Werkveld: Veiligheid en recht
Politie gebruikt minder fysiek geweld, meer pepperspray en vuurwapen
De maatschappelijke verwachtingen ten aanzien van de politie zijn hoog, variëren door de tijd en zijn soms zelfs tegenstrijdig. Dat betreft de doeltreffendheid van de taakuitoefening (handhaven van recht en orde) maar zeker ook de integriteit van het gebruik van bevoegdheden zoals geweldgebruik. Daarom is inzicht in de feiten van groot belang: wat zijn de aard en omvang van en de ontwikkelingen binnen het politiegeweld?
Ons recente onderzoek naar de aard en omvang van politiegeweld laat zien dat de omvang en achtergrond van politiegeweld nauwelijks is veranderd, in vergelijking tot de jaren 2000, 2005 en 2010. Wel is er een verschuiving van fysiek politiegeweld (duwen, trekken, naar de grond brengen etc.) naar het gebruik van vooral pepperspray en het vuurwapen. Vergeleken met voorgaande jaren is het aandeel van voorvallen waarbij een vuistslag is gegeven en/of de verdachte is gefixeerd, licht toegenomen en het aandeel van de technieken duwen en trekken, naar de grond brengen, verwurgingen, armklemmen en schoppen afgenomen. Gebruik van geweld door de politie vond in een meerderheid van de gevallen plaats na één of meer waarschuwingen. In de helft van de gevallen bleek sprake van voorafgaand geweld door de verdachte, niet zelden een ‘verward’ persoon of iemand onder invloed van verdovende middelen.
Verklaringen voor veranderingen
Het onderzoek draagt een aantal mogelijke verklaringen aan voor de verschuiving naar pepperspray en vuurwapen. De aandacht van politieagenten voor hun eigen veiligheid lijkt te zijn toegenomen waardoor zij meer fysieke afstand bewaren en eerder geweldmiddelen als pepperspray en vuurwapen ingezet worden. Experts binnen de politie zien daarnaast een toenemende handelingsverlegenheid van agenten door enerzijds de complexere maatschappelijke problematiek en anderzijds een training met meer nadruk op de inzet van geweldmiddelen. Een andere mogelijke verklaring is gelegen in de aansturing van politiemensen. Agenten rijden naar verhouding meer op (mogelijk escalerende) noodhulpmeldingen in plaats van algemene surveillance. Bovendien worden agenten tijdens het aanrijden door de meldkamer meer geïnformeerd over de situatie en de personen waar zij naar op weg zijn.
Methode van onderzoek
Om de aard en omvang van politiegeweld inzichtelijk te maken zijn bijna 10.000 meldingsformulieren geweldaanwending van de basispolitiezorg over 6.711 geweldvoorvallen geanalyseerd. Aanvullend is ter verdieping een dossieranalyse van een selectie van de geweldmeldingen uit 2016 uitgevoerd. Daarnaast zijn de dossiers van de Rijksrecherche uit 2016 onderzocht die betrekking hebben op politiegeweld met ernstig letsel of de dood tot gevolg. De bevindingen over het jaar 2016 zijn vergeleken met bevindingen uit (vergelijkbare) onderzoeken over 2000, 2005 en 2010. Mogelijke verklaringen voor geconstateerde resultaten zijn in beeld gebracht met interviews en een expertmeeting met politiefunctionarissen uit verschillende geledingen van de politie.
We voerden het onderzoek uit in samenwerking met Jaap Timmer van de Vrije Universiteit Amsterdam. We deden dat in opdracht van het onderzoeksprogramma Politie en Wetenschap. Het rapport is op de projectpagina te vinden.
Met gepast geweld. Aard, omvang en ontwikkeling van politiegeweld in Nederland in 2016.
Politiegeweld staat opnieuw volop in de aandacht. Wat weten we over politiegeweld in Nederland? Wij deden samen met de Vrije Universiteit Amsterdam onderzoek naar geweldgebruik door agenten in 2016, in vergelijking met de jaren 2000, 2005 en 2010.
Het onderzoek laat zien dat de politie naar verhouding minder vaak fysiek politiegeweld gebruikt maar relatief vaker pepperspray en vuurwapen inzet. De omvang en achtergrond van politiegeweld is nauwelijks veranderd. Een mogelijke verklaring voor de geconstateerde verschuiving van fysiek geweld naar de inzet van geweldsmiddelen als pepperspray en vuurwapen is dat politiemensen meer oog hebben voor de eigen veiligheid: meer afstand houden en daarmee ook minder fysiek geweld gebruiken maar eerder andere geweldsmiddelen Ook veranderingen in de aansturing van politiemensen, zoals meer druk op noodhulp en gebruik van actuele informatie over de melding, bieden wellicht een verklaring.
Minder zicht op ouderenmishandeling door beperkende maatregelen corona
Op 15 juni, de Dag tegen Ouderenmishandeling, organiseerden we een Regioplan Online Kenniskamer over de vraag wat de coronacrisis betekent voor de aanpak van deze problematiek. In een interessant gesprek met uitvoerders, projectleiders en experts bespraken we de gevolgen van de beperkende maatregelen voor de kwetsbaarheid voor en zichtbaarheid van de problematiek.
De maatregelen die genomen zijn om de verspreiding van het coronavirus te beperken betekenen voor ouderen, nog meer dan voor andere groepen, een toegenomen isolement. Sociale contacten zijn verminderd en een deel van de zorg is weggevallen. Tegelijkertijd is de druk op zorgverleners toegenomen: in zorginstellingen en daarbuiten hebben verpleging en thuiszorg onder grote druk moeten werken en mantelzorgers hebben vaak extra taken op zich genomen. En voor ouderen geldt wat ook voor de rest van de bevolking geldt: er is minder gelegenheid om te ontsnappen aan spanningen in huis, spanningen die bovendien kunnen oplopen doordat huisgenoten dichter op elkaar zitten.
Daarmee is het risico op ouderenmishandeling in bepaalde situaties toegenomen, terwijl het zicht op deze situaties is verminderd. Dat gaat zowel om de thuissituatie als de situatie in instellingen en het gaat om alle vormen van ouderenmishandeling: verwaarlozing, financieel misbruik en fysieke, psychische en seksuele mishandeling. Ouderen hebben waarschijnlijk nog langere tijd te maken met beperkingen in hun bewegingsvrijheid vanwege hun grotere kwetsbaarheid in het kader van corona. Laten we dan ook lessen trekken uit de afgelopen maanden. Zicht op kwetsbare ouderen is en blijft belangrijk. Binnen zorginstellingen is het nodig dat er zicht is op de bejegening van ouderen door zorgverleners; in de thuissituatie gaat het om zicht op toegenomen druk op mantelzorgers en veranderende relaties van ouderen met hun naasten. Dat zicht valt te organiseren, bijvoorbeeld door slim gebruik te maken van bestaande netwerken, door de drempel tot de huisarts laag te houden en door fysiek contact te handhaven waar mogelijk. En is fysiek contact dan echt niet mogelijk, dan blijken digitale middelen een mooi alternatief te zijn.
Lees ook de notities van het gesprek tijdens de KennisKamer.
Procesevaluatie van de Evaluatie- en uitvoeringswet Bibob
De Wet Bibob geeft overheidsinstellingen bevoegdheden om te voorkomen dat zij onbedoeld criminaliteit en het witwassen van criminele inkomsten faciliteren. Wij onderzochten de implementatie, toepassing en knelpunten van de wetswijzigingen uit 2013.
De Wet Bibob
In 2003 is de Wet Bibob ingevoerd om de integriteit van overheidsinstellingen te beschermen. In 2013 is een wetswijziging doorgevoerd waarmee onder andere het bereik van de Wet Bibob is verbreed en bestuursorganen voor de uitvoering van de wet meer informatie tot hun beschikking kregen. Wij onderzochten de uitvoering van de wetswijzigingen die in de Evaluatie- en uitbreidingswet 2013 zijn vastgelegd.
De bevoegdheden en maatregelen in de Wet Bibob moeten voorkomen dat de overheid onbedoeld criminele activiteiten faciliteert bij het verstrekken van subsidies of vergunningen, het aangaan van vastgoedtransacties of het gunnen van overheidsopdrachten. Het gaat dan bijvoorbeeld om gemeenten die strafrechtelijke gegevens van ondernemers opvragen bij de aanvraag van een drank- en horecavergunning of voor de gunning van een aanbesteding in de bouw.
De resultaten
Uit ons onderzoek blijkt dat de wetswijzigingen over het algemeen nuttig en bruikbaar zijn voor de bestuursorganen die de wet toepassen. Bovendien blijken de wetswijzigingen voldoende ruimte te bieden voor toepassing op lokale risicosectoren. Bestuursorganen hebben de wetswijzigingen geleidelijk geïmplementeerd en maken gebruik van informatiebronnen die tot hun beschikking staan voor Bibob-onderzoeken. Van een grote verbreding van de toepassing in Bibob-onderzoeken is echter vooralsnog geen sprake. Het belangrijkste knelpunt daarin is de personele- en financiële capaciteit bij bestuursorganen en in het verlengde daarvan de beperkte bewustwording van integriteitsrisico’s: je ziet het pas als je weet op welke signalen je moet letten.
Verder concluderen we dat met de toegenomen aandacht voor ondermijning ook de Wet Bibob meer prioriteit heeft gekregen. Het bestuurlijke instrument is dan een aanvulling op de strafrechtelijke aanpak van georganiseerde criminaliteit. Daarmee verschuift het accent in de toepassing van de Wet Bibob van breed en preventief naar gericht en handhavend.
Meer informatie?
Lees ons onderzoeksrapport of neem contact op met Ger.
Wij hebben de Evaluatie- en uitbreidingswet Bibob geëvalueerd in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC).
Procesevaluatie Evaluatie- en uitbreidingswet Bibob
De Wet Bibob
In 2003 is de Wet Bibob ingevoerd om de integriteit van overheidsinstellingen te beschermen. In 2013 is een wetswijziging doorgevoerd waarmee onder andere het bereik van de Wet Bibob is verbreed en bestuursorganen voor de uitvoering van de wet meer informatie tot hun beschikking kregen. Wij onderzochten de uitvoering van de wetswijzigingen die in de Evaluatie- en uitbreidingswet 2013 zijn vastgelegd.
De bevoegdheden en maatregelen in de Wet Bibob moeten voorkomen dat de overheid onbedoeld criminele activiteiten faciliteert bij het verstrekken van subsidies of vergunningen, het aangaan van vastgoedtransacties of het gunnen van overheidsopdrachten. Het gaat dan bijvoorbeeld om gemeenten die strafrechtelijke gegevens van ondernemers opvragen bij de aanvraag van een drank- en horecavergunning of voor de gunning van een aanbesteding in de bouw.
De resultaten
Uit ons onderzoek blijkt dat de wetswijzigingen over het algemeen nuttig en bruikbaar zijn voor de bestuursorganen die de wet toepassen. Bovendien blijken de wetswijzigingen voldoende ruimte te bieden voor toepassing op lokale risicosectoren. Bestuursorganen hebben de wetswijzigingen geleidelijk geïmplementeerd en maken gebruik van informatiebronnen die tot hun beschikking staan voor Bibob-onderzoeken. Van een grote verbreding van de toepassing in Bibob-onderzoeken is echter vooralsnog geen sprake. Het belangrijkste knelpunt daarin is de personele- en financiële capaciteit bij bestuursorganen en in het verlengde daarvan de beperkte bewustwording van integriteitsrisico’s: je ziet het pas als je weet op welke signalen je moet letten.
Verder concluderen we dat met de toegenomen aandacht voor ondermijning ook de Wet Bibob meer prioriteit heeft gekregen. Het bestuurlijke instrument is dan een aanvulling op de strafrechtelijke aanpak van georganiseerde criminaliteit. Daarmee verschuift het accent in de toepassing van de Wet Bibob van breed en preventief naar gericht en handhavend.
Wij hebben de Evaluatie- en uitbreidingswet Bibob geëvalueerd in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC).
Meer informatie?
Neem contact op met Ger Homburg.
Dag tegen Ouderenmishandeling: waar staan we in de aanpak?
Vandaag is het de Internationale Dag tegen Ouderenmishandeling. Een dag waarop we extra aandacht hebben voor het signaleren, stoppen en voorkomen van ouderenmishandeling. Prevalentieonderzoek laat zien dat meer dan 1 op de 20 thuiswonende ouderen ooit slachtoffer wordt van ouderenmishandeling. Het kan daarbij gaan om opzettelijk misbruik, maar ook om geweld voortkomend uit onmacht of relatieproblematiek.
Wat is anno 2020 de stand van zaken in de aanpak van ouderenmishandeling? Wij ondersteunen de ontwikkeling van de aanpak van ouderenmishandeling al lange tijd met onderzoek, ontwikkeling en implementatie. We vroegen een aantal van onze collega’s naar hun actuele visie op deze vraag.
Katrien de Vaan: “Er is al ontzettend veel ontwikkeld”
Sinds in 2011 het eerste landelijke actieplan Ouderen in Veilige Handen werd vastgesteld, is er steeds meer aandacht voor ouderenmishandeling als specifieke vorm van huiselijk geweld.
In de loop der jaren is er ontzettend veel gebeurd en ontwikkeld. Landelijk zijn er campagnes geweest om het probleem op de agenda te zetten; er is gewerkt aan preventie, voorlichting, signalering en handelingsperspectief; er zijn in veel regio’s netwerken opgericht om te werken aan verbetering van de samenwerking rondom ouderenmishandeling; en verschillende gemeenten hebben specifiek beleid op het probleem ontwikkeld. Rond 2015 zagen we de aandacht van gemeenten voor dit thema verslappen; ze waren druk met de decentralisaties in het sociaal domein en met de Veilig Thuisvorming. Inmiddels staat het thema echter, mede door het landelijk programma Geweld hoort nergens Thuis, weer stevig op de agenda. Dat er inmiddels zoveel materiaal beschikbaar is biedt een enorme kans: als je weet waar de doelgroep in jouw gemeente zit, kun je vrijwel meteen aan de slag. Momenteel helpen wij gemeenten om op alle kennis en ervaring die er inmiddels is hun eigen lokaal actieplan ouderenmishandeling te baseren.
Wat we wel zien, is dat er vooral veel is ontwikkeld op de ‘voorkant’ van de aanpak: het bespreekbaar maken, signaleren en melden. Als het gaat om het interveniëren bij ouderenmishandeling en het verlenen van hulp aan slachtoffers en plegers dan is de aanpak nog niet zo kant-en-klaar. Deze thematiek vraagt toch echt wat anders dan andere vormen van huiselijk geweld en kindermishandeling. Dat heeft bijvoorbeeld te maken met de sterke loyaliteitsbanden tussen slachtoffer en pleger, met de wilsbekwaamheid van de slachtoffers en met de noodzaak om andere partijen te betrekken. Een paar jaar geleden ontwikkelden we met gemeenten en veldpartijen de ‘Basisaanpak ontspoorde mantelzorg’. Daarbij viel de belangrijke rol van welzijn op, een partner die bij andere vormen van huiselijk geweld en kindermishandeling veel minder nadrukkelijk betrokken is.
Frank Kriek: Financieel misbruik als specifieke verschijningsvorm
Dat specifieke karakter van ouderenmishandeling zie je juist ook terug bij een vorm van relationeel geweld die alleen bij ouderen in afhankelijkheidsrelaties wordt gezien als huiselijk geweld: financieel misbruik. En juist ook op dit vlak zijn in het afgelopen decennium grote stappen gezet. Waar het probleem voorheen vaak niet gezien of niet erkend werd, staat het inmiddels stevig op de agenda. Bij de aanpak zijn heel andere partners betrokken dan bij de rest van de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling. Banken en notarissen horen bij de pioniers van de aanpak van financieel misbruik. Het levenstestament is een belangrijk preventief instrument. Banken hebben in de afgelopen jaren steeds nadrukkelijker hun rol gepakt in het signaleren van financieel misbruik van hun cliënten en het handelen daarop. In steeds meer regio’s ontstaan ‘lokale allianties Veilig financieel ouder worden’. Dat zijn samenwerkingsverbanden van publieke (gemeenten, Veilig Thuis, zorgaanbieders, Politie) en private partijen als banken en notarissen, huisartsen die met elkaar werken aan het op de kaart zetten van en effectief ingrijpen bij financieel misbruik. Recent onderzoek naar deze allianties laat zien dat zij een belangrijke toegevoegde waarde hebben bij het vroegtijdig signaleren van (kansen op) financieel misbruik en daarmee een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan het voorkomen ervan.
Eline Verbeek: Wie zijn deze slachtoffers?
Onderzoek laat zien dat meer dan 1 op de 20 thuiswonende ouderen ooit slachtoffer wordt van ouderenmishandeling. Maar wie zijn die slachtoffers? Welke kenmerken hebben deze ouderen en is het mogelijk profielen te schetsen op basis van deze kenmerken? Om deze vragen te beantwoorden, hebben wij risicoprofielen van slachtoffers van ouderenmishandeling ontwikkeld. De diversiteit van de groep slachtoffers is groot en er bestaat een groot aantal risicofactoren van ouderenmishandeling. Het combineren van kenmerken van slachtoffers maakt het mogelijk verschillende profielen van slachtoffers vast te stellen. De risicoprofielen geven inzicht in typerende persoons- en achtergrondkenmerken van de oudere slachtoffers. Ze laten zien dat groepen slachtoffers overeenkomsten hebben, maar ook verschillen kennen. Door kennis te nemen van de profielen stellen we onszelf in staat om met een bredere blik naar (potentiële) slachtoffers van ouderenmishandeling te kijken wat kan bijdragen aan een verbeterde signalering. Daarbij geeft het vaststellen van risicoprofielen (bijvoorbeeld in een gemeente) aanknopingspunten voor beleid; het helpt de juiste accenten te leggen en de juiste partners voor de aanpak te selecteren.
Tussentijdse evaluatie Wet aanpak woonoverlast
Sinds 2017 beschikken gemeenten over een nieuw instrument om woonoverlast tegen te gaan. De tussentijdse evaluatie leert dat de eerste ervaringen met dit instrument (gedragsaanwijzing op grond van de Wet aanpak woonoverlast) gematigd positief zijn: het voegt iets wezenlijks toe aan het bestaande instrumentenpalet. Toch kunnen niet alle problemen ermee worden aangepakt. Lees voor de belangrijkste bevindingen ons nieuwsbericht of onderzoeksrapport.
De evaluatie is uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Met deze Kamerbrief is de Tweede Kamer geïnformeerd.
Nieuw instrument helpt om woonoverlast tegen te gaan
Sinds 2017 beschikken gemeenten over een nieuw instrument om woonoverlast tegen te gaan. De tussentijdse evaluatie leert dat de eerste ervaringen met dit instrument (gedragsaanwijzing op grond van de Wet aanpak woonoverlast) gematigd positief zijn: het voegt iets wezenlijks toe aan het bestaande instrumentenpalet. Toch kunnen niet alle problemen ermee worden aangepakt.
Nieuw instrument: Wet aanpak woonoverlast
Burgers die overlast van buurtbewoners ervaren, lossen dit vaak onderling op. Lukt dat niet, dan hebben gemeenten instrumenten tot hun beschikking om te helpen. Deze instrumenten bestonden tot voor kort uit ‘lichte’ instrumenten zoals bemiddeling en ‘zware’ juridische middelen die het staken van overlast afdwingen, waaronder het sluiten en onteigenen van panden. Gemeenten bleken behoefte te hebben aan een tussengelegen instrument, dat kan worden ingezet als sluiting van een woning nog niet aan de orde was, maar instrumenten als bemiddeling geen effect sorteren. Dat extra instrument is per 1 juli 2017 beschikbaar gekomen; in de Wet aanpak woonoverlast (Waw) is de mogelijkheid geïntroduceerd tot het opleggen van een specifieke gedragsaanwijzing aan overlastgevers, waaronder het opleggen van een tijdelijk huisverbod van tien dagen. Als gemeenten dit instrument willen kunnen gebruiken, dan moet de gemeenteraad bij verordening de burgemeester de bevoegdheid verlenen tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien burgers hun zorgplicht voor de omgeving overtreden. Het moet gaan om ernstige en herhaaldelijke hinder die redelijkerwijs niet op een andere geschikte wijze (zoals een waarschuwing, mediation of buurtbemiddeling) kan worden tegengegaan. De aard van de overlast waarop de wet zich richt, is in de wetstekst en in de toelichting niet exact afgebakend. Als voorbeelden zijn genoemd ernstige geluidshinder, overlast van (blaffende) huisdieren en dergelijke. Er is daarmee gekozen voor een open formulering, om ruimte te bieden voor maatwerk.
Belangrijkste bevindingen
Met een tussentijdse evaluatie zijn de eerste ervaringen in kaart gebracht met de uitvoering en de toepassing van de Wet aanpak woonoverlast door gemeenten. De belangrijkste uitkomsten zijn:
- De meeste gemeenten hebben een verordening aangenomen (of zijn daar mee bezig) die de burgemeester de bevoegdheid geeft om het instrumentarium – een gedragsaanwijzing Waw – toe te passen. Een beperkt deel van de gemeenten is dat niet van plan.
- Bijna de helft van de gemeenten heeft de wet benut door te waarschuwen voor de toepassing van een gedragsaanwijzing. Een beperkt deel van de gemeenten heeft daadwerkelijk een gedragsaanwijzing opgelegd. Voordat gemeenten overgaan tot het (waarschuwen voor) het opleggen van een gedragsaanwijzing op grond van de Wet aanpak woonoverlast, benutten zij eerst het verwante voorliggende instrumentarium, zoals buurtbemiddeling en vrijwillige gedragsaanwijzing.
- Als gevolg van de inzet van de gedragsaanwijzing is de overlast in de helft van de gevallen verminderd of verdwenen. In een beperkt aantal gevallen is de overlast niet verminderd. In een kwart van de gevallen is de overlastgever verhuisd, dan wel is de verhuur gestaakt of is het effect lastig te interpreteren.
- In geval van overlastgevers met psychische problemen die zorg vereisen zijn gemeenten terughoudend met de inzet van een gedragsaanwijzing. Dit vanwege angst voor escalatie van de problemen in plaats van de beoogde vermindering. Bijkomend ongewenst effect kan zijn dat de gemeente (en de zorginstellingen) het contact met de overlastgever kwijtraken. Slechts een kwart van de gemeenten meent dan ook dat de Wet aanpak woonoverlast een geschikt instrument is voor overlastgevers met psychische problemen; een derde is negatief, de rest aarzelt daarover.
- Gemeenten tonen zich, alles bij elkaar genomen, gematigd positief over de toegevoegde waarde van de Wet aanpak woonoverlast. Gemeenten mét een verordening oordelen positiever dan gemeenten zonder; en gemeenten die de wet al hebben toegepast door daadwerkelijk een gedragsaanwijzing op te leggen, oordelen nog weer positiever over de toegevoegde waarde van de wet dan de overige gemeenten.
- Als belangrijkste succesfactoren bij het opleggen van een gedragsaanwijzing noemen gemeenten de duidelijke regierol bij de gemeente en de samenwerking met ketenpartners over taken en verantwoordelijkheden. Als belangrijkste knelpunt noem men de handhavingscapaciteit.
De gegevens voor het onderzoek zijn verzameld door middel van een webenquête onder gemeenten en verdiepende interviews met gemeenten en andere actoren. Door geautomatiseerde raadpleging van www.overheid.nl zijn documenten geïnventariseerd (verordeningen en beleidsregels Wet aanpak woonoverlast).
De evaluatie is uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Met deze Kamerbrief is de Tweede Kamer geïnformeerd over ons onderzoeksrapport.
Huiselijk geweld blijkt hardnekkig: veel uitval na overdracht Veilig Thuis
Huiselijk geweld is moeilijk te doorbreken. In Flevoland onderzochten we oorzaken voor de hoge caseload van Veilig Thuis. Daarbij constateerden we hoge recidive en veel uitval uit trajecten. Belangrijke oorzaken liggen in de kwaliteit van hulp en in de toerusting van het lokaal veld.
Recidive en uitval uit hulpverleningstrajecten
In het onderzoek is een representatieve steekproef van 100 meldingen bij Veilig Thuis Flevoland (VTF) onderzocht. In bijna twee derde van die casussen was minstens één keer eerder al sprake van melding bij VTF; bij een kwart betrof het 3 tot 7 eerdere meldingen. Melding bij Veilig Thuis en het daarop volgende (hulpverlenings-)traject leiden in een groot deel van de gevallen dus niet tot duurzame veiligheid. In het onderzoek zelf is voor een periode van 12-15 maanden onderzocht of er sprake was van nieuw geweld; dat bleek in bijna een derde van de casussen het geval en in nog eens 11 procent van de casussen was sprake van nieuwe zorgen over de veiligheid. Daarmee vormt het gebrek aan effectiviteit van de aanpak die volgt op een melding een belangrijke oorzaak voor de hoge caseload bij Veilig Thuis, naast het bestaan van risicofactoren in de populatie. Dat gebrek aan effectiviteit is echter niet zozeer Veilig Thuis aan te rekenen, maar betreft het resultaat van het handelen in het hele netwerk van partijen die zich met de opvolging van Veilig Thuismeldingen bezig houden.
Het onderzoek laat zien dat het beter moet: de uitval uit hulp is onacceptabel hoog en partijen werken in de aanpak onvoldoende samen. Met elke nieuwe Veilig Thuismelding wordt de kans op succesvol ingrijpen kleiner en de volwassenen en kinderen die het betreft krijgen niet de hulp die ze nodig hebben.
Aanknopingspunten voor de aanpak
De aanpak van huiselijk geweld kan ook echt beter. Het onderzoek biedt daar een aantal duidelijke aanknopingspunten voor. Ten eerste bevordert voldoende capaciteit en expertise bij het lokaal veld vroegtijdig handelen op signalen en voorkomt een opwaartse druk naar Veilig Thuis. Ten tweede zien we dat de aanwezigheid van één integrale plek waaraan Veilig Thuis casussen kan overdragen de samenwerking tussen Veilig Thuis en het lokaal veld ten goede komt. Met een beter geïnformeerde beslissing over het vervolgtraject als gevolg. En tot slot valt er nog veel winst te behalen met duidelijke regie en een systeemgerichte aanpak in casuïstiek, zowel in het verminderen van uitval, als in het realiseren van duurzame veiligheid. In een tijd waarin sprake is van hoge druk op de capaciteit van het lokaal veld en van specialistische hulp is dat mogelijk een lastige boodschap. Maar het is er ook één die hoop biedt: lukt het om effectiever te handelen, dan is de winst op de caseload bij alle betrokken partijen namelijk aanzienlijk.
Lees voor meer informatie ons rapport of bekijk de infographic.
15 juni – Dag tegen Ouderenmishandeling: wat betekent de coronacrisis voor de aanpak van ouderenmishandeling?
Op 15 juni is het de Dag tegen Ouderenmishandeling. In het kader daarvan organiseren wij een Online KennisKamer om in gesprek te gaan over de impact van de coronacrisis en bijbehorende maatregelen op de aanpak van ouderenmishandeling.
Ouderenmishandeling is een relatief onzichtbaar fenomeen. De coronacrisis heeft het probleem nog onzichtbaarder gemaakt, terwijl de kwetsbaarheid van ouderen voor mishandeling door de beperkende maatregelen is toegenomen. Zowel voor thuiswonende als voor intramuraal wonende ouderen geldt dat er minder zicht is op hoe het met hen gaat. Situaties van mogelijke uitbuiting of mishandeling vallen daardoor minder snel op. Voor kwetsbare ouderen die thuis wonen met een partner of andere huisgenoten geldt dat de beperkende maatregelen kunnen zorgen voor meer spanningen in huis.
Juist bij deze doelgroep duurt de beperkende situatie langer: ouderen zijn kwetsbaarder voor corona en zullen dus langer beperkingen ervaren in hun bewegingsvrijheid en het bezoek dat zij kunnen ontvangen. Wat betekent dat voor de zichtbaarheid en aanpak van ouderenmishandeling? Op 15 juni, de Dag tegen Ouderenmishandeling, voeren Katrien de Vaan en Eline Verbeek van Regioplan, samen met Inger Plaisier van het SCP, daar graag het gesprek over met aandachtsfunctionarissen uit de uitvoeringspraktijk en gemeentelijk beleidsadviseurs tijdens de Online KennisKamer.
Aanmelden?
De Online KennisKamer vindt plaats op maandag 15 juni, 15.00 tot 16.00 uur.
- Stuur een mail naar eline.verbeek@regioplan.nl om je aan te melden. Vermeld in de titel van deze mail ‘KennisKamer Ouderenmishandeling’.
- Je ontvangt van ons een link naar de Online KennisKamer.
- Er is ruimte voor maximaal tien deelnemers. Deelname is gratis.