Werkveld: Arbeid en sociale zekerheid
Nederlandse ArbeidsmarktDag: dien een paper in!
Heb je een interessant idee voor een onderzoekspaper of een beleidspresentatie op het terrein van werk en arbeidsmarkt? En lijkt het je leuk om dit voor een groter publiek toe te lichten tijdens de zevende Nederlandse ArbeidsmarktDag (NAD), op donderdag 6 oktober 2022 in Amsterdam?
Dan nodigen we je van harte uit om een abstract in te dienen!
Werken in een duurzame economie
De Nederlandse ArbeidsmarktDag is een tweejaarlijkse conferentie over arbeidsmarktonderzoek voor en over arbeidsmarktbeleid.
Het centrale thema van dit jaar is ‘Werken in een duurzame economie’. De komende jaren zullen veel banen in op koolstof gebaseerde sectoren verdwijnen of ingrijpend veranderen. Tegelijkertijd ontstaan er nieuwe ‘groene banen’ in groeiende duurzame sectoren.
Parrallel daaraan is ook een andere transitie op de arbeidsmarkt wenselijk, namelijk van laagwaardige, onzekere banen naar hoogwaardige, duurzame banen. Hoe kunnen we ervoor zorgen dat beide transities op elkaar aansluiten en elkaar versterken?
Naast dit centrale thema zal in verschillende deelsessies een staalkaart van recent onderzoek op het terrein van werk en arbeidsmarkt worden gepresenteerd.
Inschrijven
Ingediende (voorstellen voor) bijdragen mogen betrekking hebben op het centrale thema, maar ook andere interessante voorstellen op het gebied van werk en arbeidsmarkt zijn van harte welkom.
Op basis van de ingediende voorstellen selecteren we de sprekers in de verschillende deelsessies.
Een voorstel indienen kan nog tot 15 juni via de Inschrijf-pagina op de website. Hier vind je ook meer achtergrondinformatie over de precieze voorwaarden.
Deelnemen
Deelname aan de Nederlandse ArbeidsmarktDag is uiteraard ook mogelijk zonder indienen van een paper. Tickets kun je aanschaffen via de site van Eventbrite.
Meer weten?
Neem dan gerust contact met ons op via secretariaat@arbeidsmarktdag.nl.
Mensenhandel zichtbaar maken. Leren van onderzoek in Ede en Utrecht
Gemeenten staan momenteel voor de taak om een lokale aanpak van mensenhandel te vormen. Een belangrijk startpunt hiervoor is om zicht op het fenomeen te krijgen. In opdracht van CoMensha en VNG en gemeenten Ede en Utrecht onderzochten wij hoe deze twee gemeenten mensenhandel lokaal in beeld brengen. De lessen uit deze gemeenten kunnen andere gemeenten helpen bij het opstellen van hun aanpak mensenhandel.
Diversiteit aan vormen van mensenhandel
Net als op landelijk niveau, treffen we in de onderzochte gemeenten een diversiteit aan vormen van mensenhandel aan. In beide gemeenten spelen seksuele, criminele en arbeidsuitbuiting en binnen deze vormen zijn weer verschillende risicoprofielen te onderscheiden. Mensenhandel neem dus vele verschijningsvormen aan en de kenmerken van slachtoffers zijn divers, wat vraagt om een gedifferentieerde aanpak.
Aanpak van mensenhandel begint bij zicht creëren
Om een gerichte aanpak van mensenhandel te vormen, is het cruciaal om zicht te hebben op het fenomeen. Door gesprekken met professionals en risicogroepen kan de gemeente zicht krijgen op de aard van het fenomeen. De omvang is echter een uitdaging, omdat bestaande registraties ontoereikend zijn om een realistische schatting te maken. Gemeenten kunnen daarom investeren in randvoorwaarden van effectieve informatieverzameling en -uitwisseling:
- Professionals herkennen signalen;
- Er is een eenduidige en toegankelijk registratiesysteem voor signalen;
- Verschillende instanties delen signalen met elkaar;
- Er bestaan duidelijke werkafspraken over informatieverzameling en -deling;
- Er is een doorverwijzingsstructuur en centraal aanspreek- of meldpunt.
Een uitgebreide beschrijving van de bevindingen uit Ede en Utrecht en onze aanbevelingen voor andere gemeenten is terug te vinden het rapport.
Neem voor meer informatie contact op met Yannick.
Mensenhandel zichtbaar maken. Leren van onderzoek in Ede en Utrecht
Gemeenten staan momenteel voor de taak om een lokale aanpak van mensenhandel te vormen. Een belangrijk startpunt hiervoor is om zicht op het fenomeen te krijgen. In opdracht van CoMensha en VNG en gemeenten Ede en Utrecht onderzochten wij hoe deze twee gemeenten mensenhandel lokaal in beeld brengen. De lessen uit deze gemeenten kunnen andere gemeenten helpen bij het opstellen van hun aanpak mensenhandel.
Diversiteit aan vormen van mensenhandel
Net als op landelijk niveau, treffen we in de onderzochte gemeenten een diversiteit aan vormen van mensenhandel aan. In beide gemeenten spelen seksuele, criminele en arbeidsuitbuiting en binnen deze vormen zijn weer verschillende risicoprofielen te onderscheiden. Mensenhandel neem dus vele verschijningsvormen aan en de kenmerken van slachtoffers zijn divers, wat vraagt om een gedifferentieerde aanpak.
Aanpak van mensenhandel begint bij zicht creëren
Om een gerichte aanpak van mensenhandel te vormen, is het cruciaal om zicht te hebben op het fenomeen. Door gesprekken met professionals en risicogroepen kan de gemeente zicht krijgen op de aard van het fenomeen. De omvang is echter een uitdaging, omdat bestaande registraties ontoereikend zijn om een realistische schatting te maken. Gemeenten kunnen daarom investeren in randvoorwaarden van effectieve informatieverzameling en -uitwisseling:
- Professionals herkennen signalen;
- Er is een eenduidige en toegankelijk registratiesysteem voor signalen;
- Verschillende instanties delen signalen met elkaar;
- Er bestaan duidelijke werkafspraken over informatieverzameling en -deling;
- Er is een doorverwijzingsstructuur en centraal aanspreek- of meldpunt.
Een uitgebreide beschrijving van de bevindingen uit Ede en Utrecht en onze aanbevelingen voor andere gemeenten is terug te vinden het rapport.
Neem voor meer informatie contact op met Yannick.
Aanpak jeugdwerkloosheid voor kwetsbare schoolverlaters
Om kwetsbare schoolverlaters een duwtje in de rug te geven richting werk, worden zij extra ondersteund door hun scholen en gemeenten. Wij onderzoeken hoe deze ondersteuning in de praktijk vorm krijgt en welke lessen we hieruit kunnen trekken.
Kwetsbare schoolverlaters aan het werk
Jongeren worden in coronatijden hard geraakt door het plotselinge verlies in werkgelegenheid in bepaalde sectoren. Als onderdeel van het sociaal pakket heeft het kabinet specifieke middelen vrijgemaakt om schoolverlaters met een grotere kans op werkloosheid naar werk of (vervolg)onderwijs te begeleiden. Deze middelen gaan naar scholen (voortgezet speciaal onderwijs, praktijkonderwijs en mbo’s) en gemeenten (afdeling W&I en RMC). Aan hen de taak om samen te werken om kwetsbare schoolverlaters te ondersteunen. Hiertoe ontplooien zijn activiteiten in drie fases: tijdens school, van school en nazorg.
De praktijk in kaart brengen
Het ministerie van SZW wil via een praktijkgericht onderzoek graag inzicht in de ervaringen met de maatregelen van de aanpak jeugdwerkloosheid in de praktijk. Hoe werken de betrokkenen professionals vanuit de scholen en gemeenten op uitvoeringsniveau samen om de jongeren te helpen in de overgang van school naar werk? En welke interventies zetten zij hierbij in, en wat zijn daarmee hun ervaringen? De uitkomsten van het onderzoek worden gebruikt voor toekomstige beleidsontwikkeling en voor de verantwoording richting de Tweede Kamer.
Tussentijdse inzichten
Ons onderzoek bestaat uit een verkenningsfase en een verdiepingsfase. Begin 2022 hebben we de verkenningsfase uitgevoerd, bestaande uit een literatuurstudie naar praktijkvoorbeelden en interviews met regionale coördinatoren jeugdwerkloosheid. De inzichten hieruit zijn geland in een tussenrapportage.
Deze tussenrapportage laat zien dat de aanpak van jeugdwerkloosheid in de arbeidsmarktregio’s golfbewegingen kent, afhankelijk van wanneer hier rijksfinanciering voor beschikbaar is. Dit is onwenselijk voor het behoud van de regionale samenwerking en coördinatie van de aanpak. Verder zien we dat veel interventies erop gericht zijn om jongeren een doorgaande begeleiding te bieden tijdens de transitie van school naar werk, door de begeleiding vanuit de gemeente te vervroegen of juist vanuit de school door te laten lopen.
Dit is in lijn met aanbevelingen uit het IBO jongeren met een afstand tot de arbeidsmarkt, dat in 2019 verscheen. Wel signaleren veel regiocoördinatoren dat er nog te veel in ‘hokjes’ wordt gedacht, omdat bepaalde vormen van ondersteuning bijvoorbeeld alleen beschikbaar zijn voor jongeren zonder startkwalificatie of op Mbo Entree niveau. Ook jongeren die buiten deze ‘hokjes’ vallen, kunnen kwetsbaar zijn en aanvullende ondersteuning behoeven.
Vervolg: Verdieping in de praktijk
In de tweede helft van 2022 vindt de verdiepingsfase van het onderzoek plaats, waarin we een aantal casestudies uitvoeren in arbeidsmarktregio’s. Daarbij gaan we met de verschillende professionals uit de praktijk in gesprek over hun aanpak en samenwerking. Ook voeren we interviews met de jongeren zelf en gaan we activiteiten observeren. Naast een eindrapport ontwikkelen we een actiegericht product voor professionals, mede geholpen door een praktijkpanel met daarin diverse veldpartijen.
Beleidsevaluatie Voedselagenda
Met de Voedselagenda streeft het ministerie van LNV, in samenwerking met verschillende partners, naar een meer duurzame en gezonde voedselconsumptie en -productie. Dat is van belang in het licht van grote maatschappelijke opgaven rondom ecologische houdbaarheid, volksgezondheid en robuustheid van het voedselsysteem.
In de periode 2016 – 2020 heeft het ministerie van LNV, in samenwerking met het ministerie van VWS en andere partners, uitvoering gegeven aan de Voedselagenda. Binnen de Voedselagenda zijn verschillende activiteiten uitgevoerd gericht op voedseleducatie (Jong Leren Eten), het stimuleren van transparantie in de voedselketen en kennis & innovatie. Wij evalueren voor LNV de doeltreffendheid en doelmatigheid van de Voedselagenda en zetten lessen op een rij voor de doorontwikkeling van de Voedselagenda. Hiervoor gebruiken we Realistisch Evalueren als kapstok, zodat we aan de hand van het al dan niet optreden van werkzame mechanismen in de praktijk uitspraken kunnen doen over de mate van doeltreffendheid van het integrale voedselbeleid.
Voor de evaluatie voeren we een documentstudie uit, houden we interviews en reflectiesessies. Eind februari 2022 ronden we de evaluatie af en leveren we het eindrapport op.
Bijverdienregeling in de onderstand op Caribisch Nederland
Mensen die op de BES-eilanden een onderstandsuitkering ontvangen, mogen daarnaast een betaalde baan hebben. Maken zij hier gebruik van en wat zijn de effecten van deze bijverdienregeling?
Bijverdienen in de onderstand
Inwoners van Caribisch Nederland (de BES-eilanden Bonaire, St. Eustatius en Saba) die niet zelf in hun levensonderhoud kunnen voorzien, kunnen een beroep doen op onderstand. Deze vangnetvoorziening lijkt op de bijstand in Europees Nederland. Onderstandsgerechtigden zijn vrij om naast hun uitkering bij te verdienen, zo lang de onderstand en bijverdiensten samen niet meer bedragen dan het minimumloon. Zij hebben hiermee meer ruimte om bij te verdienen dan bijstandsgerechtigden in Europees Nederland. Hier worden bijverdiensten maximaal zes maanden toegestaan en zijn deze beperkt tot 25% van het verdiende inkomen (met een maximum van €209 per maand).
De bijverdienregeling onder de loep
Om ervoor te zorgen dat mensen met een uitkering kunnen voorzien in de noodzakelijke kosten van levensonderhoud, zal de onderstand op termijn naar het ijkpunt voor het sociaal minimum moeten toegroeien. Hierbij moet rekening gehouden worden met de mogelijkheid van bijverdienen tot aan het wettelijk minimumloon en de prikkel om te werken. Het ministerie van SZW wil daarom graag meer zicht krijgen op het functioneren en de effecten van de bijverdienregeling vanuit verschillende invalshoeken (onder andere burger, uitvoering en openbaar lichaam). Draagt de bijverdienregeling bij aan het activerende beleidsdoel van de onderstand; loont het genoeg om te gaan werken? En zijn er alternatieve inrichtingen voor de bijverdienregeling denkbaar die hier nog sterker aan bijdragen?
Ons onderzoek
We voeren het onderzoek uit in samenwerking met lokale partner IndigoBlue Consult. In de eerste fase van het onderzoek doen we literatuuronderzoek naar de mogelijke inrichting van bijverdienregelingen en spreken we met uitvoerders; aan welke ‘knoppen’ kan er gedraaid worden? Ook interviewt IndigoBlue Consult onderstandsgerechtigden op de BES-eilanden over hun ervaringen met de bijverdienregeling. Na een tussenanalyse gaan we in de tweede fase in gesprek met verschillende lokale stakeholders over de opgedane handelingsperspectieven, en de mate waarin deze wenselijk en haalbaar zijn.
Criminaliseren, reguleren of toch decriminaliseren? De aard en effecten van prostitutiebeleid
Welke verschillende typen prostitutiebeleid zijn er? En wat weten we over de effecten ervan? Wij onderzochten het voor het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC).
Stichting Exxpose diende in september het burgerinitiatief ‘Ik ben onbetaalbaar’ in. In dat burgerinitiatief riep de stichting de Tweede Kamer op om het kopen van seks strafbaar te stellen. De Tweede Kamer vroeg vervolgens om een internationaal vergelijkend onderzoek naar de effecten van de verschillende soorten prostitutiebeleid. Op verzoek van het WODC voerden wij dat onderzoek uit. Voor het onderzoek voerden we een grootschalig literatuuronderzoek uit en spraken we 100 sekswerkers, slachtoffers van uitbuiting, professionals, beleidsmakers, exploitanten en medewerkers van het Openbaar Ministerie en de politie.
Meer weten?
Lees ons onderzoeksrapport of neem contact op met Yannick.
De aard en effecten van prostitutiebeleid
Stichting Exxpose diende in september het burgerinitiatief ‘Ik ben onbetaalbaar’ in. In dat burgerinitiatief riep de stichting de Tweede Kamer op het kopen van seks strafbaar te stellen. De Tweede Kamer vroeg vervolgens om een internationaal vergelijkend onderzoek naar de effecten van de verschillende soorten prostitutiebeleid. Op verzoek van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) voerden wij dat onderzoek uit.
Meer weten?
Neem contact op met Yannick.
De seksbranche in 2020
In opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) hebben we een nulmeting uitgevoerd om later mogelijke effecten van de mogelijke, komende Wet regulering sekswerk te meten. Deze nulmeting ging over de aard en omvang van de seksbranche, het gemeentelijk beleid en de organisatie van toezicht en handhaving.
Gemeentelijk beleid
Gemeenten die prostitutiebeleid formuleren maken keuzes: Willen we überhaupt sekswerk in onze gemeente? En zo ja, hoe balanceren we dan tussen drempelverhogende maatregelen om misstanden en mensenhandel buiten de deur te houden en drempelverlagende maatregelen, die ervoor zorgen dat autonome sekswerkers hun werk kunnen doen.
Dit onderzoek laat op basis van een grootschalige enquête onder gemeenten zien hoeveel gemeenten prostitutiebeleid hebben, hoe het beleid in Nederlandse gemeenten te typeren is. En welke keuzes gemeenten in hun beleid maken.
Het blijkt dat ongeveer de helft van gemeenten prostitutiebeleid heeft. Dit is minder dan vijf jaar geleden, toen nog driekwart prositutiebeleid had. Veruit de meesten staan een maximaal aantal seksbedrijven toe. De gemeenten richten hun beleid met name op vergunningseisen, vestigingscriteria, handhaving en toezicht, gezondheidsaspecten en ook het bestrijden van mensenhandel.
Thema’s als de versterking van de maatschappelijke positie van sekswerkers, uitstapbeleid, participatie van seks-werkers in beleid, destigmatisering en versterking van de arbeidsmarktpositie komen relatief weinig in het beleid voor.
Halvering van vergunde seksbedrijven
Het aantal vergunde seksbedrijven in Nederland lijkt sinds 5 jaar geleden gehalveerd. Relatief veel gemeenten geven vergunningen aan seksclubs, privéhuizen en escortbureaus en in mindere mate aan de zelfstandige escort, raamsekswerk en thuisontvangst.
Dit onderzoek geeft ook een blik op de doorgaans onvergunde internetbranche. Gedurende een jaar werden er op de advertentiewebsites die we in ons onderzoek hebben meegenomen meer dan 27.000 unieke advertenties geplaatst.
Toezicht en handhaving
Samen met de politie zijn gemeenten de belangrijkste spelers in de organisatie van toezicht en handhaving. De bestuurlijke controles in de vergunde branche worden uitgevoerd door gemeentelijke handhavers, de politie of door beide.
Ook in de onvergunde branche zijn de gemeente en de politie de belangrijkste partijen. Hier worden de controles vaak nog door de Afdelingen Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (AVIM) uitgevoerd.
Bij sommige gemeenten ligt de regie en uitvoering voor toezicht en handhaving volledig bij de gemeente, in andere gemeenten is men nog zoekende naar een juiste rolverdeling. Er spelen hier meerdere knelpunten.
Gemeenten zeggen soms dat ze de capaciteit en de expertise niet hebben. Daarnaast mogen gemeenten momenteel geen gegevens van onvergund werkende sekswerkers noteren en uitwisselen. Dat bemoeilijkt de handhaving.
Overigens zijn er gemeenten die gegevens van sekswerkers nog vermelden in bestuurlijke rapportages. Verder worden de grote beleidsverschillen tussen gemeenten genoemd als obstakel in het houden van toezicht op de branche.
Meer weten?
Seksbranche 2020
In opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) hebben we een nulmeting uitgevoerd om later mogelijke effecten van de mogelijke, komende Wet regulering sekswerk te meten. Deze nulmeting ging over de aard en omvang van de seksbranche, het gemeentelijk beleid en de organisatie van toezicht en handhaving.
Gemeentelijk beleid
Gemeenten die prostitutiebeleid formuleren maken keuzes: Willen we überhaupt sekswerk in onze gemeente? En zo ja, hoe balanceren we dan tussen drempelverhogende maatregelen om misstanden en mensenhandel buiten de deur te houden en drempelverlagende maatregelen, die ervoor zorgen dat autonome sekswerkers hun werk kunnen doen.
Dit onderzoek laat op basis van een grootschalige enquête onder gemeenten zien hoeveel gemeenten prostitutiebeleid hebben, hoe het beleid in Nederlandse gemeenten te typeren is. En welke keuzes gemeenten in hun beleid maken.
Het blijkt dat ongeveer de helft van gemeenten prostitutiebeleid heeft. Dit is minder dan vijf jaar geleden, toen nog driekwart prositutiebeleid had. Veruit de meesten staan een maximaal aantal seksbedrijven toe. De gemeenten richten hun beleid met name op vergunningseisen, vestigingscriteria, handhaving en toezicht, gezondheidsaspecten en ook het bestrijden van mensenhandel.
Thema’s als de versterking van de maatschappelijke positie van sekswerkers, uitstapbeleid, participatie van seks-werkers in beleid, destigmatisering en versterking van de arbeidsmarktpositie komen relatief weinig in het beleid voor.
Halvering van vergunde seksbedrijven
Het aantal vergunde seksbedrijven in Nederland lijkt sinds 5 jaar geleden gehalveerd. Relatief veel gemeenten geven vergunningen aan seksclubs, privéhuizen en escortbureaus en in mindere mate aan de zelfstandige escort, raamsekswerk en thuisontvangst.
Dit onderzoek geeft ook een blik op de doorgaans onvergunde internetbranche. Gedurende een jaar werden er op de advertentiewebsites die we in ons onderzoek hebben meegenomen meer dan 27.000 unieke advertenties geplaatst.
Toezicht en handhaving
Samen met de politie zijn gemeenten de belangrijkste spelers in de organisatie van toezicht en handhaving. De bestuurlijke controles in de vergunde branche worden uitgevoerd door gemeentelijke handhavers, de politie of door beide.
Ook in de onvergunde branche zijn de gemeente en de politie de belangrijkste partijen. Hier worden de controles vaak nog door de Afdelingen Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (AVIM) uitgevoerd.
Bij sommige gemeenten ligt de regie en uitvoering voor toezicht en handhaving volledig bij de gemeente, in andere gemeenten is men nog zoekende naar een juiste rolverdeling. Er spelen hier meerdere knelpunten.
Gemeenten zeggen soms dat ze de capaciteit en de expertise niet hebben. Daarnaast mogen gemeenten momenteel geen gegevens van onvergund werkende sekswerkers noteren en uitwisselen. Dat bemoeilijkt de handhaving.
Overigens zijn er gemeenten die gegevens van sekswerkers nog vermelden in bestuurlijke rapportages. Verder worden de grote beleidsverschillen tussen gemeenten genoemd als obstakel in het houden van toezicht op de branche.