Werkveld: Veiligheid en recht
Update veiligheidsonderdelen in de Nationale Drug Monitor
De Nationale Drug Monitor (NDM) geeft een overzicht van recente ontwikkelingen rondom middelengebruik en criminaliteit in Nederland. De meest actuele informatie staat op de bijbehorende website.
Sinds 2020 updaten we de onderdelen over illegale handel, productie en bezit van drugs en over criminaliteit en overlast door alcohol- en drugsgebruikers in de NDM. Dat doen we door meerdere keren per jaar gestructureerd gegevens uit bestaande registraties en onderzoeken te verzamelen, te analyseren en te rapporteren.
Sinds 2023 updaten we ook het onderdeel over wetgeving, beleid en preventie rondom drugs en criminaliteit. Daarnaast leveren we een bijdragen aan de producten voor het European Monitoring Centre for Drugs and Drug Addiction (EMCDDA).
We voeren dit onderzoek uit in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC).
“Waar mensen samenleven, zullen altijd dingen gebeuren die niet mogen”
Even voorstellen: Britt van den Berg (24). Haar fascinatie voor criminaliteit en onze opvattingen daarover is tijdens haar studie Criminologie alleen maar gegroeid. Als kersvers onderzoeker binnen ons team Zorg & Veiligheid bestudeert ze het onderwerp nu vanuit meerdere invalshoeken.
Na de middelbare school twijfelde Britt over welke richting ze nu precies op wilde. “Psychologie, politicologie, sociologie of rechten: het kwam allemaal voorbij. Uiteindelijk kwam ik tot de conclusie dat eigenlijk al die stromingen samenkomen in Criminologie, waarna ik besloot me in te schrijven voor een bachelor aan de VU in Amsterdam.”
Onderbuikgevoel
Gedurende die studie is Britts fascinatie voor crimineel gedrag alleen maar gegroeid, vertelt ze. “Criminaliteit is van alle tijden en komt in elke samenleving voor. Dat maakt het tot een razend interessant onderwerp om te bestuderen. Bovendien komt er een enorm onderbuikgevoel bij kijken. Veel mensen hebben bijvoorbeeld het idee dat we in Nederland niet hard genoeg straffen, terwijl het strafrecht steeds strenger is geworden.”
“Tegelijkertijd leiden die lange gevangenisstraffen opvallend genoeg níet tot minder recidive. Uit onderzoek blijkt keer op keer dat strenger straffen er niet toe leidt dat de maatschappij veiliger wordt, en tóch blijven veel mensen vinden dat het strenger moet. Waar komt dat onderbuikgevoel vandaan? Uit ander onderzoek blijkt dan weer dat veel burgers, zodra ze een bepaalde strafzaak uitgebreid voorgelegd krijgen en ze de details beter leren kennen, juist veel minder vaak vinden dat er in die specifieke zaak harder gestraft moet worden. Dit soort tegenstellingen vind ik erg interessant.”
Feeling met de praktijk
Britt rondde haar master Criminologie af met een onderzoek naar handhaving in de chemische industrie, waarna ze dit voorjaar startte als beleidsonderzoeker binnen ons team Zorg & Veiligheid. “Onderzoek doen heb ik altijd heel leuk gevonden, maar een promotietraject leek me dan weer net iets te eenzaam en theoretisch. Als beleidsonderzoeker bij Regioplan heb je meer feeling met de praktijk en werk je samen in een team aan meerdere onderzoeken tegelijk. Zo zijn we op dit moment bezig met een onderzoek naar de Wet verruiming mogelijkheden bestrijding financieel-economische criminaliteit (Wet Finec). Wij evalueren de tien verruimingen van die wet. Die verruimingen hebben voornamelijk betrekking op witwassen en corruptie, wat qua thematiek dan weer vrij goed aansluit bij mijn afstudeeronderzoek.”
Daarnaast houden Britt en haar collega’s zich op dit moment bezig met het actualiseren van enkele hoofdstukken in de Nationale Drug Monitor (NDM). Die biedt onder meer inzicht in de laatste cijfers rondom de illegale handel in en productie van drugs, alcohol en tabak, en in de actuele trends en cijfers rondom alcohol- en drugsgerelateerde criminaliteit en overlast. Een ander onderzoek waaraan Britt meewerkt is dat naar het hulpaanbod voor plegers van huiselijk en seksueel geweld in de regio Amsterdam-Amstelland.
Typisch menselijke activiteit
Al met al is haar start bij Regioplan Britt goed bevallen, vertelt ze. “Het is fijn om kennis te maken met nieuwe onderwerpen en daarover ook te kunnen sparren met collega’s. Ook bij Regioplan komen veel aspecten voorbij die crimineel gedrag zo’n interessant onderzoeksobject maken.” Criminaliteit is eigenlijk altijd wel actueel, schetst Britt. “In de geschiedenis is er nooit één moment geweest waarop mensen niets deden wat niet mocht. In die zin is criminaliteit een typisch menselijke activiteit, die je nooit helemaal zult kunnen uitroeien of voorkomen, en die onlosmakelijk is verbonden met welke maatschappij dan ook. Waar mensen samenleven, zullen altijd dingen gebeuren die niet mogen.”
Verschuivende opvattingen
“Tegelijkertijd verschuiven onze morele opvattingen over wat wel en niet mag wel van tijd tot tijd. Wat dat betreft spelen de tijdsgeest en maatschappelijke ontwikkelingen óók een grote rol. Denk maar aan de discussie rondom het legaliseren van softdrugs en het criminaliseren van nieuwe soorten drugs.”
Een aandachtsgebied kortom met tal van kanten, benadrukt Britt, die in haar vrije tijd sowieso ook wel houdt van een goede thriller of detective. “Erg interessant om me in alle vormen van criminaliteit te blijven verdiepen.”
Meldpunt Mensenhandel in de Eenheid Den Haag
Een integraal meldpunt kan het signaleren en aanpakken van mensenhandel vergemakkelijken. Wij ondersteunden het RSIV bij het uitwerken van scenario’s rond de inrichting en positionering van een meldpunt.
Het signaleren van mensenhandel is een essentiële schakel in de aanpak van deze problematiek omdat (potentiële) slachtoffers afhankelijk kunnen zijn van mensen uit hun omgeving om uit de uitbuitingssituatie te kunnen komen. De brede groep (zorg)professionals kan een belangrijke rol spelen bij de signalering van onveiligheid, uitbuiting en afhankelijkheden.
In het Regionale Samenwerkingsverband Integrale Veiligheid (RSIV) is geconstateerd dat (zorg)professionals in de Eenheid Den Haag een centraal meldpunt mensenhandel missen. Het ontbreken van dit meldpunt staat, aldus het RSIV, een adequate signalering en opvolging van mensenhandel in de weg. Het RSIV heeft behoefte aan een advies waar en hoe een meldpunt voor signalen van mensenhandel gepositioneerd en ingericht kan worden.
Daarom heeft het RSIV Regioplan gevraagd om het maken van strategische keuzes voor te bereiden en over die keuze te adviseren, en hierbij op zoek te gaan naar een passend inrichtingsscenario vanuit de bestaande uitvoeringspraktijk. We leverden een advies en een implementatieplan op. Beiden zijn niet openbaar beschikbaar.
Mensenhandel: een analyse van samenwerking in en om Den Haag
Het aantal organisaties dat meewerkt aan het voorkomen en aanpakken van mensenhandel is groot. In de regio Den Haag brachten we in kaart hoe het netwerk van organisaties eruit ziet en hoe zij beter kunnen samenwerken.
De politieke en bestuurlijke aandacht voor mensenhandel nam de afgelopen paar jaar sterk toe. Gezien de complexiteit en veelzijdigheid van het fenomeen, vraagt een effectieve aanpak om samenwerking. In veel regio’s kan deze samenwerking beter. Vaak ontbreekt zicht op de aard en omvang van mensenhandel, is informatie-uitwisseling tussen organisaties niet optimaal ingericht of missen organisaties slagkracht.
Als reactie hierop zijn veel gemeenten en netwerkpartners begonnen met het verbeteren van netwerksamenwerking. Ook in en om Den Haag is er ontwikkeling zichtbaar. Inmiddels zijn vanuit het Regionaal Samenwerkingsverband Integrale Veiligheid (RSIV) pogingen gedaan om zicht te krijgen op het grote aantal organisaties dat een bijdrage levert aan het voorkomen en bestrijden van mensenhandel of het beschermen van slachtoffers. In lijn hiermee vroeg het RSIV aan Regioplan om een onderzoek uit te voeren naar de samenwerking rond mensenhandel in de regionale eenheid Den Haag.
Het rapport is niet openbaar.
Romy van den Dungen MSc
Waar ik nou écht energie van krijg? Werken aan vraagstukken voor meer rechtvaardigheid en gelijke kansen! Tijdens het uitvoeren van onderzoek neem ik anderen zoveel mogelijk mee in mijn enthousiasme en gebruik ik creatieve en interactieve onderzoeksmethoden. Daarbij betrek ik zoveel mogelijk perspectieven en zet ik de doelgroep centraal. Dit is wat mij betreft van groot belang, omdat we op deze manier bruikbare adviezen kunnen ontwikkelen voor de praktijk.
Evaluatie Bibob-beleid gemeente Arnhem
De Wet Bibob maakt het mogelijk voor gemeenten om onderzoek te doen naar aanvragers en houders van vergunningen, overheidsopdrachten en subsidies en naar wederpartijen bij vastgoedtransacties. Zodoende moet voorkomen worden dat gemeentelijke middelen onbedoeld criminele activiteiten faciliteren. Sinds de invoering van de Wet Bibob in 2003 zijn het toepassingsbereik van de wet en de bevoegdheden van gemeenten bij het eigen Bibob-onderzoek meerdere malen verruimd. Voor de gemeente Arnhem gaan we hun Bibob-beleid, de toepassing daarvan en de inrichting van het werkproces evalueren om na te gaan of wettelijke mogelijkheden binnen de gemeente optimaal aansluiten bij de lokale problematiek.
Gemeentelijke vraagstukken rondom Bibob-beleid
Onder de Wet Bibob hebben gemeenten de mogelijkheid om hun Bibob-beleid te focussen op lokale behoeften. Niet alle wettelijke toepassingsmogelijkheden zijn immers voor elke gemeenten relevant.
Daardoor vraagt implementatie van Bibob-beleid dat gemeenten keuzes maken over de inzet van de Wet Bibob en de inrichting van het werkproces daaromheen. De gemeente Arnhem wil daarom graag op het huidige Bibob-beleid reflecteren. De gemeente vraagt zich bijvoorbeeld af hoe het lokale beleid zich verhoudt tot de wettelijke mogelijkheden en of het interne werkproces rondom de toepassing van het Bibob-beleid voldoende toekomstbestendig is.
Ons onderzoek
Voor de evaluatie van het Bibob-beleid in gemeente Arnhem gaan we uitvoerig in gesprek met medewerkers van diverse gemeentelijke afdelingen, wijkagenten en gemeentelijke toezichthouders. Daarmee benutten én verdiepen we in dit onderzoek de kennis die we al hebben op dit thema, op basis van eerdere onderzoeken naar het Bibob-beleid bij andere gemeenten en naar de landelijke toepassing in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum.
Evaluatie Wet clausulering contact/omgang na partnerdoding
Geweldsdelicten waarbij sprake is van (vermoedelijke) partnerdoding hebben altijd grote impact op de nabestaanden. Als er daarnaast ook minderjarige kinderen achterblijven, creëert dit extra zorgen en spanningen.
Het achterblijven van minderjarige kinderen betekent namelijk dat er urgente vraagstukken ontstaan over zaken als waar het kind moet gaan wonen en wie de voogdij krijgt. Ook het wel of niet toelaten van contact tussen de verdachte ouder en het minderjarige kind is in dit soort situaties omstreden. Deze vraagstukken kunnen leiden tot strijd tussen families en andere partijen die bij de kinderen betrokken zijn.
De Wet clausulering omgang/contact na partnerdoding beoogt meer duidelijkheid te brengen in het proces dat moet leiden tot een besluit over contact of omgang na partnerdoding. Een handelingsprotocol legt de procedure vast die de betrokken professionals moeten volgen, om weloverwogen tot beslissingen over de voogdij en een contact/omgangsregeling te komen. Daarnaast stelt deze nieuwe wet dat de kinderrechter zich, naast de voogdijmaatregel, ook altijd over contact of omgang uit moet spreken.
Het onderzoek
Het onderzoek heeft als doel om na te gaan of de wet wordt uitgevoerd en of zich daarbij neveneffecten voordoen die onbedoeld het belang van het kind schaden. We brengen daarvoor de uitvoeringspraktijk in beeld, door middel van dossierstudie en interviews. Ook gaan we, met behulp van een juridische analyse, na hoe de wet zich verhoudt tot het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (ERVM).
Tot slot onderzoeken we of het belang van het kind met de wetswijziging, en de wijze waarop die in de praktijk vorm krijgt, voldoende is gediend. Daarbij kijken we wat de diverse betrokken partijen en professionals relevant vinden in het kader van het belang van het kind, en vervolgens tot welke beslissingen in de uitvoering van de wet dat leidt.
We voeren dit onderzoek uit in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) en in samenwerking met het lectoraat Veiligheid in Afhankelijkheidsrelaties van Avans Hogeschool.
Meer weten over dit onderzoek?
Neem contact op met Katrien.
Succesvolle pilot: ‘Sociaal juridische hulp om de hoek’
Waar kun je als burger met een sociaaljuridische vraag terecht als er in je directe omgeving geen hulp beschikbaar is? Inwoners van Heerenveen, Hengelo en Venray konden sinds begin 2021 – bij wijze van pilot – terecht bij een sociaaljuridisch spreekuur in de plaatselijke bibliotheek. En dat blijkt te werken, zo blijkt uit een evaluatie door Regioplan.
Vragen over werk, inkomen, een arbeidscontract of uitkeringen. Over trouwen, samenwonen of scheiden. Of over toeslagen, wonen, alimentatie en schulden. Wetten en regels zijn lang niet altijd even duidelijk voor iedereen, en voor veel burgers is het – zo blijkt uit onderzoek – in toenemende mate lastig geworden om mee te doen in de steeds complexer wordende samenleving.
Geen rechtsbijstand beschikbaar
Voor het aanpakken van sociaaljuridische problemen kunnen burgers een beroep doen op de rechtsbijstandsverlening (door Sociaal Raadslieden en door het Juridisch Loket), maar met name buiten de Randstad en in niet-stedelijke gebieden is deze eerstelijnsdiensverlening vaak niet beschikbaar in de directe omgeving. Ook weten veel burgers (maar ook veel vrijwilligers en professionals) vaak niet precies welke hulproutes ze zoal kunnen bewandelen, en met welke problematiek ze bij welke instantie terechtkunnen.
Drie pilots
Per 1 januari 2021 ging daarom – op initiatief van Sociaal Werk Nederland en de Koninklijke Bibliotheek – de pilot ‘Sociaal juridische hulp om de hoek’ van start, gericht op het versterken van het aanbod van en de samenwerking tussen de dienstverleners aan de voorkant van het sociaaljuridische domein. Concreet ging het hierbij om drie min of meer vergelijkbare deelprojecten: in Hengelo, Venray, en in Heerenveen en omgeving.
In deze drie middelgrote gemeentes werden inloopspreekuren ingesteld in de bibliotheek, verzorgd door een sociaaljuridisch dienstverlener (SJD’er). Daarnaast was er tijd gereserveerd voor nazorg, zoals het contact opnemen met instanties, het opstellen van brieven, het opstarten van procedures en het uitzoeken van zaken.
Geen dienstverlening
Op verzoek van de initiatiefnemers evalueerde Regioplan de pilot. Vóórdat deze spreekuren werden ingesteld, was er nauwelijks sprake van sociaaljuridische dienstverlening in de drie betrokken plaatsen, schetst onderzoeker Frank Kriek. “Inwoners met hulpvragen met een juridisch aspect konden tot dan toe alleen gebruikmaken van de advocatuur of van het juridisch loket in een grotere plaats verderop. Het inloopspreekuur zou dit gat moeten opvullen, zo was de gedachte.”
Escalatie voorkomen
Na een ietwat langzame start werden de spreekuren uiteindelijk goed gevonden door inwoners en door andere hulpverleners. Cliënten voelen zich bovendien in hoge mate serieus genomen en waardeerden de persoonlijke aandacht en het luisterend oor, vertelt Frank. “Uit de vele gesprekken met cliënten en partners in het netwerk komt duidelijk naar voren dat de spreekuren bijdragen aan het voorkomen van de escalatie van problematiek. Zo vinden cliënten dat door de dienstverlening hun problemen overzichtelijk zijn geworden, zodat hieraan gewerkt kan worden en deze zich niet opstapelen. Ook kregen zij beter inzicht in hun financiële problematiek. Eén cliënt vertelde dat door de dienstverlening zijn schulden niet verder waren opgelopen en dat – doordat de terugvordering werd gepauzeerd – acute geldproblemen konden worden afgewend.”
Door de pilot ontstond er bovendien beter inzicht in het netwerk rond het juridisch spreekuur, vervolgt Frank. “Netwerkpartners zijn nu beter op de hoogte van het aanbod en verwijzen actief door.”
Netwerksamenwerking kan beter
Tegelijkertijd was het project ook gericht op het versterken van de samenwerking tussen de dienstverleners die actief zijn in het sociaaljuridisch domein. De resultaten hiervan kunnen nog beter en verschillen in hoge mate per pilot, schetst Frank. “Er liggen nog veel kansen om de samenwerking te optimaliseren en te versterken. Maatschappelijk werkers stellen in gesprekken dat er wel degelijk sprake is samenwerking is binnen het netwerk, maar dat die samenwerking zowel aan de voorkant (als het gaat om cliënten door te verwijzen naar de sociaaljuridische dienstverlening) als aan de achterkant (cliënten die geholpen zijn verder te begeleiden en te ondersteunen als zij dat nodig hebben) nog beter kan worden georganiseerd.”
Bibliotheek: geschikte plek
Al met al hebben de spreekuren op een innovatieve, laagdrempelige manier bijgedragen aan het duurzaam en kwalitatief oplossen van sociaaljuridische problemen, concluderen de onderzoekers. Frank: “Uit de pilot komt duidelijk naar voren dat de vraag naar sociaaljuridische hulp groot genoeg is om in een middelgrote gemeente vier uur per week een inloopspreekuur te organiseren. De bibliotheek blijkt verder een geschikte plek voor zo’n spreekuur; vanwege de zichtbaarheid en de korte lijnen met organisaties die aanpalende hulpverlening bieden.”
Voor burgers met een sociaaljuridische hulpvraag is dit alles goed nieuws, benadrukt Frank. “Nu is het aan de betrokken gemeenten om te beslissen in hoeverre ze deze laagdrempelige en kosteloze sociaaljuridische dienstverlening structureel willen aanbieden.”
Meer weten?
Neem dan contact op met Frank. Of lees ons uitgebreide eindrapport met alle bevindingen, conclusies en aanbevelingen.
Deelevaluatie ‘weigeraanpak’: naar verwachting niet alle maatregelen effectief
Als een verdachte niet meewerkt aan een gedragskundig onderzoek, is het voor de rechter vaak lastig om bijvoorbeeld een tbs-maatregel op te leggen. Het ministerie van Justitie en Veiligheid (JenV) heeft verschillende maatregelen genomen om deze problematiek tegen te gaan. Wij voerden in opdracht van het WODC een deelevaluatie uit van vier maatregelen in deze zogenoemde ‘weigeraanpak’.
Voordat een rechter bijzondere voorwaarden of een tbs-maatregel aan een verdachte kan opleggen, is het nodig om vast te stellen of er sprake is van een psychische stoornis of gesteldheid die het risico op crimineel gedrag vergroot. Het komt echter geregeld voor dat verdachten weigeren mee te werken aan het gedragskundig onderzoek dat daarvoor nodig is, schetst projectleider Marije Kuin. “Vooral het klinisch gedragskundig onderzoek in het Pieter Baan Centrum (PBC) wordt relatief vaak geweigerd. En dat is onwenselijk, want voor een rechter kan het dan moeilijk(er) zijn om een passende straf of maatregel – zoals tbs – op te leggen. En dat maakt de kans groter dat de betreffende verdachte alleen tot een vrijheidsstraf wordt veroordeeld, waarna hij zonder behandeling in de maatschappij terugkeert. De kans op terugval in crimineel gedrag is dan een stuk groter.”
Weigeraanpak: evaluatie vier maatregelen
Om deze ‘weigerproblematiek’ terug te dringen, is de zogenoemde weigeraanpak ontwikkeld. Binnen dit onderzoek evalueerden we de implementatie, uitvoering en (ongewenste) neveneffecten van vier van de acht maatregelen van de weigeraanpak:
1. Regeling weigerende observandi (art. 37a lid 3 t/m 9 Sr);
2. Aanscherping begrip ‘stoornis’ (art. 37a lid 1.1 Sr);
3. Verduidelijking risicocriterium (art. 37a lid 1 Sr);
4. Aanpassing van de rechtspositie van tbs-gestelden (Ministeriële regeling t.a.v. Reglement verpleging tbs-gestelden).
Voor het onderzoek hebben we een documentstudie, interviews met betrokken ketenpartners, een enquête onder burgers en een enquête onder de advocatuur ingezet.
Regeling weigerende observandi
Weigert een verdachte om mee te werken aan een gedragskundig onderzoek? Dan maakt de zogenoemde ‘regeling weigerende observandi’ het tegenwoordig mogelijk om in geval van zeer ernstige misdrijven, zonder toestemming van de verdachte, bestaande medische gegevens op te vragen. Die medische gegevens kunnen dan worden gebruikt voor het opstellen van een aanvullende rapportage over een mogelijke psychische stoornis.
Met het opvragen van medische gegevens uit oudere dossiers is, nadat de regeling ongeveer drie jaar geleden van kracht is geworden, ten tijde van dit onderzoek slechts zeer summier ervaring opgedaan, vertelt Marije. “Mogelijk is dit mede toe te schrijven aan een aantal knelpunten bij de toepassing van de regeling, waarvan de gevolgen voor de procesduur en de zoektocht naar specifieke behandelaren de belangrijkste zijn. De beperkte toepassing roept de vraag op in hoeverre er in de praktijk behoefte is aan deze regeling, en wat de meerwaarde is ten opzichte van andere mogelijkheden om informatie te verzamelen in het gedragskundig onderzoek.”
Het onderzoek laat zien dat die meerwaarde binnen de organisaties in de justitieketen op dit moment in elk geval niet breed wordt gezien, vervolgt Marije. “De doelgroep waarvoor de regeling volgens partijen in de strafrechtketen wél meerwaarde heeft, is zeer gering in omvang. Het gaat dan om weigerende verdachten waarvoor geen alternatieve informatiebronnen beschikbaar zijn en die in het verleden gebruik hebben gemaakt van bepaalde zorg.”
Tegelijkertijd bestaat wel het risico op neveneffecten van de regeling, zoals een toename van zorgmijding of vernietiging van medische gegevens. In het onderzoek zijn echter geen duidelijke signalen naar voren gekomen dat de regeling op dit moment tot dit soort neveneffecten leidt, schetst Marije. “Enquêtes onder burgers laten zien dat de mogelijkheid bestaat dat zorgmijding en vernietiging van medische dossiers als neveneffect zouden kunnen optreden, als breed bekend wordt dat medische gegevens gebruikt zouden kunnen worden in een strafproces waarin een tbs-maatregel aan de orde is. Het is echter onzeker of burgers dit ook daadwerkelijk zouden doen, ook omdat ze in de enquête vragen kregen voorgelegd over een sterk hypothetische situatie (‘Als u zorg nodig zou hebben en verdacht zou worden van een delict waarin een tbs-maatregel zou kunnen worden opgelegd’). Of de neveneffecten van zorgmijding en vernietiging van medische dossiers werkelijk zouden kunnen optreden is daarmee onzeker, net als het optreden van de beoogde effecten van de regeling weigerende observandi.”
Stoornisbegrip, risicocriterium en rechtspositie
Het algemene beeld van de overige drie geëvalueerde maatregelen is dat er weliswaar draagvlak voor is, maar dat ze in de praktijk beperkt effectief worden bevonden.
Dit geldt voor zowel de aanscherping van het begrip ‘stoornis’ en de verduidelijking van het risicocriterium, als voor het verbeteren van de rechtspositie van de tbs-gestelde, licht Marije toe. “Voor de twee eerstgenoemde maatregelen geldt dat ze volgens betrokkenen uit de justitieketen de reeds bestaande praktijk onderschrijven en daarmee niet of nauwelijks verandering in de strafrechtpraktijk bewerkstelligen. De laatstgenoemde maatregel, de verbetering van de rechtspositie van tbs-gestelden door het terugdraaien van de verlofopschorting, wordt door advocaten als wenselijk gezien, maar óók als onvoldoende effectief voor de aanpak van de weigerproblematiek. Tijdens het strafproces liggen verlofmogelijkheden immers nog in de (mogelijke) toekomst. Daarnaast weegt de maatregel niet op tegen een gebrekkige doorstroom tijdens de tbs-behandeling en een onzekere en mogelijk lange duur van de tbs-maatregel. Om op dit punt effect te kunnen sorteren, zouden meer vergaande maatregelen in het tbs-stelsel nodig zijn.”
Meer informatie
We voerden dit onderzoek uit in opdracht van het WODC, in samenwerking met Mario Braakman van Tilburg University. Onze evaluatie is onderdeel van een synthesestudie van het WODC naar de weigeraanpak. De resultaten van deze synthesestudie volgen naar verwachting in 2023.
Bekijk voor meer informatie ons volledige onderzoeksrapport!
Het WODC schreef ook een nieuwsbericht over de evaluatie, en in de Voortgangsbrief Forensische Zorg komt het onderzoek ook aan bod.
Vrouwen veel vaker slachtoffer van ernstig en seksueel geweld
Vrouwen worden iets vaker dan mannen slachtoffer van huiselijk geweld en van (ex-)partnergeweld, terwijl mannen iets vaker worden genoemd als pleger. Zoomen we echter in op ernstig en structureel geweld en op seksueel geweld, dan blijkt dat vrouwen veel vaker slachtoffer zijn en mannen veel vaker genoemd worden als pleger. Ook lopen vrouwen een veel groter risico vermoord te worden door hun (ex-)partner.
Dat zijn de belangrijkste conclusies uit een onderzoek dat Regioplan onlangs (in opdracht van het ministerie van VWS) uitvoerde naar de rol van gender bij geweld.
Macht en controle
De gevonden patronen komen overeen met wat je zou mogen verwachten op basis van internationale onderzoeksliteratuur, vertelt onderzoeker Heleen Schols. “De oververtegenwoordiging van vrouwen als slachtoffer en mannen als pleger neemt toe naarmate macht en controle een grotere rol spelen. Dit omdat de verschillende maatschappelijke verwachtingen en normen over rollen en gedrag van mannen en vrouwen doorwerken in de verdeling van macht, gelijkheid en afhankelijkheid. Zodoende kan gender een belangrijke rol spelen bij huiselijk en seksueel geweld. Dit kan juist ook spelen in partnerrelaties, omdat mensen in deze intieme relaties veel invloed op elkaar kunnen hebben.”
Meer inzicht
Primair doel van dit onderzoek was om in beeld te brengen of en hoe al beschikbare data over huiselijk en seksueel geweld en moord inzicht zouden kunnen geven in de rol van gender bij dit geweld, vertelt Heleen. “De in dit onderzoek gebruikte data hebben hun beperkingen; niet alle analyses die idealiter gemaakt zouden worden, zijn met deze data mogelijk. Deels komt dit doordat data oorspronkelijk zijn verzameld met een ander doel dan om de rol van gender bij geweld zichtbaar te maken. Ook lenen andere (kwalitatieve) onderzoeksmethoden zich waarschijnlijk beter voor het in beeld krijgen van patronen en percepties van geweld, dreiging en controle.”
“In ons eindrapport doen we daarom suggesties voor data en andere informatie die je zou kunnen toevoegen aan de Impactmonitor aanpak huiselijk geweld en kindermishandeling. Op die manier kan dit instrument nog meer inzicht te bieden in de rol van gender bij geweld. Dit jaar wordt verkend of en hoe deze suggesties meegenomen kunnen worden in de Impactmonitor.”
Meer weten?
Lees ons eindrapport. Of neem contact op met Heleen.