Werkveld: Onderwijs
Hedwig Rossing MSc
Hoe sluit onderwijs aan op de arbeidsmarkt? En hoe blijven werknemers vervolgens duurzaam inzetbaar tot hun pensioen? Vragen waar ik mij iedere dag mee bezig houd. Dat mag ik doen in een diversiteit aan sectoren, van de zorg tot de brandweer en van netwerkbedrijven tot het onderwijs. Het combineren van kwantitatief en kwalitatief onderzoek vormt voor mij de ideale match. Mijn doel is om de resultaten vervolgens visueel en begrijpelijk te duiden.
Vrijwillige ouderbijdrage
In Nederland mogen scholen ouders om een ouderbijdrage vragen. Die bijdrage is bedoeld voor extra activiteiten en voor aanvullend lesmateriaal. Ouders moeten hierover goed voorgelicht worden en ze hebben via de medezeggenschapsraad invloed op de hoogte en de bestemming van de ouderbijdrage. De bijdrage mag nooit de toelating van een kind tot de school in de weg staan. Ondanks deze spelregels leidt de vrijwillige ouderbijdrage regelmatig tot discussies tussen ouders en scholen.
Wij spraken met leerlingen en ouders, schoolleiders en schoolbestuurders over mogelijk aanvullende afspraken, waardoor er minder discussies over de ouderbijdrage ontstaan. Iedereen is het erover eens dat geld nooit een rol mag spelen bij de toelating van een kind. Ook vinden de meeste mensen dat je kinderen niet van activiteiten kunt uitsluiten als hun ouders de ouderbijdrage niet betalen. Maar over aanvullende afspraken, zoals het maximeren of inkomensafhankelijk maken van de bijdrage, is geen eensgezindheid.
Minister Slob verwijst in zijn brief aan de Tweede kamer (d.d. 7 maart 2018) naar de conclusies uit ons onderzoek. Hij schrijft dat hij het niet accepteert dat leerlingen door scholen worden buitengesloten als hun ouders de vrijwillige ouderbijdrage niet betalen. Hij heeft de PO-Raad en de VO-Raad gevraagd om komend schooljaar duidelijke afspraken te maken om incidenten te voorkomen. Mocht het de scholen niet lukken om tijdig goede afspraken te maken, dan gaat de minister de wet aanscherpen.
Meer informatie?
In opdracht van het ministerie van OCW onderzochten wij vier scenario’s voor de ouderbijdrage in po en vo. Het volledige onderzoeksrapport vindt u hier.
Toezicht naleving leerplichtwet
Het inspectietoezicht op de naleving van de Leerplichtwet is sinds 2014/2015 verbeterd en functioneert naar verwachting. Deze conclusie trekken wij op basis van onderzoek onder leerplichtorganisaties en scholen voor primair, voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs.
Scholen zijn verplicht ongeoorloofd verzuim van hun leerlingen te melden aan de gemeente via het digitale Verzuimloket van DUO. Om aan deze verplichting te voldoen, dienen scholen een deugdelijke verzuimregistratie bij te houden. In 2012 is het toezicht op de naleving van deze verplichting wettelijk overgegaan van de gemeente naar de Inspectie van het Onderwijs. Naar aanleiding van een eerste evaluatie in 2014 zijn verbeteringen in het toezicht doorgevoerd. In opdracht van het ministerie van OCW heeft Regioplan de staat van het toezicht anno 2017 geëvalueerd.
Uit het onderzoek komt naar voren dat toezicht leidt tot een verbetering van het naleven van de Leerplichtwet door de scholen. Hierbij moet wel worden bedacht dat de inspectie pas sinds 2016 over is gegaan tot programmatisch handhaven en de uitvoering van het toezicht nog in de beginfase verkeert. Bovendien schatten scholen de naleving van de Leerplichtwet door de eigen school positiever in dan de Inspectie. Gericht toezicht blijft daarom nodig. Een goede samenwerking tussen inspectie en de gemeenten, i.c. de leerplichtambtenaar, kan hieraan een belangrijke bijdrage leveren. Het ministerie van OCW meldt dan ook dat de Kamer binnenkort het wetsvoorstel om gemeenten een verdergaande verantwoordelijkheid te geven in het toezicht kan verwachten. Het toezicht op de handhaving wordt als sluitstuk bestempeld van de verzuimketen. Naleving is van belang om verzuim tijdig op te kunnen treden en leerlingen snel een passend onderwijsaanbod te kunnen bieden.
Meer informatie?
Het volledige rapport vindt u op de projectpagina.
Eerder deden wij onderzoek naar de oorzaken van de groei van vrijstellingen op grond van artikel 5 onder a van de Leerplichtwet. Ook zijn wij nauw betrokken bij de ontwikkeling van de Methodische Aanpak Schoolverzuim, die een belangrijke bijdrage levert aan tijdige signalering en oplossing van verzuim.
Leraren krijgen voorrang op een woning in Amsterdam
Amsterdam kampt met een groeiend lerarentekort. De gemeente ontving signalen dat de huidige schaarste op de Amsterdamse woningmarkt een belangrijke oorzaak zou zijn voor dit tekort. Wij onderzochten de invloed van de woningmarkt op het vervullen van vacatures in het onderwijs.
Hoe belemmerend is de krapte op de woningmarkt in de overweging om in Amsterdam te gaan werken? Door middel van een analyse op CBS microdata, een survey onder leraren en studenten van de lerarenopleidingen en een bijeenkomst met leraren en bestuurders hebben wij de woonsituatie van leraren in kaart gebracht en gekeken naar belangrijke overwegingen om in het Amsterdamse onderwijs aan de slag te gaan.
Reisafstand
Uit het onderzoek blijkt dat leraren de woningmarkt weliswaar niet als de doorslaggevende, maar wel als een belemmerende factor zien bij het solliciteren op een baan in het Amsterdamse onderwijs. Ruim tachtig procent van de leraren en studenten van lerarenopleidingen ervaren het vinden van een geschikte en betaalbare woning in Amsterdam als problematisch. De jongste generatie leraren, die vaker in een huurwoning woont, geeft het vaakst aan deze problemen te ervaren.
Om leraren in de stad te laten werken, is het van belang dat de bereikbaarheid van scholen gewaarborgd blijft. Reisafstand is de meest genoemde reden om niet te solliciteren op een functie in het onderwijs. Van de leraren die niet in Amsterdam wonen, reist vrijwel niemand meer dan 45 minuten naar het werk.
Voorrangsregeling
Naar aanleiding van deze resultaten start de gemeente met een pilot om jonge leraren voorrang te geven op sociale huurwoningen. In eerste instantie gaat om honderd woningen. De voorrangsregeling voor leraren is een proef en als die goed uitpakt zal Amsterdam overwegen ook woningen te reserveren voor starters in andere sociale en maatschappelijke beroepen. Naar de beroepsgroepen jeugdzorg, zorg en kinderopvang doen wij momenteel onderzoek.
Meer informatie?
Het volledige onderzoeksrapport vindt u op de projectpagina.
Regeldruk en de Regeldrukagenda in het onderwijs
In opdracht van het ministerie van OCW evalueerden wij de Regeldrukagenda. Het onderzoek maakt onderdeel uit van het door NRO gefinancierde project ‘Regulering, regeldruk en ruimte voor sturing in het onderwijs’ van de Erasmus universiteit Rotterdam en de VU Amsterdam.
Beperkte bekendheid van de Regeldrukagenda
De resultaten van het onderzoek laten in alle sectoren een beperkte bekendheid zien van zowel de Regeldrukagenda als van concrete maatregelen uit die Regeldrukagenda. In het po en vo zijn de verschillende voorlichtingsacties van de Inspectie van het Onderwijs in het kader van de Regeldrukagenda met name onder bestuurs- en directieleden echter wel redelijk bekend. Die hebben volgens hen ook tot een (beetje) minder regeldruk geleid.
Ondanks de beperkte bekendheid van de Regeldrukagenda is één van de elementen daaruit, het bevorderen van de aandacht voor en het terugdringen van interne regeldruk (als gevolg van regels en procedures van de eigen onderwijsorganisatie), wel opgepakt door het onderwijsveld. In zowel het po, het vo als het mbo is er veel meer aandacht gekomen voor interne regeldruk en in het po en vo heeft een groot deel van de onderwijsinstellingen ook maatregelen genomen om de interne regeldruk terug te dringen.
Toename van ervaren regeldruk
In alle onderzochte sectoren is het grootste deel van zowel de bestuursleden, de directieleden/locatieleiders en de PMR-/OR leden van mening dat de regeldruk de afgelopen jaren is toegenomen. Dit terwijl in andere evaluaties is geconstateerd dat de administratieve lasten (in tijd en geld) zijn gedaald.(zie bijv. Ministerie van Economische Zaken, 2017). Er lijkt een discrepantie te bestaan tussen de geobjectiveerde regeldruk en de ervaren regeldruk, waarbij ook het gepercipieerde nut en de werkbaarheid van regels een belangrijke rol spelen (zie bijv. Vergeer, 2017).
Toekomstige regelgeving
Overigens worden het veld en burgers in hun algemeenheid via de website www.internetconsultatie.nl betrokken bij nieuwe wetgeving. Iedereen heeft de mogelijkheid om daar bezwaren te uiten tegen voorgenomen nieuwe wetgeving. Die mogelijkheid is echter niet bij iedereen in het onderwijs even bekend: PMR-/OR-leden in de verschillende sectoren zijn er nauwelijks van op de hoogte, terwijl bestuurders (en in mindere mate directeuren) in het mbo en vo juist goed op de hoogte zijn.
Meer informatie?
Het volledige rapport vindt u op de projectpagina.
Nieuwe monitor onderwijshuisvesting staat als een huis
Samen met Inspectrum hebben we een nieuwe monitor ontwikkeld die de staat van de onderwijshuisvesting in Nederland in beeld brengt. De monitor heeft betrekking op het primair en het voortgezet onderwijs. In deze eerste meting is zowel gekeken naar de ervaringen van de gebruikers als de technische staat van de gebouwen en dat levert nieuwe inzichten op.
Minister Slob heeft half december het rapport Monitor onderwijshuisvesting po-vo aangeboden aan de Tweede Kamer. In het rapport worden de bevindingen uit de nieuw opgezette monitor gepresenteerd. Voor de monitor is gewerkt met een ontwikkelaanpak en zijn bestandsanalyses, enquêtes en inspecties gecombineerd. Veel aspecten van de huisvesting komen in de monitor aan de orde waaronder buitenruimte, onderhoud, veiligheid, binnenklimaat en duurzaamheid.
Ruim 2400 schoolleiders en 136 bestuursvertegenwoordigers hebben relevante vragen over de huisvesting beantwoord. Daarnaast is bij een groep van 140 scholen een inspectie op locatie uitgevoerd door onafhankelijk experts van Inspectrum. Op basis van de gecombineerde gegevens ontstaat een duidelijk beeld van de (ervaren) kwaliteit. Op de meeste aspecten komen de uitkomsten van de gebruikers en de experts overeen. Maar er zijn ook aspecten, zoals onderhoud en veiligheid, waar dat niet het geval is.
Meer informatie
Benieuwd naar de uitkomsten? Op de projectpagina vindt u het rapport. De bevindingen vormen een rijke bron van informatie en bieden voldoende aanknopingspunten voor verdere beleidsvorming- en uitvoering op het gebied van de onderwijshuisvesting in po en vo. Lees bijvoorbeeld ook de begeleidende kamerbrief van de Minister en de reacties van PO-Raad, VO-raad en Ruimte OK.
De kosten van zij-instroom in het onderwijs
Het bevorderen van zij-instroom is een van de actielijnen waarlangs gewerkt wordt bij het terugdringen van lerarentekorten. Het ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschap (OCW) stelt al meerdere jaren subsidie beschikbaar om zij-instroom in het leraarsberoep te faciliteren en te stimuleren. Wij brachten in opdracht van OCW de kosten van de trajecten voor scholen/schoolbesturen in het po, vo en mbo in kaart.
Zij-instroom in het beroep
Het traject ‘Zij-instroom in het beroep’ maakt het voor kandidaten die geen reguliere lerarenopleiding hebben afgerond mogelijk om leraar te worden in het primair, voortgezet of middelbaar beroepsonderwijs. Het benodigde scholings- en begeleidingstraject dat zij moeten doorlopen wordt afgestemd op eerdere opleidings- en werkervaring en leidt in maximaal twee jaar tot een bevoegdheid. Het uitgangspunt is dat de zij-instromer vanaf het begin van het traject voor de klas komt te staan.
Gebruik zij-stroom
Het mbo werkt van oudsher veel met zij-instromers en maakt het meest gebruik van de regeling. In deze sector is zij-instroom een belangrijke bron voor de personeelsvoorziening. Op ruime afstand volgen het vo en het po waar zij-instromers minder ‘gewoon’ zijn en de voorkeur van scholen, zeker in een situatie waarin er geen sprake is van tekorten, eerder uitgaat naar kandidaten die een passende lerarenopleiding hebben afgerond. Met name in het po is zij-instroom een weinig gebruikte bron.
Kosten zij-instroom
Ook wat betreft de kosten is er sprake van verschillen tussen de sectoren. De kosten van zij-instroomtrajecten in het po zijn (met een geschat gemiddelde van ruim €28.000) hoger dan van zij-instroomtrajecten in het vo (€21.500) en het mbo (€20.150).De relatief hoge kosten die in het po voor zij-instroom worden gemaakt, zijn deels toe te schrijven aan het feit dat zij-instromers, volgens de respondenten, niet meteen de verantwoordelijkheid voor een groep krijgen en er voor kortere of langere tijd gekozen wordt voor een dubbele bezetting (en dus dubbele personeelskosten).
Meer weten?
Bekijk de projectpagina.
Sponsoring in het onderwijs
Sponsoring in het onderwijs is geen onderwerp dat vaak de krant haalt, maar als het een keer gebeurt roept het scherpe reacties op. Vaak zijn dat reacties van bezorgdheid: komt de onafhankelijkheid van het onderwijs niet in het gedrang? Versterkt sponsoring niet de ongelijkheid tussen scholen?
‘School krijgt tonnen sponsorgeld van softwarebedrijf’, kopte de Volkskrant op 8 juni 2015. In zijn reactie op Kamervragen (11 augustus 2015) naar aanleiding van dit krantenartikel, wees toenmalig staatssecretaris Dekker op de voorwaarden die over sponsoring zijn vastgelegd in de onderwijswetgeving en op de aanvullende afspraken die daarover zijn beschreven in het Convenant Scholen voor primair en voortgezet onderwijs en sponsoring 2015–2018. In het convenant zijn afspraken opgenomen als:
- Sponsoring in het onderwijs moet verenigbaar zijn met de pedagogische en onderwijskundige taak en de doelstelling van de school;
- Sponsoring mag de objectiviteit, de geloofwaardigheid, de betrouwbaarheid en de onafhankelijkheid van het onderwijs, de scholen en de daarbij betrokkenen niet in gevaar brengen;
- Sponsoring of donaties zijn niet bedoeld voor het primaire onderwijsproces.
Het convenant is ondertekend door de staatssecretaris, vertegenwoordigers van schoolbesturen, schoolleiders, docenten, bedrijfsleven, ouders, leerlingen en educatieve uitgeverijen.
Inhoud convenant matig bekend onder scholen
Regioplan voerde tweemaal een evaluatie uit van eerdere convenanten, waaronder de laatste evaluatie in 2007. Uit die evaluatie kwam naar voren dat de meeste betrokkenen het convenant zagen als een adequaat instrument voor ‘zelfbinding’. Tegelijkertijd moet de inhoudelijke bekendheid van scholen met het convenant niet worden overschat. Het aantal klachten dat zich voordeed rondom sponsoring was zeer gering. Daarbij speelt mee dat slechts een minderheid van de scholen (een vijfde tot een kwart) in het po en het vo enige vorm van sponsoring kende. Bij de scholen die sponsoring en donaties ontvingen, ging het gemiddeld om bedragen van 4.000 euro in het po en 18.000 euro in het vo.
Geen grote conflictpunten, maar scholen kunnen wel meer openheid van zaken geven
Draagvlak, taak en doelstelling van de scholen, positie van de scholen, onderwijsinhoud, continuïteit en klachten leverden, volgens de evaluatie in 2007, geen grote conflictpunten op. Wat ons wel opviel, was dat leerkrachten, ouders en leerlingen er niet altijd van op de hoogte waren dat een school sponsoring ontving. De mr was niet altijd betrokken bij de besluitvorming rond sponsoring en slechts een deel van de scholen had de middelen uit sponsoring of donaties als zodanig herkenbaar gemaakt in een voor alle betrokkenen toegankelijke boekhouding. Bij de school uit het krantenartikel was volgens de rector overigens sprake van een gift. Van de school werd, in lijn met het convenant, geen tegenprestatie verlangd.
De werking van het huidige convenant wordt in 2018 geëvalueerd.
Meer weten?
Neem dan contact op met Jacob van der Wel.
Vergezichten en uitdagingen van de hbo-arbeidsmarkt
Welke uitdagingen kent de arbeidsmarkt van hbo-instellingen? In opdracht van Zestor, het arbeidsmarkt- en opleidingsfonds hbo, hebben we de arbeidsmarktmonitor voor hbo-personeel uitgevoerd.
Hierin hebben we vastgesteld dat er een sprake is van een dreigende kwalitatieve mismatch, op korte termijn zijn meer docenten nodig voor sectoren als Groen en Techniek, terwijl bij de Lerarenopleidingen mogelijk een overschot aan personeel ontstaat. Daarnaast is er sprake van een toenemende vergrijzing van het personeelsbestand. Zo is het aantal 55-plussers tussen 2010 en 2015 met maar liefst 25 procent gestegen. Naast het zo lang mogelijk inzetbaar houden van deze doelgroep (duurzame inzetbaarheid), moet de sector ook nagaan welke functies vrij gaan komen en hoe die te vervullen. Daarbij is het goed te beseffen dat deze groep doorgaans een grotere aanstellingsomvang heeft.
De vervangers van de vertrokken medewerkers werken vaker in deeltijd, waardoor er sprake is van een toename van het aantal deeltijdaanstellingen. Dit leidt tot een vraagstuk met meerdere kanten. Aan de ene kant is het kunnen werken in deeltijd een aantrekkelijke arbeidsvoorwaarde. Aan de andere kant vraagt de toename van deeltijdwerkers om extra inspanningen om de vacatures in te vullen: voor ieder vertrekkend personeelslid ontstaat meer dan één vacature. Wat bij deze vervangingsvraag ook een rol speelt, is het imago van de sector. Er is sprake van een verlaagde wervingskracht door een onjuist beeld van de sector. Potentiële werknemers twijfelen aan de werksfeer, de mate waarin het werk inhoudelijk interessant is en het salaris. Ook verwacht men dat een onderwijsbevoegdheid nodig is (wat niet het geval is). Wetende dat het personeel in het hbo doorgaans zeer tevreden is en in hoge mate de eigen werkgever aan anderen aan zou raden, klopt het imago van de sector niet met de praktijk. Dit belemmert de wervingskracht.
Uitdagingen die de sector zelf uit de arbeidsmarktmonitor haalt zijn de hoge werkdruk, de hoge uitstroom van startende docenten en het zoeken naar een balans tussen de reguliere formatie en flexibele inzet van personeel. Positief vinden zij de sterke groei van ondersteunend personeel, de hoge medewerkerstevredenheid, de mogelijkheid tot professionalisering en de uitwisseling van personeel met het bedrijfsleven.
Meer informatie?
Bekijk de projectpagina.
Onderzoek naar het toezicht op de naleving van de Leerplichtwet
Per januari 2012 is het toezicht op de naleving van de Leerplichtwet door scholen verplaatst van de gemeente naar de Inspectie van het Onderwijs. Onder deze naleving wordt verstaan dat schoolleiders jongeren die in vier weken tijd 16 uur of meer ongeoorloofd verzuimen, melden bij de overheid. Daarvoor is een verzuimregister ingericht bij DUO. Om dit te kunnen doen, houdt de onderwijsinstelling een sluitende aanwezigheidsregistratie bij. Eind 2014 is deze wetswijziging geëvalueerd en is een aantal versterkingsacties ondernomen.
Het ministerie van OCW heeft ons gevraagd te onderzoeken hoe het toezicht op de naleving van de Leerplichtwet door scholen anno 2017 door de Inspectie is ingericht en wordt ervaren door de betrokken partijen. Het onderzoek staat onder begeleiding van vertegenwoordigers van het ministerie van OCW, de Inspectie van het Onderwijs en Ingrado en gaat in op de sectoren primair, speciaal, voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs.
Onlangs heeft een steekproef van onderwijsinstellingen en leerplichtorganisaties een uitnodiging voor de online enquête over dit onderwerp ontvangen.
Meer informatie?
Bekijk de projectpagina of neem contact op met Jos Lubberman.