Werkveld: Arbeid en sociale zekerheid
Meten van duurzame inzetbaarheid in de mobiliteitsbranche
Voor het O&O-fonds OOMT en de Bedrijfsraad MvT, waarin werkgevers en werknemers samenkomen voor het cao-overleg, ontwikkelt Regioplan een model om duurzame inzetbaarheid in de mobiliteitsbranche te meten
Waarom dit project?
Duurzame inzetbaarheid is van groot belang voor werknemers, werkgevers en de samenleving als geheel. Denk aan gezond en productief kunnen blijven werken, het behouden van werkplezier en het kunnen inspelen op veranderingen in werk of organisatie. OOMT heeft al eerder stappen gezet om duurzame inzetbaarheid in de mobiliteitsbranche te meten. Dit project bouwt daarop voort en richt zich op de doorontwikkeling van die meting. Op dit moment ontbreekt er een breed en integraal beeld over duurzame inzetbaarheid in de mobiliteitsbranche, en welke factoren en mechanismen duurzame inzetbaarheid beïnvloeden. Een integraal model kan OOMT en de Bedrijfsraad helpen om de stand van zaken rond duurzame inzetbaarheid in de branche te monitoren en om ontwikkelingen tijdig te signaleren. Ook kan een model inspireren of aanknopingspunten bieden voor beleid en besluitvorming.
Wat gaan we doen?
Regioplan ontwikkelt samen met OOMT en de Bedrijfsraad een model dat duurzame inzetbaarheid beschrijft én verklaart. In een co-creatief proces brengen we relevante factoren in kaart, en vertalen we deze factoren naar meetbare indicatoren. Daarbij identificeren we bruikbare databronnen waarmee deze indicatoren gemeten kunnen worden. Op basis daarvan stellen we een concreet en direct uitvoerbaar plan van aanpak op voor het meten van duurzame inzetbaarheid in de mobiliteitsbranche. Dit bevat niet alleen het model en de bijbehorende indicatoren, maar ook de wijze waarop gegevens op een zorgvuldige en veilige manier verzameld en beheerd kunnen worden.
Wil je meer weten over dit project? Neem dan contact op met Rosanne.
Dutch Sopemi Report: Rapportage 2024 beschikbaar
Van 2023-2026 brengt Regioplan in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid jaarlijks een rapport uit met de meest recente migratiecijfers en recente ontwikkelingen in migratie- en integratiebeleid. Het nieuwste rapport is nu beschikbaar.
De nationale SOPEMI-rapporten zijn belangrijke input voor het werk van de OESO op het gebied van internationale migratie. De rapporten worden gebruikt ter voorbereiding van de jaarlijkse OESO International Migration Outlook en als referentiedocumenten over ontwikkelingen in het immigratie- en integratiebeleid, informatie over lopende beleidsdebatten en nieuwe kwesties en om trends en patronen in migratie- en integratiestatistieken te identificeren.
Een aantal bevindingen uit deze rapportage:
- Op 1 januari 2024 woonden er 5 miljoen mensen met een migratieachtergrond in Nederland;
- Tussen 2022 en 2023 daalde het aantal immigranten van 403.000 naar 336.000;
- Tussen 2022 en 2023 steeg het aantal emigranten van 179.000 naar 198.000;
- Begin 2023 werkten 730.000 mensen uit de EU en het Verenigd Koninkrijk in Nederland;
- Tussen 2022 en 2023 steeg het aantal asielaanvragen in Nederland van 48.000 naar 50.000;
- In 2023 werden 14.000 eerste asielaanvragen ingewilligd;
- In 2023 studeerden 128.000 buitenlandse studenten aan het Nederlandse hoger onderwijs.
Meer weten? Neem dan contact op met Arend Odé.
Evaluatiekader en nulmeting Wet toelating terbeschikkingstelling van arbeidskrachten (Wtta)
De uitleensector wordt momenteel gekenmerkt door een groep van uitleners die misbruik maakt van de kwetsbare positie van arbeidskrachten. Het overtreden van de wet- en regelgeving is een verdienmodel geworden. Hierdoor werken veel arbeidskrachten in de uitleensector onder schrijnende omstandigheden. Zij krijgen bijvoorbeeld minder betaald dan waar ze recht op hebben of worden onder slechte omstandigheden en tegen hoge tarieven gehuisvest. Om dit soort misstanden en malafide praktijken in de uitleensector tegen te gaan, treedt op 1 januari 2027 de Wet toelating terbeschikkingstelling van arbeidskrachten (Wtta) in werking. In opdracht van het ministerie van SZW ontwikkelde Regioplan een evaluatiekader om de werking van de wet te kunnen beoordelen. Daarnaast voerden we een nulmeting uit om de situatie voorafgaand aan de invoering van de wet in beeld te brengen.
Meer weten? Kijk voor informatie op de projectpagina of neem contact op met Rosanne.
Dutch Sopemi Report. Migration Statistics and Migration Policies in the Netherlands
Van 2023-2026 brengt Regioplan in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid jaarlijks een nationaal rapport uit met de meest recente migratiecijfers en recente ontwikkelingen in migratie- en integratiebeleid.
Het nieuwste rapport staat nu op onze website.
De nationale SOPEMI-rapporten zijn belangrijke input voor het werk van de OESO op het gebied van internationale migratie. De rapporten worden gebruikt ter voorbereiding van de jaarlijkse OESO International Migration Outlook en als referentiedocumenten over ontwikkelingen in het immigratie- en integratiebeleid, informatie over lopende beleidsdebatten en nieuwe kwesties en om trends en patronen in migratie- en integratiestatistieken te identificeren.
Een aantal bevindingen uit deze rapportage:
- Op 1 januari 2024 woonden er 5 miljoen mensen met een migratieachtergrond in Nederland;
- Tussen 2022 en 2023 daalde het aantal immigranten van 403.000 naar 336.000;
- Tussen 2022 en 2023 steeg het aantal emigranten van 179.000 naar 198.000;
- Begin 2023 werkten 730.000 mensen uit de EU en het Verenigd Koninkrijk in Nederland;
- Tussen 2022 en 2023 steeg het aantal asielaanvragen in Nederland van 48.000 naar 50.000;
- In 2023 werden 14.000 eerste asielaanvragen ingewilligd;
- In 2023 studeerden 128.000 buitenlandse studenten aan het Nederlandse hoger onderwijs.
Meer weten?
Neem dan contact op met Arend.
“Ik vind het belangrijk om niet te blijven steken in de theorie, maar ook oog te hebben voor wat er in de praktijk bij mensen zelf speelt”.
Even voorstellen: Coco Mooren (25). Gedurende haar studie raakte ze geïnteresseerd in de vraag hoe het hardnekkige verschijnsel van kansenongelijkheid beleidsmatig kan worden aangepakt. Als junior onderzoeker in ons team Werk, Participatie en Sociale Zekerheid, denkt ze nu mee over dergelijke vraagstukken: “Ik vind het belangrijk om niet te blijven steken in de theorie, maar ook oog te hebben voor wat er in de praktijk bij mensen zelf speelt”.
Na de middelbare school wist Coco nog niet meteen welke kant ze op wilde. De interesse in het thema ‘kansenongelijkheid’ was er al wel: “Het intrigeerde me hoe ongelijkheid tussen groepen ontstaat, en wat de factoren zijn waar onder andere de politiek invloed op kan uitoefenen”. Tijdens haar bachelor Interdisciplinaire Sociale Wetenschappen aan de Universiteit Utrecht volgde Coco vakken in sociologie en criminologie en volgde ze het studiepad Migration, Ethnic Relations and Multiculturalism. Binnen dit studiepad volgde Coco onder andere een vak over beleids- en evaluatieonderzoek, waarmee de kiem al was gelegd voor haar latere baankeuze.
De brede insteek van haar studie vindt ze zelf van meerwaarde als het over het onderwerp kansenongelijkheid gaat: “Ongelijkheid wordt vaak veroorzaakt door verschillende factoren tegelijkertijd, wat maakt dat het een complex fenomeen is”, legt ze uit. “Eigenschappen zoals gender, sociale klasse en etniciteit, interacteren met elkaar en kunnen leiden tot ongelijke maatschappelijke posities. Om die ongelijkheid te bestuderen, helpt het dan als je vanuit verschillende disciplines en methodes naar dat onderwerp kunt kijken. Dan kun je ook creatiever nadenken over oplossingen”
De interesse in kansenongelijkheid groeide toen Coco een half jaar in Finland studeerde. Daar merkte ze hoe daar anders over dit onderwerp werd gesproken. ‘De toon is daar veel activistischer en bepaalde zaken zijn er heel anders geregeld, zoals geboorte-/ouderschapsverlof: dat is veel meer ingericht op een manier waarbij beide ouders gelijk worden behandeld, wat een eerlijk verdeling van zorg- en werktaken tussen partners bevordert”. Dergelijke verschillen met hoe het in Nederland is geregeld, intrigeerden Coco.
Voor haar master, besloot ze zich met de specialisatie Social Inequalities (Sociologie) in het thema te verdiepen. Bij een studievak over beleidsonderzoek kwam ze erachter dat ze deze vorm van onderzoek erg leuk vond. “We deden op een gegeven onderzoek naar de energietransitie in een gemeente. Daarbij werd ik verrast door de factoren waardoor mensen kritisch waren op de energietransitie. Die hadden vaak niet eens direct met het thema zelf te maken, maar eerder met hoe de gemeente zich opstelde en het vertrouwen dat inwoners in de gemeente hadden. Dat laat zien hoe belangrijk het is dat beleidsmakers ook hebben voor de factoren die daadwerkelijk spelen bij burgers in de samenleving”.
Als onderzoeker ziet Coco een mooie rol voor zichzelf weggelegd als het gaat om zorgen dat rapporten niet ergens in een la belanden. ‘Als onderzoeker heb je dit misschien nooit helemaal zelf in de hand, maar je kunt veel bereiken door met concrete toegankelijke adviezen te komen, waar ze mee uit de voeten kunnen’ licht ze toe.
Bij Regioplan houdt Coco zich momenteel bezig met een onderzoek naar mediaopvoeding door opvoeders voor kinderen van 12 jaar en jonger, in opdracht van de Nationale Bibliotheek. Hierbij is het van belang dat zowel ouders met een hoge als een lage taalvaardigheid worden bereikt, zodat de bibliotheek vanuit de onderzoeksinzichten beide groepen beter kan ondersteunen. “Heel interessant om hieraan mee te doen, en ik vind het een boeiende uitdaging om bij onderzoeken zoals deze, na te denken over goede manieren om voldoende deelnemers aan het onderzoek te werven. Voor dit onderzoek gaan we onder andere naar de bibliotheek zelf om daar mensen te werven” vertelt ze enthousiast.
Daarnaast werkt Coco mee aan een onderzoek naar de motieven, ervaringen en begeleidingsbehoeften van (potentiële) zelfstandige ondernemers met een arbeidsongeschiktheidsuitkering. “Dit project heeft mooie mix van kwantitatief en kwalitatief onderzoek: we hebben eerst een grootschalige enquête uitgezet en aan de hand daarvan plannen we nu met 50 ondernemers een diepte-interview in ”. Hoewel Coco tijdens haar studie vooral veel bezig was met kwantitatief onderzoek, vindt ze het leuk dat ze bij Regioplan beide methoden kan combineren. “Je hebt beide vormen nodig”, legt ze uit. “Kwantitatief onderzoek geeft je een helder ‘meetbaar’ beeld van de stand van zaken. Maar met kwalitatief onderzoek krijg je meer het verhaal ‘van de mensen’ in beeld.”
Naast haar werk als onderzoeker bij Regioplan, is Coco in haar vrije tijd veel bezig met sportieve hobby’s: ze handbalt graag en coacht zelf een vrouwenteam. Daarnaast is ze een fervent reiziger: na haar studie reisde ze een half jaar door Zuidoost-Azië. “Dat was ontzettend gaaf om te doen. De nieuwsgierige en open blik waarmee Coco op reis naar haar omgeving keek, motiveert haar nu om bij Regioplan te blijven ontdekken en nieuwe dingen te leren.
Onderzoek gestart naar het vak van arbeidsdeskundigen
Hoe kunnen arbeidsdeskundigen een (nog) grotere rol spelen in het inclusief maken van werk en werkgeverschap? In een nieuw actieonderzoek maken we arbeidsdeskundige kennis en instrumenten op dit gebied beschikbaar en toepasbaar.
Arbeidsdeskundigen vervullen een belangrijke rol in het begeleiden van mensen met een arbeidsbeperking naar duurzaam werk. De focus ligt daarbij vaak op de werknemer en de aansluiting op de functie. In dit onderzoek verkennen we ten eerste welke rol arbeidsdeskundigen nu al vervullen in het beïnvloeden van de bredere organisatiecontext. Vervolgens maken we in co-creatie met relevante belanghebbenden een doorontwikkeling van de beschikbare kennis en instrumenten. Daarmee willen arbeidsdeskundigen versterken in hun methodisch en evidence-based werken in relatie tot het inclusief maken van werk en werkgeverschap.
We zijn gestart met een literatuurstudie waarin we de bestaande kennis bundelen: over de rol van arbeidsdeskundigen, over werkzame methoden en instrumenten, en over het aanpassen van werkcontexten. We onderzoeken ook hoe de rol van arbeidsdeskundigen zich hierin verhoudt tot andere professionals zoals jobcoaches of werkgeversadviseurs.
Deze literatuurstudie vormt de opmaat voor de volgende fase van het project, waarin we ervaringen ophalen bij professionals, werkgevers én mensen met een arbeidsbeperking. In latere fases verkennen we hoe we de opgedane inzichten het beste kunnen verspreiden en verankeren in het veld. In co-creatie met landelijke partijen en arbeidsdeskundigen maken we een doorontwikkeling van kennis en instrumenten.
Dit onderzoek voeren wij uit met subsidie van het Arbeidsdeskundig Kenniscentrum (AKC).
Internationale vergelijking taalvaardigheid arbeidsmigranten
Cijfers van de OECD laten zien dat migranten in Nederland de Nederlandse taal relatief slecht beheersen in vergelijking met andere landen. In aansluiting op het IBO arbeidsmigratie hebben we daarom een internationale vergelijking uitgevoerd, onder andere om lessen uit het buitenland in kaart te brengen.
In dit onderzoek, dat we uitvoerden in opdracht van het ministerie van Financien en het ministerie van SZW, hebben we een literatuurstudie uitgevoerd en een analyse gemaakt van cijfermatige bronnen over de taalverwerving van arbeidsmigranten en de wijze waarop het taalaanbod voor arbeidsmigranten in het buitenland is georganiseerd.
In het rapport zetten we een aantal belangrijke determinanten van taalverwerving van arbeidsmigranten op een rij. Deze determinanten kunnen geschaard worden onder 1. motivatie om de taal te leren en 2. de contactmomenten met de Nederlandse taal. Verder beschrijven we hoe de taalverwerving van arbeidsmigranten is georganiseerd in vier andere landen: Duitsland, Zweden, Denemarken en Luxemburg.
Op basis van de bevindingen kunnen we op vier thema’s lessen voor Nederlands beleid op een rij zetten:
- Voor het aanbieden van werkgerichte taalprogramma’s en het betrekken van werkgevers
- Gericht op het vergroten van de toegang tot taallessen
- Voor het bevorderen van informele contactmomenten
- Gericht op het versterken van de monitoring en evaluatie
Kansrijke maatregelen in de aanpak van personeelstekorten in onderwijs, zorg en kinderopvang voor de gemeente Haarlem
Nederland gaat momenteel gebukt onder grote krapte op de arbeidsmarkt. Ook in Haarlem doet zich dit tekort voelen. Voor de Rekenkamercommissie (2023) van de gemeente Haarlem voerden wij een verkennend onderzoek uit naar de aanpak van personeelstekorten in maatschappelijk essentiële sectoren.
Voor de Rekenkamercommissie (2023) van de gemeente Haarlem deden wij een verkennend onderzoek om voor de gemeenteraad inzichtelijk te maken welke mogelijkheden gemeenten – en vervolgens specifiek Haarlem – hebben om werkgevers te helpen bij het verkrijgen van personeel. De focus lag daarbij op de branches kinderopvang, onderwijs en gezondheidszorg; maatschappelijk essentiële branches.
Doel en aanpak
De vraag die de rekenkamercommissie stelde is of de gemeente op een of andere manier kan bijdragen aan de oplossing voor het tekort aan personeel. Wat mag een gemeente eigenlijk? Wat doet Haarlem al? Hoe doen andere gemeenten/regio’s dat, met welk effect? Antwoord op deze vragen maakt het voor de gemeenteraad mogelijk het onderwerp te agenderen, opties te benoemen en hiermee de werkgevers te steunen. Tegelijkertijd kan het hiermee ook haar eigen rol vervullen, te weten die van bestuur van een stad waar inwoners toegang behouden tot goed functionerende essentiële faciliteiten. Om tot een breed gedragen en bruikbare uitkomst voor de gemeente Haarlem te komen, is de volgende aanpak gevolgd:
- inventarisatie van bestaand beleid binnen de gemeente Haarlem (deskresearch en inventarisatiesessie met stakeholders);
- inventarisatie van mogelijkheden uit andere gemeenten (deskresearch en interviews met gemeenten); reflectie met stakeholders uit de gemeente Haarlem op het bestaande beleid en mogelijke kansrijke opties voor de gemeente (werksessie met stakeholders en interviews met werkgevers)
Doorkijk naar kansrijke mogelijkheden
De vraag naar personeel is door de gemeente niet heel eenvoudig te beïnvloeden, maar de matching tussen vraag en aanbod en het vergroten van het potentiële aanbod bieden daarbij mogelijk wel aanknopingspunten. Eén van de belangrijkste uitkomsten van het onderzoek is dat de gemeente meer en vaker een faciliterende en ondersteunende rol kan spelen in maatregelen die werkgevers in onderwijs, kinderopvang en zorg (al) treffen om personeelstekorten aan te pakken. Regionaal gebeurt al veel, maar voor de regio en gemeente zijn er nog kansen op het terrein van:
- Het aanboren van andere doelgroepen om het potentieel arbeidsaanbod te vergroten: in de regio is de match tussen het huidig arbeidspotentieel dat in beeld is (m.n. mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt) uitgeput (voor onderwijs- en zorgbanen). Voor de regio is het potentieel kansrijk om doelgroepen waar een match mee wordt gezocht te verbreden naar (het groeiend aantal) anderstaligen (in de regio) en inwoners die zich willen omscholen. De gemeente kan hierin een meer faciliterende rol vervullen (zoals het bieden van taalondersteuning binnen de bestaande scholings-instroomtrajecten voor anderstaligen en het faciliteren van zichtbare wervingscampagnes voor onderwijs- en zorgbanen in regio Haarlem).
- Het structureel verankeren van goedlopende projecten: in de regio hebben de sectoren onderwijs, kinderopvang en zorg op project- en subsidiebasis al een aantal succesvolle zij-instroomtrajecten georganiseerd (zoals ‘dubbel diplomeren in het BSO’ en ‘anderstaligen in de zorg’). Er ligt een kans voor de gemeente om deze succesvolle trajecten structureel te verankeren in het beleid (onder meer door het beschikbaar stellen van structurele middelen en formatie).
- Wonen en parkeren in Haarlem toegankelijk(er) maken/houden: het is duidelijk dat het tekort aan (betaalbare huur- en koop)woningen in de gemeente een drempel is voor (startende) werknemers om voor Haarlemse onderwijs-, kinderopvang- en zorgwerkgevers te kiezen. De bestaande (pilot) voorrangsregeling voor (sociale) huurwoningen voor onderwijs- en zorgpersoneel is (nog) te beperkt en kan mogelijk uitgebreid worden. Ook kan de gemeente meer investeren in het faciliteren van alternatieve woonvormen waar wonen en werken in de sector worden gecombineerd. Invoering van betaald parkeren in Haarlem, wat de gemeente momenteel overweegt, zal het aantrekken (en behouden) van personeel voor de tekortsectoren nog ingewikkelder maken. Idealiter blijft dit uit of komt de gemeente werkgevers en werknemers tegemoet met alternatieve regelingen om de woon-werkpendel betaalbaar te houden (parkeervergunning, reiskostenvergoeding, betere ov-bereikbaarheid e.d.).
- Werken met een integraal afwegingskader voor beleidsmaatregelen: vanuit de verschillende portefeuilles van de gemeente kan beter afgewogen worden wat beleid en specifieke maatregelen beteken voor het (werken) in de maatschappelijk essentiële sectoren. Versterken specifieke maatregelen de problemen die nu in de sectoren worden ervaren of kunnen ze helpen om die te verlichten (bijvoorbeeld bij het bepalen van het parkeerbeleid, de inkoop van zorg, huisvesting van scholen e.d.)? Dit zou door middel van een (integraal) afwegingskader vorm kunnen krijgen.
- Het faciliteren van (meer) begeleiding/ondersteuning van kwetsbare doelgroepen naar de tekortsectoren: arbeidspotentieel dat vanuit een uitkeringssituatie de sector kan en wil instromen is terughoudend om de stap naar de sector te zetten. Dit heeft te maken met het verlies van inkomenszekerheid. Er ligt een kans voor de gemeente om deze groep meer ondersteuning te bieden in de vorm van maatschappelijke begeleiding (bv. administratieve ondersteuning m.b.t. wijzigingen in uitkeringen) en inkomensondersteuning (bv. tijdelijk behoud van uitkering, inzicht bieden in toekomstig inkomen e.d.).
- Meer en betere communicatie (over het beleid) richting werkgevers: de mate waarin de gemeente Haarlem werkgevers tijdig en transparant informeert over beleidsmaatregelen die (hun wervings- en personeelsbeleid en het werken in hun) sectoren beïnvloeden is nog niet op het gewenste niveau (bijvoorbeeld over de beschikbaarheid van voordeelregelingen voor werknemers, terugkoppeling van onderzoeksresultaten e.d.). Hier ligt een kans voor de gemeente om meer periodieke gesprekken tussen de gemeenteraad en werkgevers te faciliteren.
Meer weten? Lees het volledig rapport of neem contact op met de onderzoekers.
Nieuw project: Experiment inspanningsplicht WW
Wat is de beste manier voor UWV om mensen met een WW-uitkering weer aan een baan te helpen? In samenwerking met SEOR onderzoeken we de effecten van de inspanningsplicht en alternatieve varianten van dienstverlening.
UWV start een experiment om de sollicitatieplicht voor WW-gerechtigden onder de loep te nemen. Momenteel moeten werkzoekenden vier sollicitatieactiviteiten per vier weken verrichten. UWV probeert hiermee sollicitatiegedrag te stimuleren, maar gedragswetenschappelijk onderzoek suggereert dat deze verplichting juist de intrinsieke motivatie om werk te vinden kan verminderen. Bovendien zijn de effecten op uitstroom naar werk niet eenduidig. Hierom is UWV begin dit jaar gestart met een experiment om te onderzoeken of een andere aanpak effectiever is.
Drie varianten op de sollicitatieplicht
Met een wettelijke experimenteerruimte test UWV drie varianten:
- status quo: 4 sollicitatieactiviteiten per 4 weken
- eigen initiatief: geen sollicitatiepicht, wel vrijwillig ondersteuningsaanbod
- individuele afspraken: afspraken op maat in een verplicht, persoonlijk plan
Elke variant heeft een andere gedachtegang. De status quo-variant gaat ervan uit dat meer sollicitaties leiden tot snellere uitstroom. De eigen initiatief-variant stelt dat werkzoekenden juist gemotiveerder en effectiever solliciteren als zij geen druk ervaren. De individuele afspraken-variant veronderstelt dat autonomie leidt tot betere sollicitaties en duurzamer werk.
Onderzoek naar effectiviteit
Samen met SEOR onderzoeken we de resultaten via onder andere enquêtes onder WW’ers en professionals, en dossieranalyses. De belangrijkste vragen: Welke aanpak leidt tot de meeste uitstroom naar werk? Wat is de kwaliteit van dat werk? En hoe duurzaam is dat werk? Het onderzoek kijkt daarnaast naar verschillen in beleving en gedrag, om effecten van varianten te kunnen verklaren. Zo kunnen we bijvoorbeeld toetsen of maatwerkafspraken daadwerkelijk meer autonomie bieden en zo leiden tot betere resultaten.
De resultaten van het onderzoek worden in 2028 verwacht.
Experiment inspanningsplicht WW
Wat is de beste manier voor UWV om mensen met een WW-uitkering weer aan een baan te helpen? In samenwerking met SEOR onderzoeken we de effecten van de inspanningsplicht en alternatieve varianten van dienstverlening.
UWV start een experiment om de sollicitatieplicht voor WW-gerechtigden onder de loep te nemen. Momenteel moeten werkzoekenden vier sollicitatieactiviteiten per vier weken verrichten. UWV probeert hiermee sollicitatiegedrag te stimuleren, maar gedragswetenschappelijk onderzoek suggereert dat deze verplichting juist de intrinsieke motivatie om werk te vinden kan verminderen. Bovendien zijn de effecten op uitstroom naar werk niet eenduidig. Hierom is UWV begin dit jaar gestart met een experiment om te onderzoeken of een andere aanpak effectiever is.
Drie varianten op de sollicitatieplicht
Met een wettelijke experimenteerruimte test UWV drie varianten:
- status quo: 4 sollicitatieactiviteiten per 4 weken
- eigen initiatief: geen sollicitatiepicht, wel vrijwillig ondersteuningsaanbod
- individuele afspraken: afspraken op maat in een verplicht, persoonlijk plan
Elke variant heeft een andere gedachtegang. De status quo-variant gaat ervan uit dat meer sollicitaties leiden tot snellere uitstroom. De eigen initiatief-variant stelt dat werkzoekenden juist gemotiveerder en effectiever solliciteren als zij geen druk ervaren. De individuele afspraken-variant veronderstelt dat autonomie leidt tot betere sollicitaties en duurzamer werk.
Onderzoek naar effectiviteit
Samen met SEOR onderzoeken we de resultaten via onder andere enquêtes onder WW’ers en professionals, en dossieranalyses. De belangrijkste vragen: Welke aanpak leidt tot de meeste uitstroom naar werk? Wat is de kwaliteit van dat werk? En hoe duurzaam is dat werk? Het onderzoek kijkt daarnaast naar verschillen in beleving en gedrag, om effecten van varianten te kunnen verklaren. Zo kunnen we bijvoorbeeld toetsen of maatwerkafspraken daadwerkelijk meer autonomie bieden en zo leiden tot betere resultaten.
De resultaten van het onderzoek worden in 2028 verwacht.