De aard en effecten van prostitutiebeleid

Stichting Exxpose diende in september het burgerinitiatief ‘Ik ben onbetaalbaar’ in. In dat burgerinitiatief riep de stichting de Tweede Kamer op het kopen van seks strafbaar te stellen. De Tweede Kamer vroeg vervolgens om een internationaal vergelijkend onderzoek naar de effecten van de verschillende soorten prostitutiebeleid. Op verzoek van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) voerden wij dat onderzoek uit.

Meer weten?
Neem contact op met Yannick.

Niek van Ansem MSc

In mijn dagelijks leven hield het mij al veel bezig hoe allerlei soorten problemen door de politiek worden aangepakt en wat daarin de verschillen zijn, tussen landen maar ook tussen gemeenten. In die brede interesse ligt mijn drijfveer voor beleidsonderzoek besloten. Dat komt tot uiting wanneer ik complexe beleidsthema’s en -vraagstukken toegankelijk in woorden moet vangen, zodat een diepgaand rapport tegelijkertijd lekker leest. Die vertaalslag vind ik een bijzonder leuke uitdaging in de vele creatieve fases die het onderzoeksproces kent. Een rode draad in mijn nieuwsgierigheid is daarbij de vraag hoe jeugdigen en gezinnen beter kunnen worden geholpen als er problemen spelen op meerdere leefgebieden.

De seksbranche in 2020

In opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) hebben we een nulmeting uitgevoerd om later mogelijke effecten van de mogelijke, komende Wet regulering sekswerk te meten. Deze nulmeting ging over de aard en omvang van de seksbranche, het gemeentelijk beleid en de organisatie van toezicht en handhaving.

Gemeentelijk beleid

Gemeenten die prostitutiebeleid formuleren maken keuzes: Willen we überhaupt sekswerk in onze gemeente? En zo ja, hoe balanceren we dan tussen drempelverhogende maatregelen om misstanden en mensenhandel buiten de deur te houden en drempelverlagende maatregelen, die ervoor zorgen dat autonome sekswerkers hun werk kunnen doen.

Dit onderzoek laat op basis van een grootschalige enquête onder gemeenten zien hoeveel gemeenten prostitutiebeleid hebben, hoe het beleid in Nederlandse gemeenten te typeren is. En welke keuzes gemeenten in hun beleid maken.

Het blijkt dat ongeveer de helft van gemeenten prostitutiebeleid heeft. Dit is minder dan vijf jaar geleden, toen nog driekwart prositutiebeleid had. Veruit de meesten staan een maximaal aantal seksbedrijven toe. De gemeenten richten hun beleid met name op vergunningseisen, vestigingscriteria, handhaving en toezicht, gezondheidsaspecten en ook het bestrijden van mensenhandel.

Thema’s als de versterking van de maatschappelijke positie van sekswerkers, uitstapbeleid, participatie van seks-werkers in beleid, destigmatisering en versterking van de arbeidsmarktpositie komen relatief weinig in het beleid voor.

Halvering van vergunde seksbedrijven

Het aantal vergunde seksbedrijven in Nederland lijkt sinds 5 jaar geleden gehalveerd. Relatief veel gemeenten geven vergunningen aan seksclubs, privéhuizen en escortbureaus en in mindere mate aan de zelfstandige escort, raamsekswerk en thuisontvangst.

Dit onderzoek geeft ook een blik op de doorgaans onvergunde internetbranche. Gedurende een jaar werden er op de advertentiewebsites die we in ons onderzoek hebben meegenomen meer dan 27.000 unieke advertenties geplaatst.

Toezicht en handhaving

Samen met de politie zijn gemeenten de belangrijkste spelers in de organisatie van toezicht en handhaving. De bestuurlijke controles in de vergunde branche worden uitgevoerd door gemeentelijke handhavers, de politie of door beide.

Ook in de onvergunde branche zijn de gemeente en de politie de belangrijkste partijen. Hier worden de controles vaak nog door de Afdelingen Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (AVIM) uitgevoerd.

Bij sommige gemeenten ligt de regie en uitvoering voor toezicht en handhaving volledig bij de gemeente, in andere gemeenten is men nog zoekende naar een juiste rolverdeling. Er spelen hier meerdere knelpunten.

Gemeenten zeggen soms dat ze de capaciteit en de expertise niet hebben. Daarnaast mogen gemeenten momenteel geen gegevens van onvergund werkende sekswerkers noteren en uitwisselen. Dat bemoeilijkt de handhaving.

Overigens zijn er gemeenten die gegevens van sekswerkers nog vermelden in bestuurlijke rapportages. Verder worden de grote beleidsverschillen tussen gemeenten genoemd als obstakel in het houden van toezicht op de branche.

Meer weten?

Neem contact op Yannick of lees ons rapport.

Seksbranche 2020

In opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) hebben we een nulmeting uitgevoerd om later mogelijke effecten van de mogelijke, komende Wet regulering sekswerk te meten. Deze nulmeting ging over de aard en omvang van de seksbranche, het gemeentelijk beleid en de organisatie van toezicht en handhaving.

Gemeentelijk beleid

Gemeenten die prostitutiebeleid formuleren maken keuzes: Willen we überhaupt sekswerk in onze gemeente? En zo ja, hoe balanceren we dan tussen drempelverhogende maatregelen om misstanden en mensenhandel buiten de deur te houden en drempelverlagende maatregelen, die ervoor zorgen dat autonome sekswerkers hun werk kunnen doen.

Dit onderzoek laat op basis van een grootschalige enquête onder gemeenten zien hoeveel gemeenten prostitutiebeleid hebben, hoe het beleid in Nederlandse gemeenten te typeren is. En welke keuzes gemeenten in hun beleid maken.

Het blijkt dat ongeveer de helft van gemeenten prostitutiebeleid heeft. Dit is minder dan vijf jaar geleden, toen nog driekwart prositutiebeleid had. Veruit de meesten staan een maximaal aantal seksbedrijven toe. De gemeenten richten hun beleid met name op vergunningseisen, vestigingscriteria, handhaving en toezicht, gezondheidsaspecten en ook het bestrijden van mensenhandel.

Thema’s als de versterking van de maatschappelijke positie van sekswerkers, uitstapbeleid, participatie van seks-werkers in beleid, destigmatisering en versterking van de arbeidsmarktpositie komen relatief weinig in het beleid voor.

Halvering van vergunde seksbedrijven

Het aantal vergunde seksbedrijven in Nederland lijkt sinds 5 jaar geleden gehalveerd. Relatief veel gemeenten geven vergunningen aan seksclubs, privéhuizen en escortbureaus en in mindere mate aan de zelfstandige escort, raamsekswerk en thuisontvangst.

Dit onderzoek geeft ook een blik op de doorgaans onvergunde internetbranche. Gedurende een jaar werden er op de advertentiewebsites die we in ons onderzoek hebben meegenomen meer dan 27.000 unieke advertenties geplaatst.

Toezicht en handhaving

Samen met de politie zijn gemeenten de belangrijkste spelers in de organisatie van toezicht en handhaving. De bestuurlijke controles in de vergunde branche worden uitgevoerd door gemeentelijke handhavers, de politie of door beide.

Ook in de onvergunde branche zijn de gemeente en de politie de belangrijkste partijen. Hier worden de controles vaak nog door de Afdelingen Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (AVIM) uitgevoerd.

Bij sommige gemeenten ligt de regie en uitvoering voor toezicht en handhaving volledig bij de gemeente, in andere gemeenten is men nog zoekende naar een juiste rolverdeling. Er spelen hier meerdere knelpunten.

Gemeenten zeggen soms dat ze de capaciteit en de expertise niet hebben. Daarnaast mogen gemeenten momenteel geen gegevens van onvergund werkende sekswerkers noteren en uitwisselen. Dat bemoeilijkt de handhaving.

Overigens zijn er gemeenten die gegevens van sekswerkers nog vermelden in bestuurlijke rapportages. Verder worden de grote beleidsverschillen tussen gemeenten genoemd als obstakel in het houden van toezicht op de branche.

Meer weten?

Neem contact op Yannick of lees ons rapport.

Partiële evaluatie weigeraanpak

Het ministerie van JenV heeft maatregelen genomen om het weigeren van medewerking aan gedragskundig onderzoek in een strafrechtelijk onderzoek tegen te gaan. Wij voerden in opdracht van het WODC een partiële evaluatie uit van deze ‘weigeraanpak’.

Het ministerie van Justitie en Veiligheid heeft maatregelen getroffen om de problematiek van niet-meewerkende verdachten bij gedragskundig onderzoek terug te dringen, de zogenoemde ‘weigeraanpak’.

Bij het opleggen van bijzondere voorwaarden of tbs is het nodig om vast te stellen of er sprake is van een psychische stoornis of gesteldheid die het risico van crimineel gedrag vergroot. Dit gebeurt met een gedragskundig onderzoek. Een gedragskundig onderzoek resulteert in een pro Justitia (PJ)-rapportage waarmee de rechter wordt geïnformeerd over een mogelijke psychische stoornis bij de verdachte, de mogelijke doorwerking daarvan op het ten laste gelegde delict, de toerekeningsvatbaarheid en mogelijke sancties.

De afgelopen jaren kwam het steeds vaker voor dat verdachten medewerking aan gedragskundig onderzoek weigerden, in het bijzonder bij het klinisch gedragskundig onderzoek in het Pieter Baan Centrum (PBC). Zonder (volledige) PJ-rapportage kan het voor een rechter moeilijk(er) zijn om een passende straf of maatregel, zoals een tbs-maatregel, op te leggen. Daardoor is de kans groter dat de desbetreffende justitiabele alleen tot een vrijheidsstraf wordt veroordeeld, waarna hij zonder behandeling in de maatschappij terugkeert met een grotere kans op terugval in crimineel gedrag.

Om deze ‘weigerproblematiek’ terug te dringen is de zogenoemde weigeraanpak ontwikkeld, bestaande uit acht maatregelen. Binnen dit onderzoek evalueerden we de implementatie, uitvoering en (ongewenste) neveneffecten van vier van de acht maatregelen van de weigeraanpak:

  1. Regeling weigerende observandi (art. 37a lid 3 t/m 9 Sr);
  2. Aanscherping begrip ‘stoornis’ (art. 37a lid 1.1 Sr);
  3. Verduidelijking risicocriterium (art. 37a lid 1 Sr);
  4. Aanpassing van de rechtspositie van tbs-gestelden (Ministeriële regeling t.a.v. Reglement verpleging tbs-gestelden).

Onze evaluatie maakte deel uit van een synthesestudie van het WODC naar de weigeraanpak. We voerden dit onderzoek uit in opdracht van het WODC, in samenwerking met Mario Braakman van Tilburg University.

Meer informatie?

Raadpleeg ons eindrapport en/of de samenvatting (beschikbaar in zowel Nederlands als Engels):

Eindrapport Deelevaluatie weigeraanpak
Samenvatting Deelevaluatie weigeraanpak
Summary Deelevaluatie weigeraanpak

Vooronderzoek procesindicatoren aanpak huiselijk geweld en kindermishandeling

Procesindicatoren helpen om inzicht te krijgen in het hulpverleningsproces bij gezinnen die te maken hebben met huiselijk geweld en kindermishandeling (HGKM). Het idee is dat door in de Impactmonitor Huiselijk geweld en Kindermishandeling ook te monitoren op procesindicatoren, betrokken partijen beter met en van elkaar kunnen leren om zo de aanpak van kindermishandeling en huiselijk geweld verder te verbeteren. Wij deden onderzoek naar de mogelijkheden om procesinformatie geautomatiseerd op te halen uit dossiers bij betrokken instanties.

Monitoren van de aanpak HGKM
In het kader van de monitoring van de aanpak HGKM is de Impactmonitor HGKM ontwikkeld. De monitoring van de aanpak heeft als doel bij te dragen aan het zichtbaar maken van lokale, regionale en landelijke resultaten bij de aanpak van HGKM. Hierbij gaat het zowel om uitvoering als beleid. De Impactmonitor is nog in ontwikkeling. Een van de onderdelen die nog ontwikkeld moet worden, is het deel dat inzicht beoogt te bieden in het verloop en de effectiviteit van het hulpverleningsproces.

Onderzoek naar procesindicatoren
De adviesonderzoekscommissie Geweld hoort nergens thuis, ondergebracht bij ZonMw, heeft ons gevraagd om een vooronderzoek te doen naar de mogelijkheden die er zijn om procesindicatoren uit dossiers van betrokken (hulpverlenende) instanties op te halen. Het onderzoek heeft plaatsgevonden bij een lokaal team, een Veilig Thuisorganisatie en een Jeugdbeschermingsinstelling. Met dit kleinschalige vooronderzoek is een eerste stap gezet in het inzichtelijk maken van de mogelijkheden voor het geautomatiseerd verzamelen van de procesindicatoren.

Het onderzoek wees onder andere uit dat de dossiers informatie over een aantal procesindicatoren, zoals het veiligheidsplan, het hulpverleningsplan, de actuele veiligheidssituatie, samenwerking, regievoering en recidive, bevat. Ondanks dat deze informatie in het dossier staat, is deze niet altijd systematisch en geautomatiseerd uit de registratiesystemen te halen. Op dit moment bestaat het risico dat met geautomatiseerde informatieverzameling, informatie gemist wordt die wel in het dossier staat.

Vervolgstappen
Technisch zijn er mogelijkheden om de registratiesystemen aan te passen, zodat de informatie op structurele wijze op de juiste plek terechtkomt en geautomatiseerd opgehaald kan worden. Procesinformatie die nodig is voor managementrapportages, verantwoordingen of structurele gegevensaanleveringen in het kader van monitoring, is voor de organisaties op dit moment echter voldoende op te halen uit de systemen. Aanpassingen van of toevoegingen aan de systemen zijn voor die doeleinden dus (nog) niet noodzakelijk. Een eerste vervolgstap zal dan ook gericht moeten zijn op het creëren van draagvlak door het gezamenlijk vaststellen van relevante procesindicatoren en her- en erkenning van de meerwaarde van registratie op deze indicatoren. Pas daarna kan worden gewerkt aan een passende invulling van die registratie die voor alle partijen werkbaar is, die ten slotte leidt tot landelijke uniformiteit.

Meer weten?
ZonMw schreef een artikel over de onderzoeksresultaten. Lees voor meer informatie over het onderzoek het onderstaande onderzoeksrapport.

Bliksemtraject veranderlogica

Gemeenten en hun uitvoeringspartners zijn continu bezig de effectiviteit en efficiency van beleidsmaatregelen te optimaliseren. Is dat ook voor u herkenbaar? En heeft u daarbij behoefte aan handvatten om scherpe keuze te maken, het beleid te monitoren en hierover te kunnen rapporteren? Wij kunnen u helpen met een bliksemtraject veranderlogica om beleid effectiever en efficiënter op te zetten.

Een veranderlogica (Theory of Change) maakt zichtbaar hoe het beleid maatschappelijke impact nastreeft. In een bliksemtraject brengt u samen met uw partners systematisch in kaart wat de relatie is tussen de doelen van het beleid en de interventies die worden ingezet om die doelen te bereiken. Zo wordt expliciet gemaakt welke werkende mechanismen ertoe moeten leiden dat de interventies bijdragen aan het realiseren van de beoogde doelen. Werken met een uitgewerkte veranderlogica zorgt voor analytische scherpte om beleidskeuzes beter te identificeren en tegen elkaar af te wegen. Bijvoorbeeld als input voor een nieuwe beleidsperiode of bij het ontwerpen of aanscherpen van een aanpak.

Traject op Maat
U kunt zelf uw traject samenstellen uit vijf onderdelen. Wij denken natuurlijk graag mee in uw keuze voor een compacte werkwijze passend bij uw vraag en de lokale context. Ter afsluiting van het traject ontvangt u concrete producten die u in kan zetten om uw aanpak verder te versterken.

Klik op de afbeelding om het bliksemtraject te zien:

In de praktijk: Veilige Steden
Binnen het programma Veilige Steden hebben deelnemende steden een theory of change opgesteld. Hiermee hebben zij o.a. samen met de veldpartners een gezamenlijke visie op de problematiek helder gemaakt en prioriteiten voor de komende programmaperiode bepaald.

Wilt u meer weten over het aanbod? Neem gerust contact met ons op, we denken graag met u mee.

Zicht op de aard en omvang van seksueel geweld

Vaak ontbreekt het zicht op de aard en omvang van seksueel geweld in regio’s. Dit bemoeilijkt het opstellen of doorontwikkelen van een regionale aanpak. In opdracht van het ministerie van VWS hebben wij voor vijf regio’s een instrument ontwikkeld dat zicht geeft op de aard en omvang van seksueel geweld. Het instrument draagt onder andere bij aan het aanscherpen van de aanpak en het agenderen van de problematiek.

Zicht op aard en omvang seksueel geweld voor regionale beleidsontwikkeling

In opdracht van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en het programma Geweld hoort nergens thuis– in samenwerking met de VNG en de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen – worden vijf regio’s (Gelderland-Zuid, Groningen, Haaglanden, West-Brabant en Zuid-Holland-Zuid) ondersteund bij de ontwikkeling van een regionale aanpak seksueel geweld. Op dit moment is er echter weinig tot geen zicht op de aard en omvang van seksueel geweld en informatie over de slachtoffers en plegers op regionaal (en lokaal) niveau. Dit bemoeilijkt het opstellen van een effectieve regionale aanpak en de keuzes om in te zetten op de juiste interventies.

Wij zijn gevraagd om voor deze pilotregio’s een instrument te ontwikkelen dat, op basis van bestaande data, zicht geeft op de aard en omvang van seksueel geweld in de regio. Hiervoor zijn zowel landelijke als regionale databronnen geraadpleegd. De inzichten uit deze verschillende databronnen zijn samengebracht in één instrument per regio. Hoewel in het ontwikkeltraject is gebleken dat (over sommige indicatoren) nog weinig informatie beschikbaar is, is met de instrumentontwikkeling een eerste stap gezet in het bijeen brengen van regionale informatie. De instrumenten bevatten informatie over:

  • de prevalentie van seksueel geweld (bijvoorbeeld aantal meldingen);
  • kenmerken van het geweld (bijvoorbeeld vorm, setting);
  • kenmerken van slachtoffers (bijvoorbeeld sekse, leeftijd, seksuele oriëntatie);
  • kenmerken van plegers (bijvoorbeeld sekse, leeftijd)

De instrumenten kunnen door de regio’s ingezet worden voor het aanscherpen van de regionale aanpak. Zo kunnen de cijfers over de aard en omvang richting geven voor de speerpunten in de aanpak en in te zetten interventies, maar kunnen ook ingezet worden voor monitoring, evaluatie en sturing. Daarnaast kan het instrument bijdragen aan het agenderen van de urgentie van de problematiek.

Meer weten?

Meer weten over de instrumentontwikkeling of interesse in een instrument voor uw regio of gemeente? Of wilt u weten wat wij voor de aanpak seksueel geweld in uw regio of gemeente kunnen betekenen? Neem dan contact op met Eline Verbeek. De instrumenten voor de vijf regio’s zijn te vinden op de projectpagina.

Instrumentontwikkeling regionaal zicht op seksueel geweld

In opdracht van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en het programma Geweld hoort nergens thuis– in samenwerking met de VNG en de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen – worden vijf regio’s (Gelderland-Zuid, Groningen, Haaglanden, West-Brabant en Zuid-Holland-Zuid) ondersteund bij de ontwikkeling van een regionale aanpak seksueel geweld. Op dit moment is er echter weinig tot geen zicht op de aard en omvang van seksueel geweld en informatie over de slachtoffers en plegers op regionaal (en lokaal) niveau. Dit bemoeilijkt het opstellen van een effectieve regionale aanpak en de keuzes om in te zetten op de juiste interventies.

Wij zijn gevraagd om voor deze pilotregio’s een instrument te ontwikkelen dat, op basis van bestaande data, zicht geeft op de aard en omvang van seksueel geweld in de regio. Hiervoor zijn zowel landelijke als regionale databronnen geraadpleegd. De inzichten uit deze verschillende databronnen zijn samengebracht in één instrument per regio. Hoewel in het ontwikkeltraject is gebleken dat (over sommige indicatoren) nog weinig informatie beschikbaar is, is met de instrumentontwikkeling een eerste stap gezet in het bijeen brengen van regionale informatie. De instrumenten bevatten informatie over:

  • de prevalentie van seksueel geweld (bijvoorbeeld aantal meldingen);
  • kenmerken van het geweld (bijvoorbeeld vorm, setting);
  • kenmerken van slachtoffers (bijvoorbeeld sekse, leeftijd, seksuele oriëntatie);
  • kenmerken van plegers (bijvoorbeeld sekse, leeftijd)

De instrumenten kunnen door de regio’s ingezet worden voor het aanscherpen van de regionale aanpak. Zo kunnen de cijfers over de aard en omvang richting geven voor de speerpunten in de aanpak en in te zetten interventies, maar kunnen ook ingezet worden voor monitoring, evaluatie en sturing. Daarnaast kan het instrument bijdragen aan het agenderen van de urgentie van de problematiek.

Meer weten?

Meer weten over de instrumentontwikkeling of interesse in een instrument voor uw regio of gemeente? Of wilt u weten wat wij voor de aanpak seksueel geweld in uw regio of gemeente kunnen betekenen? Neem dan contact op met Eline Verbeek.

Nieuw project: verkenning maatregelen LHBT+ conversie

Welke maatregelen en regelgeving zouden in Nederland in kunnen worden gezet om zogenaamde ‘LHBT+ conversie’ tegen te gaan? Om deze vraag te beantwoorden brengen we, in samenwerking met de Faculteit Religie en Theologie van de Vrije Universiteit, in kaart welke mogelijkheden er zijn. Daarbij kijken we ook wat er te leren valt van ervaringen in het buitenland.

Van zogenaamde ‘LHBT+ conversie’ is sprake wanneer geprobeerd wordt de seksuele oriëntatie, genderidentiteit of – expressie van een persoon te onderdrukken, verbieden of veranderen. De internationale term hiervoor is SOGIECE: Sexual Orientation and Gender Identity and Expression Change Efforts. In opdracht van het ministerie van OCW voeren we een verkennend onderzoek uit naar maatregelen en regelgeving ter voorkoming en tegengaan hiervan. De hoofdvraag van het onderzoek is: ‘Welke juridische en beleidsmogelijkheden staan de overheid ter beschikking om SOGIECE tegen te gaan, en hoe zijn deze te beoordelen wat betreft te verwachten effectiviteit, proportionaliteit, legitimiteit en uitvoerbaarheid? . Voor het onderzoek maken we gebruik van een combinatie van desk study, juridische analyse, expertbijeenkomsten, en interviews met deskundigen.

Meer informatie? Neem contact op met onze collega Heleen Schols.