Betere hulp aan gezinnen met complexe hulpvragen: onderzoeken, ontwikkelen en leren in Hoorn en West-Friesland

Bij gezinnen met complexe hulpvragen staat er veel op het spel. Zij hebben vaak problemen op meerdere levensdomeinen tegelijkertijd. In de praktijk komt het helaas nog te vaak voor dat deze gezinnen niet de hulp krijgen die ze nodig hebben. Daarom hebben de gemeente Hoorn en de regio West-Friesland ons gevraagd hen te ondersteunen in hun omgang met complexe casuïstiek. Wat begon met een verdiepend onderzoek naar complexe casuïstiek in Hoorn, heeft zich door de jaren heen uitgebreid naar andere activiteiten zoals het begeleiden van leertafels en een implementatietraject. Hieronder geven we een overzicht van de activiteiten en delen we enkele belangrijke inzichten.

Verdiepend onderzoek complexe casuïstiek

In de gemeente Hoorn zijn er relatief veel gezinnen waar meerdere problemen tegelijkertijd spelen. Voor deze problemen worden vaak langdurige en meerdere soorten zorg ingezet. Ondanks de inzet van hulpverleners en van cliënten zelf, heeft deze aanpak regelmatig nog niet het gewenste effect. Daarom hebben we een verdiepend onderzoek uitgevoerd om zicht te krijgen op verbetermogelijkheden voor het beantwoorden van complexe hulpvragen. Dat deden we door in gesprek te gaan met professionals en direct betrokkenen. Uit het onderzoek bleek onder andere dat gezinnen geholpen zijn bij een intensievere, meer systeemgerichte en domeinoverstijgende aanpak.

Beschrijven van de methodiek Proeftuin

Het stopt niet bij kennis over wat er beter kan. De volgende stap is om die kennis te benutten voor daadwerkelijke verandering. Dat gebeurt in een Proeftuin binnen het gebiedsteam Kersenboogerd. In de Proeftuin wordt een methodiek ontwikkeld waarin de eerdere inzichten een plek krijgen. In opdracht van gemeente Hoorn beschrijven we deze methodiek door aan te sluiten bij casusoverleggen en ontwerpsessies te houden met betrokkenen. Zo ontstaat een gedragen methodiekbeschrijving die meegroeit met de lessen die tijdens de pilot worden opgedaan.

Adviseren over gezinsgericht werken

In complexe casuïstiek is vaak sprake van jeugdbescherming, en omgekeerd: casussen waarin de jeugdbescherming betrokken raakt, zijn vrijwel altijd complex. Gezinsgericht werken is een manier van werken waar in dit kader veel van wordt verwacht. In de regio West-Friesland was echter onduidelijk wat precies verstaan moest worden onder gezinsgericht werken: de gemeenten in de regio leken daar iets anders onder te verstaan dan de gecertificeerde instellingen. Ons werd gevraagd duidelijkheid te brengen. Dat bleek alleen mogelijk door een vraagstuk op tafel te leggen dat onderliggend bleek aan de discussie over gezinsgericht werken: de samenwerking tussen lokale teams en partijen in de jeugdbeschermingsketen en ontevredenheid over die samenwerking. Samen met Chiel Peters van Hiemstra & De Vries hebben wij in samenspraak met de betrokken partijen uitgangspunten opgesteld voor de samenwerking tussen lokale teams en gecertificeerde instellingen; uitgangspunten waar bij de verdere richting Toekomstscenario op kan worden voortgebouwd. Het traject leidde bovendien tot belangrijke bijvangst over wat een effectieve jeugdbescherming in de weg staat en ondersteunt.

Leren over de samenwerking in complexe casussen

Tot slot zijn gezinnen gebaat bij hulpverleners die zichzelf en elkaar kritisch durven te bevragen en willen leren van ervaringen uit het verleden. De gemeente Hoorn vroeg ons daarom om een leerproces te begeleiden op basis van complexe casussen waarin de samenwerking en regie niet naar wens verliep. Dit kreeg vorm door drie leertafels en een zogenaamde ‘fishbowl sessie’. In de leertafels werd op de samenwerking en regie binnen een concrete casus gereflecteerd door de betrokken uitvoerende professionals. Vervolgens werden in een fisbowlsessie ook hun management/directie uitgenodigd om samen casusoverstijgend te onderzoeken welke oorzaken ten grondslag liggen aan de ervaren knelpunten en wat je hiervan kan leren naar de toekomst. Deelnemers gaven aan dat het waardevol is om op deze manier dat wat ‘onder water’ leeft omhoog te halen en onderwerp te maken van gesprek.

Meer weten?

Alles samengenomen ligt er een mooi proces dat met elke stap bijdraagt aan betere hulp aan gezinnen met complexe hulpvragen. Wil je meer weten over (een van) de genoemde stappen? Neem gerust contact op met Katrien de Vaan.

Evaluatie Wet clausulering recht op contact/omgang na partnerdoding

Doel van de Wet clausulering recht op contact/omgang na partnerdoding is om meer duidelijkheid te brengen in het proces dat moet leiden tot een besluit over contact/omgang na partnerdoding. In opdracht van het WODC voerden wij een evaluatie van deze wet uit.

Geweldsdelicten waarbij sprake is van (vermoedelijke) partnerdoding en waarbij minderjarige kinderen achterblijven, hebben altijd grote impact op de nabestaanden. Het achterblijven van minderjarige kinderen betekent dat er urgente vraagstukken ontstaan. Hierbij is het toelaten van contact tussen de verdachte ouder en het minderjarige kind een van de meest prangende kwesties. Doel van de Wet clausulering recht op contact/omgang na partnerdoding is om te garanderen dat de besluitvorming hierover op een zorgvuldige manier plaatsvindt. Ook probeert de wet te waarborgen dat kinderen in de besluitvorming in dit proces voldoende worden gehoord en dat hun stem voldoende wordt meegewogen.

Uit het onderzoek blijkt dat professionals regelmatig meer ruimte nemen in de uitvoering van de wet dan deze strikt gezien voorschrijft. Zo leidt het onderzoek dat de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) moet uitvoeren, niet altijd tot een duidelijk afgebakend advies over contact/omgang. Adviezen van de RvdK en besluiten van kinderrechters worden regelmatig opener gelaten, om zodoende ruimte te bieden voor maatwerk in deze complexe casuïstiek. Doorgaans worden de Gecertificeerde Instellingen (GI’s) daarbij door de RvdK het meest geschikt geacht om zelf afwegingen te maken over contact/omgang, aangezien GI’s vrijwel altijd de voogdij over het kind krijgen in partnerdodingszaken.

Borging van expertise

Alhoewel ruimte voor maatwerk in dergelijke complexe casuïstiek belangrijk is, dient wel te worden bewaakt dat de juiste expertise geborgd is in de besluitvorming over wel of geen omgang. Een weloverwogen besluit over omgang vereist namelijk een veelzijdige blik, waarbij zowel aandacht is voor de negatieve als de positieve effecten van omgang op de ontwikkeling van het kind. Dit vereist specifieke expertise, bijvoorbeeld op terreinen zoals identiteitsvorming en loyaliteitsgevoelens van kinderen van wie ouders in detentie verblijven.

Ook is er in de meeste gevallen van partnerdoding sprake van femicide, waarbij de mannelijke dader zijn vrouwelijke (voormalige) partner heeft gedood. Aan zulke misdrijven ligt doorgaans een andere dynamiek ten grondslag dan casussen waarin de vrouw haar mannelijke (voormalige) partner heeft gedood. Van professionals die afwegingen moeten maken in partnerdodingscasussen vergt dit specifieke kennis over de gewelds- en relatiepatronen die in zulke casuïstiek spelen en de wijze waarop deze patronen de ontwikkeling van het kind kunnen beïnvloeden.

Alhoewel dit onderzoek niet gaat over de mate waarin de betrokken professionals over deze expertise beschikken, roept het wel vragen op over of deze expertise voldoende is geborgd wanneer alle beslissingsruimte bij de GI’s wordt belegd. Deze vraag is des te meer van belang vanwege de personeelstekorten en het hoge personeelsverloop waar ook GI’s mee te kampen hebben.

Het niet benoemen van een bijzondere curator

Ook moet niet uit het oog worden verloren dat de stem van het kind goed moet worden meegewogen in het uiteindelijke besluit over omgang. Om dit te waarborgen heeft de wet nu voorzien in de verplichte benoeming van een bijzondere curator die als onafhankelijke partij het kind moet vertegenwoordigen. In de praktijk komt het echter voor dat er geen bijzondere curator wordt betrokken tijdens de gerechtelijke contact/omgangsprocedure. Door professionals die reeds betrokken zijn wordt soms weinig meerwaarde gezien in de benoeming van een bijzondere curator. Daarbij speelt mee dat het voor een kind belastend kan zijn als er te veel partijen betrokken zijn.

Conclusies

De complexiteit van partnerdodingscasussen maakt het wenselijk dat professionals enige bewegingsruimte hebben in het bepalen van wat het kind op een bepaald moment nodig heeft. Dat initiële adviezen van de RvdK inzake contact/omgang minder afgebakend zijn dan de wet voorschrijft, is vanuit dat oogpunt verdedigbaar, mits er naar manieren wordt gekeken om de rechtbank of de RvdK tot op zekere hoogte nog enige regie te laten behouden. Zo kunnen kinderrechters een zaak aanhouden, waardoor er op een later moment nog eens naar het contact/omgangsvraagstuk kan worden gekeken.

Daarnaast kan het ook te verdedigen zijn dat er geen bijzondere curator wordt benoemd, mits het kind dan wel door een andere partij wordt vertegenwoordigd. Wel is het van belang dat dan goed wordt gekeken hoe en door wie het kind dan wel wordt vertegenwoordigd, zodat de wensen van het kind voldoende worden meegewogen in de besluiten die over zijn of haar leven worden genomen.

Meer weten?

Download dan ons eindrapport of neem contact op met Katrien de Vaan of Niek van Ansem.

Evaluatie clausulering recht op omgang na partnerdoding

De Wet clausulering recht op contact/omgang na partnerdoding beoogt meer duidelijkheid te brengen in het proces dat moet leiden tot een besluit over contact/omgang na partnerdoding. In opdracht van het WODC voerden wij samen met onderzoekers van Avans Hogeschool een evaluatie van deze wet uit.

Geweldsdelicten waarbij sprake is van (vermoedelijke) partnerdoding en waarbij minderjarige kinderen achterblijven, hebben altijd grote impact op de nabestaanden. Het achterblijven van minderjarige kinderen betekent dat er urgente vraagstukken ontstaan. Hierbij is het toelaten van contact tussen de verdachte ouder en het minderjarige kind een van de meest prangende kwesties. De Wet clausulering recht op contact/omgang na partnerdoding beoogt te garanderen dat de besluitvorming hierover op een zorgvuldige manier plaatsvindt. Tevens probeert de wet te waarborgen dat kinderen in de besluitvorming in dit proces voldoende worden gehoord en dat hun stem voldoende wordt meegewogen.

Uit het onderzoek blijkt dat professionals regelmatig meer ruimte nemen in de uitvoering van de wet dan deze strikt gezien voorschrijft. Zo leidt het onderzoek dat de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) moet uitvoeren, niet altijd tot een duidelijk afgebakend advies over contact/omgang. Adviezen van de RvdK en besluiten van kinderrechters worden regelmatig opener gelaten, om zodoende ruimte te bieden voor maatwerk in deze complexe casuïstiek. Doorgaans worden de Gecertificeerde instellingen (GI’s) daarbij door de RvdK het meest geschikt geacht om zelf afwegingen te maken over contact/omgang, aangezien GI’s vrijwel altijd de voogdij over het kind krijgen in partnerdodingszaken.

Borging van expertise

Alhoewel ruimte voor maatwerk in dergelijke complexe casuïstiek belangrijk is, dient wel te worden bewaakt dat de juiste expertise geborgd is in de besluitvorming over wel of geen omgang. Een weloverwogen besluit over omgang vereist namelijk een veelzijdige blik, waarbij zowel aandacht is voor de negatieve als de positieve effecten van omgang op de ontwikkeling van het kind. Dit vereist specifieke expertise, bijvoorbeeld op terreinen zoals identiteitsvorming en loyaliteitsgevoelens van kinderen wiens ouders in detentie verblijven.

Tevens is er in de meeste gevallen van partnerdoding sprake van femicide, waarbij de mannelijke dader zijn vrouwelijke (voormalige) partner heeft gedood. Aan dergelijke misdrijven ligt doorgaans een andere dynamiek ten grondslag dan casussen waarin de vrouw haar mannelijke (voormalige) partner heeft gedood. Van professionals die afwegingen moeten maken in partnerdodingscasussen vergt dit specifieke kennis over de gewelds- en relatiepatronen die in dergelijke casuïstiek spelen en de wijze waarop deze patronen de ontwikkeling van het kind kunnen beïnvloeden.

Alhoewel dit onderzoek niet gaat over de mate waarin de betrokken professionals over deze expertise beschikken, roept het wel vragen op over of deze expertise voldoende is geborgd, wanneer alle beslissingsruimte bij de GI’s wordt belegd. Deze vraag is des te meer van belang vanwege personeelstekorten en het hoge personeelsverloop, waar ook GI’s mee te kampen hebben.

 

Het niet benoemen van een bijzondere curator

Ook moet niet uit het oog worden verloren dat de stem van het kind goed moet worden meegewogen in het uiteindelijke besluit over omgang. Om dit te waarborgen heeft de wet nu voorzien in de verplichte benoeming van een bijzondere curator die als onafhankelijke partij het kind moet vertegenwoordigen. In de praktijk komt het echter voor dat er geen bijzondere curator wordt betrokken tijdens de gerechtelijke contact/omgangsprocedure. Door professionals die reeds betrokken zijn wordt soms weinig meerwaarde gezien in de benoeming van een bijzondere curator. Daarbij speelt mee dat het voor een kind belastend kan zijn als er te veel partijen betrokken zijn.

 

Conclusies

De complexiteit van partnerdodingscasussen maakt het wenselijk dat professionals enige bewegingsruimte hebben in het bepalen van wat het kind op een bepaald moment nodig heeft. Dat initiële adviezen van de RvdK inzake contact/omgang minder afgebakend zijn dan de wet voorschrijft, is vanuit dat oogpunt verdedigbaar, mits er naar manieren wordt gekeken om de rechtbank of de RvdK tot op zekere hoogte nog enige regie te laten behouden. Zo kunnen kinderrechters een zaak aanhouden, waardoor er op een later moment nog eens naar het contact/omgangsvraagstuk kan worden gekeken. Daarnaast kan het ook te verdedigen zijn dat er geen bijzondere curator wordt benoemd, mits het kind dan wel door een andere partij wordt vertegenwoordigd. Wel is het van belang dat dan goed wordt gekeken op welke wijze en door wie het kind dan wel wordt vertegenwoordigd, zodat de wensen van het kind voldoende worden meegewogen in de besluiten die over diens leven worden genomen.

Meer weten?

Download hieronder dan ons eindrapport of neem contact op met Katrien de Vaan of Niek van Ansem.

“Waarom doen mensen wat ze doen?”

Als beleidsonderzoeker bij Regioplan geniet Titus Scholten (die eerder dit jaar begon in ons team Mens & Samenleving) enorm van de vele gesprekken die hij in het kader van onze onderzoeken voert. “Juist doordat je met mensen in gesprek gaat, kun je als onderzoeker mooie concrete aanbevelingen doen waar mensen écht wat aan hebben.”

Waarom doen mensen wat ze doen? Wat zijn hun beweegredenen? Het zijn vragen die Titus altijd al bezighielden en die hem ertoe brachten om na de middelbare school Toegepaste Psychologie te gaan studeren. “Ik wist nog niet precies wat ik wilde gaan doen. Wél wist ik dat ik uiteindelijk naar de universiteit wilde, en die fascinatie voor menselijke gedrag was er dus al wel. Toegepaste Psychologie lag dus voor de hand.”

Na het behalen van zijn hbo-propedeuse stroomde Titus vervolgens in op de UvA bij Antropologie, vertelt hij. “Op de website stond dat ene zinnetje dat me al vaker had getriggerd, namelijk: ‘Waarom doen mensen wat ze doen?’. Toen wist ik: dit is een studie die waarschijnlijk goed bij me past.”

Jehova’s getuigen

Tijdens zijn studie richtte Titus zich met name op twee onderwerpen: de westerse wereld en religie. In zijn eindonderzoek kwamen die twee onderwerpen mooi samen, vertelt hij. “Voor dit onderzoek ben ik in de wereld van de Jehova’s getuigen gedoken, en dan met name in het verbod op het vieren van je verjaardag. Binnen het christendom vormen Jehova’s getuigen de enige denominatie die zo’n verbod kent, en dat gegeven fascineerde me meteen.”

“Ik kwam er al snel achter dat het verbod helemaal zo oud niet is – het stamt uit de jaren zestig van de vorige eeuw – en dat het vooral als doel heeft om de gemeenschap zo gesloten mogelijk te houden en te voorkomen dat gelovigen van het ‘ware pad’ afdwalen. Enorm interessant om daar dieper in te duiken.”

Taaislijmziekte

Titus lijdt aan taaislijmziekte. Die chronische aandoening heeft hem tijdens zijn periode als scholier en student regelmatig gehinderd in zijn doen en laten, maar dankzij nieuwe medicatie kan hij de laatste jaren steeds meer een ‘normaal’ leven leiden, vertelt hij. “Via Emma at Work – een organisatie die jongeren met een lichamelijke handicap of chronische ziekte ondersteunt in hun zoektocht naar werk – kwam ik in contact met Regioplan. Het klikte meteen goed, en dit voorjaar ben ik begonnen als beleidsonderzoeker binnen het team Mens & Samenleving.”

Jeugdzorg

In dit eerste halfjaar heeft Titus zich met name beziggehouden met twee onderzoeken naar nieuwe wet- en regelgeving in de jeugdzorg, vertelt hij. “Vanuit mijn eigen achtergrond weet ik hoe belangrijk het is dat kinderen veilig en onbezorgd kunnen opgroeien. In die zin is het sowieso een onderwerp dat me na aan het hart ligt.”

“Wat me is opgevallen is hoeveel verschillende partijen er wel niet betrokken zijn bij de jeugdzorg. Het is een enorm complex systeem, en die bureaucratie zorgt er soms voor dat het lang kan duren voordat de juiste hulp op gang komt; bijvoorbeeld in het geval van huiselijk geweld en kindermishandeling. Dat leidt soms tot schrijnende situaties. Gelukkig zijn er met het Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming nu goede ideeën om dat op te lossen.”

Gesprekken voeren

Het meest geniet Titus van het voeren van gesprekken met mensen. “Beleidsonderzoek kent een grote kwantitatieve component – het is ook gewoon enorm interessant om in de harde data en cijfers te duiken –, maar uiteindelijk haal ik de meeste voldoening uit de interviews die ik houd met mensen over hun ervaringen.”

“Dat geldt ook voor een ander onderzoek dat we eerder dit jaar uitvoerden in opdracht van het College voor de Rechten van de Mens. Dat onderzoek richtte zich op mensen met een lichamelijke of geestelijke beperking die ook op andere vlakken op achterstand staan, bijvoorbeeld omdat ze een migratieachtergrond hebben. Hoe ziet de leefwereld van deze mensen eruit? En: wat kan daarin verbeterd worden? Ook voor dit onderzoek heb ik veel interessante interviews afgenomen. Juist doordat je echt met mensen praat, kun je als onderzoeker – op basis van wat je allemaal hoort – mooie concrete aanbevelingen doen waar mensen écht wat aan kunnen hebben.”

Perfecte combinatie

Ten slotte werkte Titus – die in zijn vrije tijd een fanatiek schaker is – mee aan een onderzoek rondom de succesvolle arbeidsparticipatie van Oekraïense vluchtelingen. Welke lessen kunnen we daaruit trekken? Allemaal boeiende onderzoeken, vertelt Titus. “Ik ben erg blij dat ik interessant werk heb gevonden bij mij ‘om de hoek’, in een bedrijf met leuke collega’s. Mijn fascinatie voor menselijk gedrag kan ik hier perfect combineren met het verbeteren van beleid.”

“Onbewust laten we ons de hele dag door beïnvloeden”

Mariska Veenstra (28) is altijd al gefascineerd geweest door menselijk gedrag en door de vraag waarom mensen zich gedragen zoals ze zich gedragen. Die fascinatie kan ze goed kwijt in haar rol als onderzoeker binnen ons team Mens & Samenleving.

Mariska voltooide haar bachelor Sociologie aan de VU in Amsterdam, waarna ze haar studieloopbaan in dezelfde stad vervolgde met een master Sociale Psychologie. “Binnen mijn bachelor volgde ik op een gegeven moment de minor Psychologie en het brein, waarbij je onderzoekt welke triggers van invloed zijn op ons gedrag. Dat vond ik enorm interessant, al werd er voor mijn gevoel nét iets te veel ingezoomd op hoe menselijk gedrag werkt op het niveau van onze breindeeltjes. In de master Sociale Psychologie ging het vervolgens meer over de vraag hoe menselijk gedrag ontstaat en hoe je het kunt beïnvloeden.”

Eigen keuzes?

Daarin kwam voor Mariska alles samen, vertelt ze. “Ik ben altijd al gefascineerd geweest door de vraag waarom mensen zich gedragen zoals ze zich gedragen. We denken toch vaak dat we autonoom zijn en dat we, los van anderen, onze eigen keuzes maken. Maar onbewust laten we ons juist de hele dag door beïnvloeden, zonder dat we het echt door hebben; bijvoorbeeld door culturele normen en onze sociale context, de mensen om ons heen, en tal van andere factoren.”

“Neem de waarschuwingen op pakjes sigaretten. Voor welke doelgroepen werkt dit soort prikkels wel, en voor welke juist niet? En waarom dan precies? Bij Sociale Psychologie leer je om door die bril naar menselijk gedrag te kijken en naar de hele wereld die daarachter schuilgaat.”

Consumentenbeïnvloeding

Tijdens een onderzoekstage kwam Mariska terecht bij een bureau dat met name onderzoek deed naar consumentenbeïnvloeding. “Dan gaat het bijvoorbeeld om de vraag welke drempels mensen ervaren bij het aanschaffen van bepaalde producten; ook interessant, maar ik miste op een gegeven moment toch wel heel erg het maatschappelijk relevante aspect. Na mijn afstuderen heb ik twee jaar gewerkt bij een adviesbureau dat zich met name bezighoudt met duurzame inzetbaarheid. Hier ging ik onder andere aan de slag met de vraag hoe we werknemers en werkgevers kunnen stimuleren om aan de slag te gaan met basisvaardigheden. En nu werk ik dus sinds dit voorjaar bij Regioplan, waar ik me als beleidsonderzoeker binnen het team Mens & Samenleving bezighoud met uiteenlopende onderwerpen.”

Platform Jongeren & Werk

Zo is Mariska als onderzoeker betrokken bij het Platform Jongeren & Werk, een initiatief van de Goldschmeding Foundation. “Dit platform ondersteunt en verbindt verschillende maatschappelijke initiatieven die zich inzetten voor kwetsbare jongeren op de arbeidsmarkt. Zo krijgen deze jongeren de kans hun talenten te ontwikkelen en onderwijs te volgen om aan de slag te kunnen op de arbeidsmarkt. Vanuit Regioplan zijn we als onafhankelijk onderzoekspartner verbonden aan dit platform en onderzoeken we wat de werkzame elementen zijn binnen de verschillende initiatieven. Hoe kun je als platform zoveel mogelijk impact maken?”

Eenzelfde rol bekleedt Regioplan bij het Platform Nieuwkomers & Werk, vertelt Mariska. “We onderzoeken wat wel en niet werkt bij het begeleiden van statushouders naar betaald werk, en vertalen dit naar lessen en handvatten voor het initiatief en het platform. Welke obstakels kom je tegen bij het begeleiden van statushouders naar betaald werk? En hoe kun je ervoor zorgen dat nieuwkomers snel en gelijkwaardig aan het werk kunnen?”

Nieuwe werelden

Het onderzoekswerk voor deze platforms sluit goed aan bij Mariska’s achtergrond in arbeidsmarktvraagstukken, vertelt ze. “Maar inmiddels kwamen er ook nieuwe onderwerpen op mijn pad. Zo ben ik betrokken bij een onderzoek op het gebied van jeugdzorg. En voor een grote gemeente onderzoeken we in hoeverre initiatieven op het gebied van antidiscriminatie en verbinding ook daadwerkelijk bijdragen aan de gestelde beleidsdoelen. Allebei nieuwe werelden, erg leuk om daar dieper in te duiken.”

Veel ruimte

Bij Regioplan bevindt Mariska zich onder gelijkgestemden, heeft ze gemerkt. “Iedereen werkt hier vanuit eenzelfde soort drive om met gedegen onderzoek bij te dragen aan maatschappelijke vraagstukken. Tegelijkertijd krijg je veel ruimte om te ontdekken welke thema’s je interesseren en waar je graag aan zou willen werken. Ook krijg je alle ruimte om jezelf te ontwikkelen, bijvoorbeeld op het gebied van persoonlijk leiderschap.”

Actieonderzoek

Ondertussen kruipt het bloed waar het niet gaan kan en komt Mariska’s eerste liefde – menselijk gedrag – met enige regelmaat om de hoek kijken. “Uiteindelijk bevatten veel beleidsvraagstukken ook vaak een gedragscomponent; als je goed inzicht hebt in menselijk gedrag en in de barrières die mensen ervaren, kun je beter beleid maken. Het lijkt me interessant om te kijken hoe we als onderzoeksteam gedrag nóg meer zouden kunnen meenemen in onze beleidsevaluaties.”

“Dat sluit ook goed aan bij de stappen die Regioplan op dit moment zet op het gebied van actieonderzoek, waarbij de onderzoeker niet alleen observeert en interpreteert, maar ook zélf deelneemt aan het onderzoeksproces. Het lijkt me enorm interessant om, vanuit mijn kennis van sociale psychologie en menselijk gedrag, verder bij te dragen aan die ontwikkeling.”

Doorleren LVB Pro/Vso

Hoe kunnen jongeren met een licht verstandelijke beperking, afkomstig uit het praktijkonderwijs en voortgezet speciaal onderwijs, door blijven leren of zich blijven ontwikkelen? De directies Langdurige Zorg en Maatschappelijke Ondersteuning van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) hebben ons gevraagd een onderzoek uit te voeren dat meer inzicht geeft in de mogelijkheden die jongeren met een LVB hebben om door te leren en/of zich te blijven ontwikkelen.

Doelstelling en deelvragen
In de afgelopen paar jaar komt uit diverse onderzoeken naar voren dat mensen met een licht verstandelijke beperking (LVB) (nog) niet altijd voldoende mogelijkheden hebben om zich door te ontwikkelen in onderwijs, dagbesteding of werk. Het doel van dit onderzoek is om knelpunten en werkzame elementen in de (door)ontwikkeling van jongeren met een LVB bloot te leggen en aan de hand daarvan verbeterpunten te bieden voor toekomstig beleid. In het onderzoek staat de volgende onderzoeksvraag centraal:

Hoe kunnen jongeren met een licht verstandelijke beperking, afkomstig uit het praktijkonderwijs en voortgezet speciaal onderwijs, door blijven leren of zich blijven ontwikkelen?

Om dit verder te specificeren, zijn de volgende deelvragen geformuleerd:

  1. Wat zijn de ervaren knelpunten door mensen met een licht verstandelijke beperking (afkomstig van praktijkonderwijs of voortgezet speciaal onderwijs), de uitstroompartij en de ontvangende partij om door te kunnen leren vanaf dagbesteding, (beschut) werk of onderwijs?
  2. Wat zijn randvoorwaarden, werkzame elementen of succesfactoren, zodat mensen met een licht verstandelijke beperking die dat willen kunnen doorleren vanuit dagbesteding, (beschut) werk of onderwijs?
  3. Welke goede voorbeelden zijn er en wat kunnen we daarvan leren?

Aanpak

Bestaande kennis in beeld brengen
Om een goed beeld te krijgen van de ontwikkelroutes van jongeren met een LVB hebben we bestaande bronnen geraadpleegd. Het gaat hierbij om kennis over de belangrijkste knelpunten en werkzame elementen om te komen tot ontwikkeling in de vervolgroutes. Aanvullend bestudeerden we ook de beschikbare cijfers over de doelgroep en bronnen die vanuit de begeleidingscommissie van dit onderzoek met ons zijn gedeeld.

Drie voorbeeldregio’s selecteren en werkwijze in kaart brengen
We hebben ervoor gekozen om drie voorbeeldregio’s te selecteren en deze verder te verdiepen. De regio’s zijn geselecteerd op basis van de voorzieningen en/of activiteiten die worden georganiseerd rondom de ondersteuning bij het doorleren en -ontwikkelen van jongeren met een LVB. De volgende regio’s zijn geselecteerd:

  1. Zaandam, waar een integrale aanpak rondom jongeren is. Alle budgetten worden gebundeld, zodat er geen jongeren ‘tussen wal en schip vallen’.
  2. Arnhem, waar een nauwe samenwerking is tussen de pro, vso en de gemeente.
  3. Nijmegen, waar een heel nauw netwerk is met werkgevers in de regio. Hierdoor zijn ze goed in staat om jongeren op een passende plek te krijgen voor (beschut) werk of arbeidsgerichte dagbesteding.

Verdiepende gesprekken met jongeren en professionals
In de verdiepingsfase hebben we ons gericht op het uitwerken van de loopbanen van jongeren met een LVB zowel in de geselecteerde voorbeeldregio’s als daarbuiten. We hebben verdiepende gesprekken gevoerd met de jongeren en de betrokken professionals rondom de jongeren om inzicht te krijgen in hun persoonlijke knelpunten en successen.

Reflectiesessie
We hebben de verdiepingsfase afgesloten met een reflectiesessie met de begeleidingscommissie ter toetsing en reflectie op de belangrijkste knelpunten, werkzame elementen en benodigde randvoorwaarden in de diverse ontwikkelroutes voor personen met een LVB.

Bevindingen
Lees het onderzoeksrapport en de factsheet voor een overzicht van de belangrijkste bevindingen die naar voren zijn gekomen uit het onderzoek. Meer weten? Neem contact op met Suna Duysak.

Evaluatie projectsubsidie Onderwijsconsulenten

Wanneer ouders, scholen en samenwerkingsverbanden er niet samen uitkomen bij het vinden van een passende onderwijsplek voor leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte kunnen zij een beroep doen op een onderwijsconsulent. Het ministerie van OCW heeft ons, mede namens het ministerie van VWS, gevraagd om een evaluatie uit te voeren van de projectsubsidie die Onderwijsconsulenten ontvangt.

Doel onderzoek
Met dit onderzoek wil het ministerie inzicht krijgen in de doeltreffendheid en doelmatigheid van Onderwijsconsulenten, voorwaarden voor de toekomstige rol van Onderwijsconsulenten verkennen en bekijken welke bekostigingsvorm vanaf 2024 passend zou zijn.

Methode

Interviews OCW en VWS
Tijdens de interviews met beleidsmakers van OCW en VWS hebben we gesproken over recente ontwik-kelingen met betrekking tot de verbeterpunten uit de vorige evaluatie, hoe de beleidsmedewerkers de doeltreffendheid en doelmatigheid van de inzet van consulenten inschatten en welke ideeën er bij de ministeries leven ten aanzien van de toekomst van de consulenten.

Gesprekken met directeur en bedrijfsvoering van Onderwijsconsulenten
Deze gesprekken waren bedoeld om een beeld te krijgen van:

  • de belangrijkste ontwikkelingen sinds de vorige evaluatie;
  • de aanpak van de aanbevelingen uit de vorige evaluatie, eventuele wijzigingen daarin en wat ermee bereikt is;
  • aspecten rondom doeltreffendheid (doelbereik, werkzame elementen, invulling van de kwaliteitszorg, samenwerking met andere relevante partijen als samenwerkingsverbanden, Gedragswerk en landelijke stakeholders);
  • aspecten rondom doelmatigheid (doelrealisatie, beoordeling van doelmatigheid en wijze waarop deze beoordeling tot stand komt, sturing op bedrijfsvoering);
  • de toekomstige inzet van consulenten (invulling van de toekomstige rol, plaats in het stelsel, verbeterpunten, visie op de sturingsrelatie met OCW en VWS).

Deskresearch en bestandsanalyse
Voor de deskresearch hebben we gebruikgemaakt van aangeleverde documenten van Onderwijsconsulenten waaronder jaarverslagen, statistische gegevens en het activiteitenplan en openbare bronnen als de website van Onderwijsconsulenten.

Interviews met landelijke stakeholders
Om ons perspectief op Onderwijsconsulenten te verbreden, hebben we digitale interviews gehouden met vertegenwoordigers van landelijke stakeholders, dit waren Gedragswerk, Ingrado, vereniging Balans, Ouders & Onderwijs, NJi, de PO-Raad, de VO-raad en de sectorraad samenwerkingsverbanden voortgezet onderwijs.

Zes casussen in de regio
Om een beeld te krijgen van de ervaringen bij de inzet van consulenten in de praktijk hebben we zes regionale casussen uitgediept met elk drie tot vier digitale interviews. De interviews werden gehouden met:

  •  een consulent;
  • de aanvrager en andere betrokkenen bij een aanvraag (ouders, scholen, besturen, samenwerkingsverbanden);
  • eventueel relevante regionale stakeholders (bijvoorbeeld leerplicht, zorginstellingen).
  • Reflectiesessie
    Na het afronden van alle interviews met stakeholders en casussen hebben we een digitale reflectiesessie georganiseerd met als doel tot breed gedragen conclusies en verbeterpunten te komen. Bij de sessie waren, naast vertegenwoordigers van Onderwijsconsulenten, OCW en VWS, vertegenwoordigers van Ouders & Onderwijs, Balans, Gedragswerk en de VO-raad aanwezig.

    Meer informatie? Lees de bevindingen uit het onderzoeksrapport of neem contact op met Jacob van der Wel.

    Evaluatie projectsubsidie NJi

    Het NJi heeft in de periode 2017 tot en met 2021 jaarlijkse projectsubsidies ontvangen van het ministerie van OCW. Het ministerie van OCWS heeft ons gevraagd om de doelmatigheid van de besteding van het subsidiebedrag te evalueren.

    In de periode 2017 tot en met 2021 heeft het Nederlands Jeugdinstituut (NJi) jaarlijkse projectsubsidies ontvangen van het ministerie van OCW voor het verbeteren van de samenwerking tussen het onderwijs- en jeugddomein door middel van het ontwikkelen van een kennisinfrastructuur op / tussen deze domeinen.

    Het doel van het onderzoek is om de doelmatigheid van de besteding van het subsidiebedrag te evalueren. Daarnaast geven we aanbevelingen voor het monitoren van de doelmatigheid van een eventuele instellingssubsidie.

    De subsidie
    Aanvankelijk was de projectsubsidie onderdeel van de implementatie van passend onderwijs, waarbij het doel was het ondersteunen van de verbinding tussen passend onderwijs en de jeugdzorg door middel van kennis. In de loop der jaren is de focus van de kennisrol van het NJi binnen het kader van deze projectsubsidie verbreed naar samenwerkings- en aansluitingsvraagstukken tussen het onderwijs- en het jeugdveld.

    Bij het uitvoeren van het onderzoek was het NJi als subsidieontvanger en het OCW (samen met VWS) als subsidieverstrekker nauw betrokken. Daarnaast is er een enquête uitgezet onder stakeholders. Met enkele stakeholders hebben we daarnaast verdiepende interviews gevoerd. Naast een algemeen beeld van de opbrengsten van de kennisactiviteiten van het NJi, vroegen we ook naar de lessen die er uit de praktijk van de afgelopen periode getrokken kunnen worden.

    Meer informatie? In het onderzoeksrapport rapporteren we de belangrijkste kernbevindingen van de evaluatie en schetsen we op basis daarvan enkele toekomstscenario’s voor het vervolg van de subsidieopdracht. Lees het onderzoeksrapport hier of neem contact op met onderzoeker Suna Duysak voor meer informatie.

    Evaluatie vsv-programma 2020-2024 regio Achterhoek

    In het regionale vsv-programma 2020-2024 heeft de regio Achterhoek extra maatregelen opgenomen om voortijdig schoolverlaten te voorkomen. Hoewel de regio al veel inzet op het voorkomen van voortijdige schooluitval, wil de regio in de periode 2020-2024 een verdiepingsslag maken. Op verzoek van de VSV-programmagroep hebben wij een tussentijdse evaluatie van het vsv-programma uitgevoerd.

    Aanpak
    Concreet omvatte de evaluatie het volgende:

    • een inventarisatie van de huidige stand van zaken (maatregelen en resultaten), resulterend in een effectiviteitsanalyse;
    • een visie op verbetermogelijkheden van de huidige maatregelen;
    • een uitwerking van die visie in een aantal concrete verbetermaatregelen en acties binnen de huidige maatregelen.

    Voor het onderzoek hebben we een deskresearch uitgevoerd van feiten en cijfers over schoolverzuim, voortijdig schooluitval en jongeren in een kwetsbare positie in de Achterhoek. We hebben ons hierbij gebaseerd op relevante beleidsdocumenten, jaarverslagen en data die de RMC-regio met ons heeft gedeeld. Vervolgens hebben we verdiepende interviews gevoerd met de betrokken uitvoerders binnen het programmaplan. Het doel van de gesprekken was om een preciezer beeld te krijgen van de gemaakte keuzes in de uitvoering van de vsv-maatregelen en de (gepercipieerde) opbrengsten van de inzet. Daarbij was het uitgangspunt hoe de betrokken partijen hun inzet relateren aan de opbrengsten en doelen van de specifieke maatregelen. In de laatste fase van het onderzoek hebben we een werksessie georganiseerd met de vsv-programma-groep. In de sessie is gereflecteerd op de voorlopige bevindingen van het onderzoek en hebben we de aanbevelingen verder geconcretiseerd.

    Aanbevelingen
    Hoewel het aantal vsv’ers in de Achterhoek relatief laag is, zien betrokken partijen ruimte voor verbetering. De Achterhoek heeft veel verschillende activiteiten en voorzieningen om voortijdig schoolverlaten terug te dringen, zowel in het mbo als in het vo. Uit de verdiepende gesprekken kwam naar voren dat de betrokken partijen over het algemeen heel tevreden zijn met de activiteiten en voorzieningen die zij bieden om voortijdig schoolverlaten tegen te gaan. Ook zien zij het belang van de activiteiten die gedaan worden. Het cijfermatige beeld waaruit die effectiviteit blijkt ontbreekt echter nog. Door de effectiviteit in kaart te brengen kan de regio hun aanpak hard maken bij bestuurders en mogelijk ook structurelere financiële middelen generen. Door de effectiviteit in kaart te brengen kan er ook meer focus gekozen worden en verbeterd worden wat écht werkt. Volgens de vsv-programmagroep zit de winst in het streven naar een grotere gedeelde verantwoordelijkheid. VSV voorkomen en proberen te verlagen (of laag te houden) is een gezamenlijke opdracht voor de betrokken partijen. Hoe kunnen we dit als concreet doel of actie verwoorden? Hoe kunnen we elkaar hierin ondersteunen?

    Op basis van de verzamelde inzichten zijn vier verbetermaatregelen uitgewerkt om het huidige vsv-programmaplan door te ontwikkelen:
    Maatregel 1: Structurele middelen genereren voor dat wat werkt
    Maatregel 2: De effectiviteit beter inzichtelijk maken
    Maatregel 3: Leerlingen (nog) beter ondersteunen bij het maken van een studiekeuze
    Maatregel 4: Nog meer richten op preventie

    Meer informatie? Lees het onderzoeksrapport of neem contact op met Suna Duysak.

    RMC-aanpak verzuim 18+ en monitoring van jongeren in een kwetsbare positie (JIKP)

    Door de medewerkers van de verschillende Regionale Meld- en Coördinatiefunctieregio’s (RMC-(sub)regio’s) wordt op uiteenlopende manieren gewerkt aan het voorkomen en terugdringen van voortijdige schooluitval. Ingrado heeft ons gevraagd een verkennend onderzoek uit te voeren dat voorziet in een overkoepelend inzicht in de wijze waarop de RMC-(sub)regio’s werken aan hun verzuim 18+- en JIKP-aanpak en tevens inzicht geeft in mogelijkheden om de huidige invulling te verbeteren.

    Onderzoeksmethode
    Om te komen tot een overkoepelend inzicht van de verzuim 18+ en JIKP-aanpak van de verschillende regio’s is op verschillende manieren data verzameld. De onderzoeksaanpak bestond grofweg uit drie fases:
    Fase 1: online quicksan onder RMC-coördinatoren van de verschillende RMC-(sub)regio’s;
    Fase 2: verdiepende kwalitatieve interview met RMC-coördinatoren;
    Fase 3: werksessie met RMC-coördinatoren en Ingrado.

    Algemene conclusies

    RMC-aanpak Verzuim 18+
    In algemene zin kunnen we concluderen dat de invulling van de verzuimaanpak 18+ een stuk eenduidiger gaat dan de invulling van de monitoringstaak voor JIKP. Uit de gesprekken blijkt dat de RMC-coördinatoren een duidelijke visie hebben over hoe (en door wie) verzuim 18+ aangepakt moet worden. Het is duidelijk wat hun taken en verantwoordelijkheden zijn bij het voorkomen en verminderen van verzuim 18+. Ze zijn daarnaast beter bekend en meer ingebed in het verzuimnetwerk (leerplicht en onderwijs) en weten welke lijnen en middelen ze kunnen inzetten om kwesties rondom verzuim op te lossen. Hoewel in de RMC-(sub)regio’s de invulling van de aanpak divers wordt vormgegeven, is er wel een gemeenschappelijke lijn te herkennen. Alle regio’s werken vanuit een preventief kader aan verzuim 18+ en proberen waar mogelijk aan te sluiten op de verzuimaanpak van leerplicht (verzuim 18-). Een al bestaande nauwe samenwerking met leerplicht en het onderwijs en de landelijke campagnes van Ingrado over de RMC-routekaart en de aandacht voor ‘aanwezigheid’ in plaats van verzuim, dragen volgens de RMC-coördinatoren bij aan een meer gemeenschappelijke (landelijke) invulling van verzuim 18+.

    Monitoringstaak JIKP
    De mate waarin RMC-regio’s verschillen in hoe ze hun monitoringstaak voor JIKP invullen is een stuk groter dan de regionale verschillen voor verzuim 18+. Sommige regio’s monitoren en signaleren alleen in cijfers en hebben een bescheiden rol in de uitvoering van de vervolgacties, andere regio’s zoeken actief de samenwerking op binnen het jeugdveld en het onderwijs om JIKP meer hands-on te begeleiden. De RMC-medewerkers moeten zich voor de aanpak voor JIKP navigeren door een netwerk waarin ze relatief minder bekend zijn (dan het onderwijs). De rol (toegevoegde waarde) van de RMC in de monitoring van JIKP is voor sommige RMC-coördinatoren en voor de ketenpartners niet altijd evident. De onderliggende redenen voor deze onduidelijkheid zijn onder meer het ontbreken van gezamenlijke doelstellingen en financiering voor de monitoring van JIKP en het ontbreken van een eenduidige definitie voor JIKP/ kwetsbare jongeren binnen de keten.

    Aanbevelingen
    Het is bijzonder dat de RMC-(sub)regio’s een beter beeld hebben van hun taken en verantwoordelijkheden als het gaat om het verminderen van verzuim 18+ en juist minder als gaat om het monitoren van JIKP. Dit is bijzonder omdat er geen wetgeving is over de invulling van de aanpak van verzuim 18+ maar wel over de monitoringstaak van JIKP. Op basis van de bevindingen hebben we Ingrado aangeraden om aan de slag te gaan met de volgende punten:

    1. Werk samen met de MBO Raad aan het versterken en verbeteren van een eenduidig verzuimbeleid op mbo-instellingen (waarin een eenduidige lijn wordt getrokken tussen de aanpak van verzuim 18 min en verzuim 18 plus).
    2. Communiceer de onduidelijkheden over de monitoringstaak van JIKP aan het ministerie van OCW.
    3. Stel een handreiking op over de doelgroep JIKP om te komen tot een scherpere definitie afbakening van de doelgroep en duidelijkheid over de taak/doelstelling van de RMC bij JIKP (onder meer t.b.v. een heldere communicatie binnen de gemeentelijke organisatie).

    Meer informatie? Lees meer over de bevindingen in het onderzoeksrapport of neem contact op met Suna Duysak.