis als in aantallen en zowel in bescherming, vervolging als preventie), de verbinding met de offline aanpak van geweld tegen vrouwen en een verbinding met de aanpak cybercriminaliteit, een verbeterde bescherming van slachtoffers en het versterken van bewustwording en preventie in de hele samenleving (individuele burgers en professionals).
Verbeteracties
Om de aanbevelingen te kunnen implementeren hebben we een stappenplan met verbeteracties opgesteld waar het ministerie samen met verschillende stakeholders mee aan de slag kan. De verbeteracties zijn voornamelijk gericht op het vrijmaken van capaciteit en middelen voor professionals om voor te sorteren op een te verwachten hoger aantal slachtoffers dat zich meldt, het monitoren en aanpassen van nieuwe wet- en regelgeving die in werking treedt (zoals de wet seksuele misdrijven en de Digital Services Act), actieve coördinatie op het verbinden van de aanpak van alle vormen van online geweld, het verbinden en integreren van verschillende stukjes beleid die zich nu op onderdelen van de problematiek richten om zo overkoepelend beleid te kunnen creëren, en het verbinden, bundelen en ontsluiten van technologische expertise.
Meer weten?
Benieuwd naar de resultaten? Lees het onderzoeksrapport of neem contact op met Wiebe Korf.
Wetten die faillissementsfraude moeten voorkomen, werken maar beperkt
Om faillissementsfraude te bestrijden en de maatschappelijke schade ervan te beperken, zijn de Wet versterking positie curator (2017) en de Wet civielrechtelijk bestuursverbod (2016) in werking getreden. Deze wetten bereiken de genoemde doelen niet of hooguit beperkt. Dat komt vooral doordat curatoren hun fraudeonderzoek moeten bekostigen uit de bezittingen (de boedel) van de (rechts)persoon die failliet is. Vooral bij frauduleuze faillissementen schieten deze middelen meestal te kort of zijn ze er helemaal niet. Dat blijkt uit het evaluatierapport van Regioplan in opdracht van het WODC.
Bij faillissementsfraude sluist een ondernemer of bestuurder bijvoorbeeld vlak voor een faillissement geld weg naar bankrekeningen die buiten het bereik zijn van de curator. Deze fraude zorgt voor veel maatschappelijke schade. Zo kunnen schuldeisers, zoals leveranciers en personeel, niet meer betaald worden. Volgens diverse schattingen komt fraude bij een kwart tot een derde van de faillissementen voor.
Geen geld voor fraudeonderzoek en vaak geen opvolging van meldingen
Sinds de Wet versterking positie curator in 2017 in werking is getreden, is de curator verplicht om bij elk faillissement onderzoek te doen naar fraude. De curator die het faillissement afwikkelt en de rechter-commissaris die daar toezicht op houdt, kunnen fraudesignalen melden bij de opsporingsinstanties. De extra werkzaamheden van de curator voor het fraudeonderzoek moeten worden betaald uit de boedel. Juist bij frauduleuze faillissementen is deze vaak leeg of onvoldoende. Daardoor blijft het verplichte fraudeonderzoek in de praktijk vaak beperkt.
Daarnaast is het vertrouwen in de opvolging van fraudemeldingen een knelpunt. De capaciteit voor onderzoeken naar faillissementsfraude bij de opsporingsdienst van de Belastingdienst (FIOD), de politie en het Openbaar Ministerie is beperkt. Curatoren hebben de ervaring dat deze vaak geen opvolging krijgen. Dit leidt ertoe dat zij minder gemotiveerd zijn om fraudesignalen te melden, dat ze er minder aandacht aan besteden en dat de kwaliteit van de meldingen laag is.
Bestuursverbod beperkt effectief en weinig ingezet
Op basis van de Wet civielrechtelijk bestuursverbod van 2016 kan de curator bij de rechter een bestuursverbod van maximaal vijf jaar vorderen voor bestuurders van failliete ondernemingen, die betrokken waren bij ernstige onregelmatigheden rond faillissementen. De wet geeft deze bevoegdheid ook aan het Openbaar Ministerie. Als de rechter het bestuursverbod oplegt, mag iemand maximaal vijf jaar niet als bestuurder van een rechtspersoon optreden.
Volgens de curatoren en de rechters-commissarissen is het civielrechtelijk bestuursverbod een goed bruikbaar instrument om frauderende ondernemers een halt toe te roepen. Maar ze ervaren ook beperkingen aan de effectiviteit door de mogelijkheden voor ontwijking. Denk aan het starten van een onderneming op de naam van iemand anders of onder buitenlands recht.
Hoe vaak een civielrechtelijk bestuursverbod is opgelegd sinds de nieuwe wet, is niet precies bekend. Een registratie bij de Kamer van Koophandel, die in de wet is aangekondigd, ontbreekt nog. In dit onderzoek zijn slechts 46 procedures gevonden waarin de curator (40 keer) of het Openbaar Ministerie (6 keer) een civielrechtelijk bestuursverbod heeft gevorderd. In alle gevallen waarin tot nu toe uitspraak is gedaan, is een bestuursverbod opgelegd, ook in hoger beroep. Opvallend is dat vrijwel al deze procedures zijn gevoerd in pilots van het ministerie van Justitie en Veiligheid, de Belastingdienst en het Openbaar Ministerie, of ze zijn gevoerd als nevenvordering bij een bestuurdersaansprakelijkheidsprocedure. Ook dat heeft te maken met de financiering die uit de middelen van de failliete rechtspersoon moet komen. Deze zijn er vaak niet en als ze er wel zijn, gaat dit ten koste van de vorderingen van de schuldeisers of het salaris van de curator.
Maatregelen om effectiviteit te verbeteren
Om de effectiviteit van de beide wetten te verbeteren, zijn maatregelen nodig op het gebied van de financiering van de curator en de opvolging van meldingen door de bevoegde instantie. Ook zijn afspraken over eenheid van beleid en uitvoering rondom de fraudetaak gewenst, omdat tussen en binnen de ketenorganisaties – curatoren, rechtbanken, FIOD, politie en de Belastingdienst – verschillend met de uitvoering wordt omgegaan.
Meer weten?
Lees dan ons eindrapport of de samenvatting.
Coco Bastiaansen MSc
Ik krijg energie van verdieping in sociaal maatschappelijke vraagstukken en de rol van beleid hierin. Beleid is bedoeld om richting te geven en bij te dragen aan het optimaal functioneren van de samenleving en heeft daarmee effect op het welzijn van de mensen binnen deze samenleving. Als Socioloog met praktijkervaring binnen de maatschappelijke hulpverlening bekijk ik beleidsvraagstukken door twee brillen: zowel vanuit de maatschappelijke- als de beleidscontext. Bij Regioplan ben ik werkzaam als medior onderzoeker binnen het team Zorg & Veiligheid en hou ik me bezig met verscheidene onderwerp binnen dit domein.
“Beleidsmakers, ga nou eens écht kijken in de samenleving”
Waarom werkt bepaald beleid – bijvoorbeeld op het gebied van armoede – wél, en ander beleid juist weer helemaal níet? Het is een vraag die Coco Bastiaansen (die deze zomer begon als onderzoeker in ons team Zorg & Veiligheid) al tijden bezighoudt.
Tijdens haar studie Sociaalpedagogische Hulpverlening raakte Coco Bastiaansen gefascineerd door de kloof die er soms gaapt tussen de wereld van beleid aan de ene, en de praktijk van alledag aan de andere kant. “Na een stage bij de gemeente Rotterdam ben ik in die stad aan de slag gegaan als maatschappelijk werker. In die rol kwam ik over de vloer bij gezinnen in achterstandswijken die kampten met schulden. Daar zag ik met eigen ogen hoe groot de invloed van beleid vaak is. Beleid kan een oplossing bieden voor de problemen van mensen, maar het kan ook echt de plank misslaan.”
Geen goed beeld
“Een voorbeeld? In veel gemeenten kunnen mensen met een laag inkomen vaak gratis of met korting allerlei leuke dingen kunnen doen. Maar de brief waarmee mensen daarvan op de hoogte worden gesteld, is vaak enorm ingewikkeld – met als gevolg dat een groot deel van de doelgroep zo’n pas nooit aanvraagt.”
Beleidsmedewerkers en maatschappelijk werkers hebben vaak simpelweg geen goed beeld van de belevingswereld van hun doelgroep, merkte Coco. “Als jij zelf niet arm bent, is het gewoon enorm lastig om te snappen hoe het is voor mensen om in armoede te leven. Beleidsmakers zou ik dus vooral willen aanraden om erop uit te gaan en nou eens écht te gaan kijken in de samenleving en te praten met de mensen waarvoor het beleid gemaakt wordt.”
Generatiearmoede
Coco raakte door haar werk steeds meer gefascineerd door de vraag waarom mensen zich op een bepaalde manier gedragen in een samenleving en welke factoren daarbij meespelen. “Daarom ben ik nog verder gaan studeren, om te beginnen in Tilburg waar ik een premaster Sociologie heb gedaan. Daarna heb ik een jaar de master Social Research gedaan in Trento in Italië, en in Tilburg nog de master Sociologie. In dezelfde stad heb ik vervolgens nog een tijdje gewerkt als junior onderzoeker bij Tranzo – een wetenschappelijk centrum voor zorg en welzijn – en bij de afdeling cognitieve neuropsychologie van de universiteit.”
Vooral in die laatste functie kwamen Coco’s eerdere ervaringen vanuit haar studie Sociaalpedagogische Hulpverlening en in de Rotterdamse praktijk goed van pas, vertelt ze. “Een onderzoek waar ik me vooral mee bezig heb gehouden ging over de aanpak van generatiearmoede. Wat voor invloed heeft armoede op de werking van de hersenen? En hoe kunnen het gemeentelijk beleid en de manier van hulpverlening hierop aangepast worden zodat het bijdraagt aan het welzijn van de mensen? Enorm interessant.”
Korte vs. lange termijn
Het is al uit meerdere onderzoeken gebleken dat de hersenen anders werken wanneer mensen schaarste, zoals armoede, ervaren, vertelt Coco. “Mensen die in armoede leven, zijn vooral gericht op de korte termijn en zijn daardoor ook minder goed in staat om op de lange termijn te denken. Bij beleidsmakers ontbreekt dit soort kennis vaak, waardoor er een mismatch ontstaat tussen het beleid aan de ene, en de belevingswereld van de doelgroep aan de andere kant.”
Twee brillen
Coco werkte nog een tijdje bij de gemeente Den Haag en bij een beleidsonderzoeksbureau in Breda, om uiteindelijk terecht te komen bij Regioplan als medior onderzoeker in het team Zorg & Veiligheid. “Beleidsonderzoek vind ik razend interessant. Op dit moment houd ik me binnen ons team bezig met een onderzoek naar de aanpak van ondermijnende criminaliteit. Een onderwerp dat nieuw voor me is, maar dat ik wel enorm interessant vind. Leuk om me daar in te verdiepen.”
Als beleidsonderzoeker komt Coco’s praktijkervaring sowieso goed van pas, denkt ze. “Uiteindelijk gaat het er simpelweg om dat beleid datgene doet waarvoor het bedoeld is. Dat klinkt heel eenvoudig, maar ik heb met eigen ogen gezien hoe lastig dat kan zijn. Daardoor kan ik goed door twee brillen naar beleid kijken, en die ervaring breng ik graag mee naar Regioplan.”
Nieuw project: implementatie verplichte Beschermingscode HGKM op de BES-eilanden
In opdracht van de Directie Zorg en Jeugd Caribisch Nederland van het Ministerie van VWS gaat Regioplan de openbare lichamen op de drie BES-eilanden (Bonaire, Sint Eustatius en Saba) ondersteunen bij het implementeren van de verplichte Beschermingscode Huiselijk geweld en kindermishandeling (HGKM). Professionals bij organisaties in de sectoren zorg, welzijn, justitie en onderwijs worden door te werken met deze code beter in staat gesteld om huiselijk geweld en kindermishandeling te voorkomen, tijdig te signaleren en (mogelijke) slachtoffers beter te beschermen.
De Beschermingscode HGKM is de BES-variant van de Meldcode HGKM, zoals die geldt voor professionals in bovengenoemde sectoren in Nederland. In 2019, 2020 en 2021 hebben wij in Nederland bijgedragen aan de implementatie van de verbeterde Meldcode door in het hele land trainingen te organiseren voor professionals in de meldcodeplichtige beroepsgroepen.
Beoogde resultaten
Die ervaring nemen we mee naar de BES-eilanden, waar we tot eind december 2024 gaan toewerken naar de volgende beoogde resultaten:
• alle Beschermingscode-plichtige organisaties op de drie BES-eilanden en professionals zijn bekend met de Beschermingscode;
• alle Beschermingscode-plichtige organisaties op de drie BES-eilanden zijn in staat om deze code structureel toe te voegen aan hun kernactiviteiten en vervolgens hun medewerkers te faciliteren en te ondersteunen om conform de Beschermcode te handelen als de situatie daar om vraagt;
• de medewerkers van de Beschermingscode-plichtige organisaties (zo’n 2.000 professionals) zijn in staat om in de praktijk te handelen conform de Beschermingscode en kunnen leren van hun ervaringen om het handelen conform de Beschermingscode waar nodig te verbeteren;
• de inwoners van de drie BES-eilanden die gebruikmaken van de diensten van de Beschermingscode-plichtige organisaties hebben kennis kunnen nemen van de Beschermingscode, begrijpen deze code, zien de meerwaarde ervan in, en accepteren dat de code in de praktijk wordt toegepast als dat nodig is.
Meer weten?
Voor meer informatie over dit project kun je contact opnemen met Frank Kriek of Romy van den Dungen.
Update veiligheidsonderdelen in de Nationale Drug Monitor (NDM)
De onderdelen over illegale handel, productie en bezit van drugs en over criminaliteit en overlast door alcohol- en drugsgebruikers in de Nationale Drug Monitor (NDM) bevatten nu ook informatie over 2022.
Sinds 2020 updaten we de onderdelen over illegale handel, productie en bezit van drugs en over criminaliteit en overlast door alcohol- en drugsgebruikers in de Nationale Drug Monitor. Dat doen we door meerdere keren per jaar gestructureerd gegevens uit bestaande registraties en onderzoeken te verzamelen, te analyseren en te rapporteren. Sinds 2023 updaten we ook het onderdeel over wetgeving, beleid en preventie rondom drugs en criminaliteit. Daarnaast leveren we een bijdragen aan de producten voor het European Monitoring Centre for Drugs and Drug Addiction (EMCDDA).
We voeren dit onderzoek uit in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC). In 2023 en 2024 updaten wij meerdere keren per jaar de genoemde onderdelen voor het WODC. Deze updates zijn te vinden op de website van de NDM.