Onderzoek: helder zicht op physician assistants en verpleegkundig specialisten

Ze vormen belangrijke schakels binnen de zorgketen: physician assistants (PA’s) en verpleegkundig specialisten (VS’en). Een PA neemt zelfstandig medische en medisch-ondersteunende taken over van de huisarts of medisch specialist; een VS heeft specialistische kennis van een bepaald vakgebied en mag zelfstandig bepaalde medische handelingen uitvoeren.

Online enquête

Zeker in deze tijden van oplopende personeelstekorten zijn PA’s en VS’en belangrijk om de toenemende druk op de gezondheidszorg te verlichten.

Om meer zicht te krijgen op deze relatief nieuwe beroepsgroepen en hun ontwikkeling, namen we een online enquête af onder alumni van de opleidingen MPA (Master Physician Assistant) en MANP (Master Advanced Nursing Practice). De respons onder alumni van de MPA-opleidingen bedroeg 46 procent; onder alumni van de MANP-opleidingen was dit 30 procent.

We namen de enquête af op verzoek van het Capaciteitsorgaan, dat de toekomstig benodigde capaciteit aan zorgprofessionals in de zorg in kaart brengt. Het onderzoek vormt een van de bronnen van de ramingen die het Capaciteitsorgaan eind 2022 aanbiedt aan het ministerie van VWS en veldpartijen.

Interessant beeld

De enquêtes geven een interessant beeld van onder meer aantallen werkzame PA’s en VS’en, de gemiddelde leeftijd, de spreiding in Nederland, en in welke sectoren zij werkzaam zijn. Ook wordt helder aan welke taken zij de meeste tijd besteden en hoe de taakverdeling eruitziet.

• Zo laat het onderzoek onder meer zien dat deze professionals een veelvoud aan taken uitvoeren; van consulten en patiëntgebonden administratie tot overleg/afstemming en deskundigheidsbevordering.

• Twee van de drie verpleegkundig specialisten en ruim de helft van de physician assistants ervaren op dit moment een tekort op de landelijke arbeidsmarkt.

• Over vijf jaar verwacht 83 procent van de ondervraagde VS’en waarschijnlijk nog in hetzelfde beroep werkzaam te zijn; onder PA’s is dat 86 procent.

Meer weten?

Meer informatie kun je vinden op de site van het Capaciteitsorgaan. Hier kun je ook de twee onderzoeksrapporten downloaden.

Evaluatie Meer Kans op Werk Jongeren

De Amsterdamse aanpak van jeugdwerkloosheid (Meer Kans op Werk Jongeren) beoogt de kansen van jongeren te vergroten op werk en een goede toekomst. Regioplan zal deze aanpak evalueren, zodat de gemeente Amsterdam deze aanpak verder kan doorontwikkelen en een zo goed mogelijke dienstverlening kan blijven bieden.

Door de coronacrisis is de jeugdwerkloosheid sterk gestegen. Om te kunnen voldoen aan de toenemende ondersteuningsbehoefte van een grote en diverse groep jongeren besloot de gemeente Amsterdam de crisisaanpak Meer Kans op Werk Jongeren (MKOWJ) te starten. MKOWJ is een kop op de bestaande aanpak van jeugdwerkloosheid, gericht op het vergroten van de kansen op werk en een goede toekomst van jongeren.

In opdracht van de gemeente Amsterdam zal Regioplan een evaluatie uitvoeren van de MKOWJ-aanpak. Doelstelling is om meer inzicht te verkrijgen in de werkzame elementen van de aanpak en de aanpak op basis van dit inzicht verder door te ontwikkelen.

Gesubsidieerd werk in Nederland: welke vormen zijn er zoal?

Hoe kun je burgers voor wie de arbeidsmarkt nog te ontoegankelijk is tóch aan werk helpen? Verschillende gemeentes experimenteren met basisbanen en andere vormen van gesubsidieerd werk. Om de mogelijke keuzes en afwegingen in kaart te brengen, onderzoeken we momenteel voor de gemeente Amsterdam verschillende vormen van gesubsidieerd werk in Nederland.

Op de Nederlandse arbeidsmarkt doen veel mensen niet mee. Vaak blijkt de afstand tussen de arbeidsmarkt en sommige groepen mensen zelfs groter dan eerder gedacht; deze mensen komen ondanks bestaande instrumenten – zoals proefplaatsingen en tijdelijke werkervaringsplekken – vrijwel niet aan een baan en ontvangen vaak langdurig een uitkering.

Wat is de aanleiding?

Gesubsidieerd werk kan voor deze mensen een opstap zijn naar het vinden van regulier werk. Bestaande vormen van gesubsidieerd werk verschillen echter in hoge mate van elkaar; bijvoorbeeld op gebied van instroomcriteria en de beoogde doelgroep, de werksoorten en duur van het traject, de betrokken uitvoeringsorganisaties en de financieringsvormen.

De gemeente Amsterdam wil dat zoveel mogelijk Amsterdammers met een uitkering aan het werk gaan. De gemeente Amsterdam heeft zelf al diverse instrumenten die hiervoor moeten zorgen, zoals de Werkbrigade en de Buurtbanen, maar is op zoek naar vormen van gesubsidieerd werk die hierop een aanvulling kunnen vormen.

Om meer licht te werpen op de diverse mogelijkheden, heeft de gemeente Amsterdam ons gevraagd om de verschillende soorten gesubsidieerd werk te inventariseren.

Wat is het doel?

• Ten eerste moet het onderzoek leiden tot meer inzicht in de vormen van gesubsidieerde arbeid in Nederland. We brengen de keuzes en afwegingen van gemeenten in kaart en kijken verder naar de contextfactoren die van invloed zijn op die keuzes.

• Ten tweede brengen we met het onderzoek in kaart wat de ervaren succesfactoren en belemmeringen zijn bij de organisatie en uitvoering van gesubsidieerde arbeid. Daarnaast kijken we naar resultaten zoals uitstroomcijfers, maar ook naar ervaren en beoogde (maatschappelijke) effecten zoals zelfvertrouwen, motivatie en sociale contacten.

• Ten derde dient het onderzoek om de beleidsvorming in de gemeente Amsterdam te ondersteunen. Met de inzichten van het onderzoek kan de gemeente bepalen welke vormen van gesubsidieerde arbeid voor Amsterdam interessant zouden kunnen zijn.

Wat gaan we doen?

Gezien de aard en het doel van het onderzoek zijn er wat ons betreft drie uitgangspunten voor de aanpak. Ten eerste willen we breed inventariseren en vervolgens inzoomen. Ten tweede is het belangrijk dat we gestructureerd analyseren, gezien de vele mogelijke keuzes en afwegingen die de gemeente Amsterdam kan maken. Ten derde is het belangrijk dat geleerde lessen niet alleen voor de gemeente Amsterdam leerzaam zijn, maar voor een breder publiek. Niet elke gemeente hoeft het wiel opnieuw uit te vinden.

Onze aanpak bestaat onder meer uit een uitgebreide deskresearch, het opstellen van een analysekader, casestudies van vormen van gesubsidieerd werk, en een gezamenlijke werksessie met de gemeenten die aan de casestudies deelnamen.

Wat levert dat op?

We leggen het geleerde vast in een onderzoeksrapport, waarin we de contouren van een strategisch kader schetsen. Ook besteden we aandacht aan vervolgstappen voor kennisdeling, zoals een presentatie voor de gemeente, het organiseren van een webinar of een Online Kenniskamer.

Meer weten?

Neem gerust contact op met Wiebe voor meer informatie over ons onderzoek rondom gesubsidieerde arbeid.

“De arbeidstoeleiding van statushouders is een complex proces”

Meer nieuwkomers aan het werk! Met dat doel voor ogen zette Instituut Gak in 2018 het programma ‘Een nieuw bestaan, een nieuwe baan’ op. Regioplan deed onderzoek naar dit onlangs afgeronde subsidieprogramma. Wat zijn de belangrijkste lessons learned als het gaat om het verbeteren van de kansen op werk voor nieuwkomers?

Nieuwkomers die de vluchtelingstatus krijgen, mogen in Nederland werken. Toch lukt het slechts een beperkt deel van de nieuwkomers om daadwerkelijk betaald werk te vinden, zo blijkt uit cijfers van het CBS. Om meer statushouders naar werk of een opleiding te begeleiden, startte Instituut Gak in 2018 het subsidieprogramma ‘Een nieuw bestaan, een nieuwe baan’. Welke lessen kunnen we daar tot nog toe uit trekken?

Om die vraag te beantwoorden onderzocht Regioplan de ruim dertig projecten die binnen programma van start gingen, vertelt onderzoeker Laura Buimer. “De afgelopen drie jaar hebben we de 31 projecten intensief gevolgd. Hoe waren die projecten ingericht? Wat leverden ze concreet op? En wat waren precies de werkzame elementen?”

Arbeidsfit

Om met die opbrengsten te beginnen: overall hebben de projecten zeker bijgedragen aan het ‘arbeidsfit’ maken van deelnemers, schetst Laura. “Deelnemers zijn over het algemeen positief over de projecten. Via de projecten hebben ze allerlei nuttige vaardigheden opgedaan, zoals taalvaardigheden, werknemersvaardigheden, zelfinzicht en zelfvertrouwen. Ook hebben ze beter inzicht in de Nederlandse arbeidsmarkt en het opleidingssysteem én hebben ze dankzij hun deelname vaak hun netwerk kunnen uitbreiden.”

Al met al hebben veel deelnemers een flinke stap gezet richting betaald werk, al bleef de daadwerkelijke uitstroom doorgaans achter bij de doelstellingen. Laura: “Uiteindelijk vond één op de vijf statushouders aan het einde van het programma betaald werk. Bovendien vond 8 procent dankzij het programma een passende opleiding.”

Aandacht voor werkgevers

Sowieso ‘scoorde’ het ene project beter dan het andere, constateren de onderzoekers. “Zo bleken projecten succesvoller als er ook aandacht was voor de werkgeverskant. Veel projecten focusten zich met name op de statushouders zelf en op het ‘arbeidsfit’ worden. Pas na afloop van het traject werd er vervolgens gekeken bij welke werkgevers de statushouders wellicht terecht zouden kunnen, waardoor de kans op een succesvolle match vaak afnam. Deelnemers verdwenen dan soms al uit beeld voordat er een succesvolle match was gemaakt.”

“Je ziet dat projecten die partijen actief aan elkaar koppelden, beter scoorden. Ook hoog scoorden twee sectorale projecten, die zich richtten op een specifieke beroepsgroep en die werden opgezet in samenwerking met werkgevers. Onze aanbeveling is dan ook om werkgevers eerder in het traject te betrekken, zodat er al vroegtijdig contact is en beide partijen een vertrouwensband met elkaar kunnen opbouwen.”

Mentale gezondheid

Verder zouden projecten volgens de onderzoekers meer aandacht moeten besteden aan de mentale gezondheid van deelnemende statushouders, schetst Laura. “Uit verschillende onderzoeken blijkt dat statushouders relatief vaak kampen met mentale gezondheidsproblemen. Veel projecten gebruikten mentale gezondheid als een selectiecriterium, omdat ze verwachtten dat ze deelnemers met mentale problemen niet de juiste begeleiding zouden kunnen bieden.”

“In de praktijk bleken statushouders met mentale problemen echter tóch in te stromen, simpelweg omdat er aan de voorkant te weinig zicht was op die problemen. Ons advies luidt daarom om meer aandacht te geven aan mentale gezondheid, zodat mentale problemen tijdig gesignaleerd kunnen worden. Op die manier kunnen deze mensen naar de juiste instanties worden doorverwezen óf binnen het project de juiste ondersteuning krijgen.”

Meer aandacht voor vrouwelijke statushouders

Verder concluderen de onderzoekers dat vrouwelijke statushouders minder vaak passend werk vinden dan mannen, maar wél vaker een opleiding. En dat is opvallend, vertelt Laura. “Juist de mannen zijn in hun land van herkomst namelijk vaker laagopgeleid. We concludeerden dat vrouwelijke statushouders vaker specifieke obstakels ervaren. Zo zijn ze doorgaans minder goed in beeld bij de gemeente, waardoor ze ook minder begeleiding ontvangen. Ook hebben ze vaak meer zorgtaken – in het huishouden en qua opvoeding – en is het lastig om kinderopvang te regelen. Daardoor zijn ze onder de streep minder beschikbaar voor werk.”

“Ons advies luidt dan ook om binnen projecten meer aandacht te besteden aan deze bijzondere positie; de arbeidsbemiddeling van vrouwen verdient een specifieke aanpak.”

Complex proces

De ‘arbeidstoeleiding’ van statushouders is al met al een complex proces, benadrukt Laura. “Goede ondersteuning is hierbij erg belangrijk. Tegelijkertijd hebben we gezien dat gemeenten in de onderzochte periode niet altijd de middelen en mogelijkheden hadden om goede, op maat gesneden ondersteuning te bieden. Initiatieven vanuit maatschappelijke organisaties die dichter bij de doelgroep staan kunnen er – zo blijkt uit deze evaluatie – voor zorgen dat méér statushouders een plek vinden op de arbeidsmarkt.”

Meer weten?

In het eindrapport lees je meer over de achtergronden en conclusies van ons onderzoek. Van het rapport is een ook een kortere publieksversie beschikbaar.

Leren van voorlopers: verkenning naar up- en reskillen in de gemeentelijke sector

Door maatschappelijke en technologische ontwikkelingen is werk aan het veranderen en het werk wordt steeds complexer. Ook binnen gemeenten. Verschillende taken en functies veranderen, verdwijnen en verschijnen. Gemeenten moeten meer inzetten op de doorontwikkeling van medewerkers van mbo naar hbo-niveau, op interne doorstroom van medewerkers naar functies waar behoefte is aan personeel, en op uitstroom van de medewerkers die geen toekomst meer hebben of willen in hun gemeente. Wat zijn hierin goede voorbeelden en hoe kunnen gemeenten dit aanpakken?

Ontwikkeling van skills
Een formele opleiding volgen is doorgaans dé manier om doorontwikkeling of doorstroom mogelijk te maken. Maar gezien de snelle veranderingen, is er behoefte aan een snellere route waarbij de focus ligt op ontwikkeling van skills. Het leren en ontwikkelen van die vaardigheden die cruciaal zijn om het beoogde werk uit te kunnen blijven voeren, of om te kunnen overstappen naar een andere functie die meer kansen biedt.

Inspirerende voorbeelden
In opdracht van het A&O fonds Gemeenten voeren wij een kwalitatieve verkenning uit naar het upskillen en reskillen van gemeentemedewerkers. Het doel van deze verkenning is het inventariseren, analyseren en beschrijven van goede voorbeelden van upskillen en reskillen. We kijken hier zowel binnen als buiten de gemeentelijke sector. Best practices kunnen project-, organisatie- en mogelijk ook individuele practices zijn. Het rapport biedt praktische handvatten en inzichten voor gemeenten.

Publicatie
Het team leren en ontwikkelen van het A&O fonds Gemeenten heeft op basis van onze bevindingen een publicatie gemaakt, die op 23 juni 2022 is gepresenteerd tijdens een webinar.

“De behoefte aan vastigheid blijkt behoorlijk universeel”

Even voorstellen: Tessa van der Veen (28). In haar rol als junior onderzoeker bij ons team Onderwijs & Arbeidsmarkt kan ze haar voorliefde voor data en statistiek uitstekend kwijt.

Dat Tessa na afronding van haar bachelor Algemene Sociale Wetenschappen aan de Universiteit Utrecht de onderzoeksmaster Sociology and Social Research ging doen, kwam niet als een grote verrassing. “Op de middelbare school was wiskunde mijn favoriete vak, en tijdens mijn studie genoot ik enorm van het schrijven van mijn bachelorscriptie: hypotheses formuleren, data verzamelen, ervaring opdoen met statistiek. Omdat ik me verder wilde verdiepen in de wondere wereld van kwantitatief onderzoek, lag de keuze voor een researchmaster vervolgens voor de hand.”

Vast contract is populair

Eind mei rondde Tessa haar masterthesis af. Haar onderzoek draaide rondom een actueel thema: tijdelijke contracten. Tessa: “Op basis van data uit de European Sustainable Workforce Survey heb ik een analyse gemaakt van baankenmerken die de aantrekkelijkheid van tijdelijke banen kunnen beïnvloeden, zoals lonen, opleidingsmogelijkheden en secundaire arbeidsvoorwaarden. Je zou misschien verwachten dat beloning dé bepalende factor is op basis waarvan mensen een keuze maken voor een bepaalde werkgever, maar een vast contract bleek voor veel werknemers veel belangrijker.”

“Sterker nog: het idee was dat andere factoren – zoals een hogere beloning, goede secundaire arbeidsvoorwaarden, opleidingsmogelijkheden en thuiswerken – kunnen compenseren voor tijdelijkheid, maar ook dat blijkt niet zo te zijn. Dat geeft dus wel aan hoe belangrijk mensen een vast contract vinden. Ik vond in mijn onderzoek verder ook geen verschillen op bijvoorbeeld sekse, leeftijd of opleidingsniveau; de behoefte aan vastigheid blijkt behoorlijk universeel.”

“In algemene zin kun je verder zeggen dat goede secundaire arbeidsvoorwaarden en hogere lonen belangrijker zijn voor mensen in vaste banen. Op zich is dat niet verwonderlijk; op de langere termijn werken een laag loon en slechte secondaire arbeidsvoorwaarden in een vaste baan langer door, terwijl dit voor een tijdelijke baan minder uitmaakt – werknemers kunnen immers makkelijker switchen naar een andere baan met betere arbeidsvoorwaarden.”

Personeelstekorten

De arbeidsmarkt is de laatste jaren steeds flexibeler geworden, schetst Tessa. “Met name vrouwen, jongeren en lager opgeleiden krijgen relatief vaak te maken met tijdelijke contracten. Tegelijkertijd krijgen we te maken met steeds hoger oplopende personeelstekorten, onder meer in de zorg. Juist nu zou het voor werkgevers dus belangrijk zijn om hun werknemers meer vastigheid te bieden, willen ze voldoende goed gekwalificeerd personeel kunnen blijven vinden.”

Geboorteverlof

Dit najaar gaat Tessa, samen met haar scriptiebegeleider, kijken of ze haar thesis kan omvormen tot een artikel voor een wetenschappelijk tijdschrift. Daarnaast is Tessa inmiddels alweer een paar maanden in dienst bij Regioplan, waar ze deel uitmaakt van het team Onderwijs & Arbeidsmarkt. “De afgelopen maanden heb ik onder meer bijgedragen aan de evaluatie van de Wet invoering extra geboorteverlof, oftewel de WIEG. Een interessant onderzoek, waaruit onder meer bleek dat bijna driekwart van de partners in loondienst na de geboorte van hun kind aanvullend geboorteverlof opneemt van in totaal zes weken.”

Voortijdig schoolverlaten

“Op dit moment ben ik dan weer bezig met een onderzoek naar voortijdig schoolverlaten. De aanpak van voortijdig schoolverlaten binnen de zestig zogenoemde Regionale Meld- en Coördinatie(sub)regio’s (RMC) verschilt nogal. Sommige regio’s zitten er dicht bovenop en gaan vooral preventief te werk, terwijl andere regio’s de verantwoordelijkheid meer bij de scholen zélf neerleggen. Interessant om die verschillende dynamiek per regio in kaart te brengen en na te gaan welke aanpak wanneer het beste werkt.”

Passende werkomgeving

Bij Regioplan zit Tessa helemaal op haar plek, vertelt ze. “Ik krijg hier alle ruimte om te ontdekken welke thema’s mij het meest aanspreken en om me nieuwe technieken eigen te maken. Zo ga ik me de komende tijd storten op het leren programmeren met Python, waarvoor ik in juli een week een summer course volg aan de Universiteit Utrecht. Al met al kan ik mezelf hier uitstekend ontwikkelen en kan ik me volledig focussen op wat ik het allerleukst vind: interessant onderzoek doen rondom onderwijs en arbeidsmarkt.”

“Wat is goed en fout in een bepaalde situatie?”

Even voorstellen: Luna van Dijk (25). Vanuit haar achtergrond in sociologie en ethiek doet ze graag onderzoek naar maatschappelijke thema’s waarbij morele dilemma’s komen kijken.

Mensen en hoe ze met elkaar omgaan in groepsverband: het had altijd al Luna’s interesse. Een studie Sociologie lag dan ook voor de hand, vertelt ze. “Ik vond grote maatschappelijke structuren altijd al enorm interessant. De economie bijvoorbeeld, of het bankensysteem. Hoe zijn die ooit ontstaan? Tijdens mijn studie kwam ik er vervolgens achter dat met name de filosofische kant van sociologie me erg trok. Het werk van bijvoorbeeld Karl Marx en Max Weber sprak me erg aan: denkers op het snijvlak van sociologie en filosofie.”

Code zwart

Die meer filosofische kant kon Luna goed kwijt in haar vervolgmaster Applied Ethics, vertelt ze. “Deze richting bleek een mooie toevoeging op mijn studie Sociologie: meer de diepte in, met meer aandacht voor morele dilemma’s. Wat is goed en fout in een bepaalde situatie? Iedereen heeft daar weer andere opvattingen over.”

“Een mooi recent voorbeeld is de dreiging van ‘code zwart’ in de ziekenhuizen tijdens corona. Als het aantal IC-plekken beperkt is, wie geef je dan in het uiterste geval voorrang? En waarom? Binnen Applied Ethics leer je om in dit soort situaties álle argumenten mee te nemen, zodat je kunt komen tot een goed onderbouwde afweging.”

Eeuwigdurende grafrust

Bij Regioplan maakt Luna sinds begin dit jaar deel uit van het team Werk, Participatie & Sociale Zekerheid. Een van de eerste onderzoeken waar ze momenteel bij betrokken is, is dat naar de zogenoemde eeuwigdurende grafrust, vertelt ze. “De islam schrijft voor dat overledenen onder ‘eeuwigdurende grafrust’ begraven moeten worden. Dat voorschrift verhoudt zich slecht tot de Nederlandse praktijk, waarbij de meeste graven na een bepaald aantal jaren geruimd worden.”

“Op dit moment kun je slechts op een beperkt aantal plekken in Nederland de garantie van eeuwigdurende grafrust krijgen. Veel Nederlandse moslims kiezen er daarom voor om in bijvoorbeeld Marokko of Turkije begraven te worden, waar die eeuwigdurende grafrust wél gegarandeerd is.”

Ethische vragen

Tijdens de coronacrisis kwam het vliegverkeer echter stil te liggen en konden overleden Nederlandse moslims niet elders worden begraven, vertelt Luna. “Dat riep allerlei ethische en praktische vragen op. Sowieso bestaat er nog geen wetgeving op dit vlak. In opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken doen we daarom nu onderzoek: waaruit bestaat de vraag naar eeuwigdurende grafrust precies? Hoe groot is die vraag überhaupt? En wat zou er eventueel in de wet veranderd moeten worden om dit ook in Nederland mogelijk te maken? Deze en andere vragen komen in ons onderzoek aan bod. Daarnaast brengen we in kaart hoe andere landen hiermee omgaan.”

Ethische bril

Al met al een enorm interessant thema, vindt Luna. “Ook bij een bijzonder onderwerp als dit komen morele dilemma’s kijken. Ga je er als overheid voor zorgen dat iedereen begraven kan worden op de manier die hij of zij wenst? Of accepteer je een bepaalde ongelijkheid hierin? Enorm leuk om door een ethische bril naar zo’n onderwerp te kijken.”

Het is ook een goed voorbeeld van maatschappelijk betrokken onderzoek, vindt Luna. “Als beleidsonderzoeker bij Regioplan doe je onderzoek dat echt een verschil kan maken voor mensen in de samenleving. Wat dat betreft zit ik hier uitstekend op mijn plek.”

Geboorteverlof in trek; veel media-aandacht voor evaluatie WIEG

Bijna driekwart van de partners in loondienst neemt na de geboorte van hun kind aanvullend geboorteverlof op van in totaal zes weken. Jonge ouders met een hoog inkomen deden dit wel beduidend vaker dan ouders met een lager inkomen. Dat blijkt uit de door Regioplan uitgevoerde evaluatie van de Wet invoering extra geboorteverlof (WIEG), die afgelopen week door veel media werd opgepikt.

De regeling voor aanvullend geboorteverlof werd geïntroduceerd in de zomer van 2020. Sindsdien mogen partners in loondienst, na een week betaald geboorteverlof, nog eens vijf weken aanvullend verlof opnemen. Die vijf weken extra verlof worden deels vergoed door het UWV; partners krijgen tot 70 procent van hun salaris doorbetaald.

Veel animo

De regeling is in trek, zo blijkt uit onze evaluatie. 74 procent van de partners die er recht op hebben, nam inderdaad aanvullend verlof op. Het overgrote deel van hen gebruikte de hele periode van vijf weken. 16 procent hield het bij de eerste week regulier geboorteverlof, en 10 procent nam helemaal geen verlof op.

De partners die gebruikmaken van het aanvullend geboorteverlof, doen dat vooral om meer tijd met hun pasgeboren kind door te brengen.

Verschil tussen hoge en lage inkomens

Bij dit alles is er wel een aanzienlijk verschil tussen hoge en lage inkomens. Huishoudens met een laag inkomen (minder dan 4.000 euro netto per maand) maken fors minder gebruik van de regeling dan gezinnen met een hoger inkomen (63 versus 85 procent). Voor partners die geen gebruik maakten van de nieuwe regeling, was financiële onhaalbaarheid een van de belangrijkste redenen.

Projectleider Hetty Visee: “Om de beoogde gelijkere verdeling van arbeid en zorgtaken tussen de ouders te realiseren, is het belangrijk dat financiën geen belemmering vormen voor de opname van het verlof. Mede met het oog op de introductie van het gedeeltelijk betaald ouderschapsverlof per 2 augustus aanstaande vinden wij het belangrijk om te monitoren in hoeverre de nu gesignaleerde ontwikkelingen in het gebruik zich doorzetten.”

Veel media-aandacht

Onze evaluatie van de WIEG werd de afgelopen week door veel landelijke media opgepikt, onder meer door de NOS, RTL Nieuws, de Volkskrant, NRC en NU.nl.

Meer weten?

Neem dan contact op met Hetty.

Internationale verkenning handhavingsbeleid

Het Nederlandse handhavingsbeleid op het gebied van sociale zekerheid lag de afgelopen jaren regelmatig onder vuur, en het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) zoekt dan ook naar een nieuwe balans hierin. In opdracht van het ministerie onderzocht Regioplan het handhavingsbeleid in zes andere Europese landen. Hoe ziet dat beleid eruit? En: wat kan Nederland leren van de ervaringen in het buitenland?

Het Nederlandse handhavings- en fraudebeleid in de sociale zekerheid is onderwerp van discussie. Mediagenieke gebeurtenissen als de ‘boodschappenaffaire’ en de toeslagenaffaire hebben gezorgd voor een maatschappelijke en politieke wens voor meer balans en maatwerk.

Herijking

Daarom werkt de directie Stelsel en Volksverzekeringen (SV) van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) aan een herijking van het handhavingsinstrumentarium voor de sociale zekerheid.

Doel is om een balans te vinden tussen enerzijds oog voor de mens achter de uitkering om schrijnende situaties te voorkomen, en anderzijds slagkracht om opzettelijk misbruik van sociale zekerheidsgelden aan te pakken.

Zes andere landen

Als input voor deze herijking voerden wij, in opdracht van het ministerie, een internationaal verkennend onderzoek uit naar het handhavingsbeleid in de sociale zekerheid. Wat kunnen we leren van hoe andere landen hun handhavingsbeleid hebben ingericht? Het onderzoek omvatte deskresearch en interviews met experts uit zes Europese landen: België, Denemarken, Duitsland, Finland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk.

Aanzienlijke verschillen en overeenkomsten

Het onderzoek heeft laten zien dat de handhavingsstelsels van de zes onderzochte landen aanzienlijke verschillen én overeenkomsten bevatten; onder meer als het gaat om het vertrouwen in burgers en professionals, het maatschappelijk draagvlak voor het socialezekerheidsstelsel, de manier waarop landen kijken naar het onderscheid tussen fouten en fraude, en de praktische uitvoering. Daarnaast bracht het onderzoeksteam de belangrijkste uitdagingen in kaart die in de onderzochte landen spelen rondom het handhavingsbeleid.

In algemene zin lijken zich twee trends af te tekenen: meer ruimte om oog te houden voor de mens achter de uitkering, en een toename van grootschalige data-infrastructuur bij de uitvoering van de uitkeringsregelingen.

Het ministerie van SZW gebruikt de lessen die uit het onderzoek te trekken zijn voor de herijking van het Nederlandse handhavingsbeleid.

Meer weten?

Lees dan het eindrapport, ons eerdere nieuwsbericht, of het artikel in Sociaal Bestek over dit onderzoek.

Sociaal Bestek: artikel over pilot verbetering rechtsbijstand

In Sociaal Bestek verscheen onlangs een interessant artikel over de door Regioplan geëvalueerde pilot naar de verbetering van de rechtsbijstand.

In de pilot ‘Samenwerken in de eerstelijn’ gingen het Juridisch Loket, sociaal raadslieden en sociaal advocaten op lokaal niveau na hoe ze de dienstverlening aan rechtzoekenden kunnen verbeteren.

Regioplan voerde een evaluatie van deze pilot uit. Naar aanleiding van deze evaluatie schreven Regioplan-onderzoekers Bob van Waveren en Annemieke Mack onlangs (samen met Jan Arkeveld) een artikel in Sociaal Bestek over de positieve uitkomsten van de pilot.

Lees het artikel

Het volledige artikel is te vinden op de website van Sociaal Bestek.