Werkveld: Jeugd
Thuiszitters en schoolverzuim in Apeldoorn
In opdracht van de Rekenkamercommissie van Apeldoorn hebben we onderzoek gedaan naar de aard en omvang van het schoolverzuim en het aantal thuiszitters in Apeldoorn. Het onderzoek geeft niet alleen inzicht in de aard en omvang van de problematiek van de afgelopen jaren, maar biedt ook een doorkijk naar de achterliggende redenen.
Algemeen beeld
In het onderzoek hebben we allereerst de algemene stand van zaken geschetst voor wat betreft het beleid, de uitvoering en de ervaringen van stakeholders omtrent schoolverzuim en thuiszitters. De huidige cijfers laten zien dat de verzuim- en thuiszittersaantallen van Apeldoorn onder het landelijk gemiddelde liggen. De daling in het aantal thuiszitters wordt echter met name verklaard door de definitiewijziging van het begrip. De officiële leerplichttellingen geven geen volledig beeld van het aantal jeugdigen dat daadwerkelijk thuiszit. Daarnaast lijkt de gemeente nog onvoldoende inzicht en grip te hebben op leerlingen die zorgwekkend verzuimen (bijvoorbeeld leerlingen met frequent ziekteverzuim), onder meer door beperkingen in wet- en regelgeving om in te grijpen bij dit type verzuim.
Daarnaast worden de schotten in de geldstromen tussen onderwijs en zorg (nog steeds) als erg hoog ervaren. De betrokken professionals hebben behoefte aan betere afspraken over casusregie en terugkoppeling en meer flexibiliteit en maatwerkoplossingen in de aanpak van de thuiszittersproblematiek. De gesproken ouders van thuiszittende leerlingen geven aan zich onvoldoende gehoord te voelen door de school en zorgverleners. De kernboodschap is dat ouders en kinderen met name een persoonlijk en open gesprek hebben gemist met de school en zorgverleners.
Aanbevelingen Rekenkamercommissie
Aan het college hebben wij aanbevolen om alle thuiszitters (ook die met een geoorloofde reden thuiszitten) te rapporteren in de jaarlijkse leerplichtverslagen en om het beleid omtrent geoorloofd verzuim meer in lijn te brengen met de preventieve verzuimaanpak. Dit kan door de (al ingevoerde) M@ZL-methodiek (Medische Advisering van Ziekgemelde Leerling) op meer vo-scholen uit te rollen (M@ZL is een beproefde methodiek voor een integrale aanpak van zorgwekkend ziekteverzuim bij scholieren in het vo en mbo). Ook vragen we aandacht voor het evalueren van de vernieuwde regieafspraken, het creëren van een frictiebudget tussen onderwijs en zorg en het organiseren van jaarlijkse gesprekken tussen raadsleden en (ouders van) thuiszittende jeugdigen.
Meer informatie
De PMA en het gespreksverslag zijn via de gemeentelijke website terug te zien en lezen. Raadpleeg het volledige onderzoeksrapport voor meer informatie of neem contact op met onderzoeker Suna Duysak.
Oudertevredenheid Passend Onderwijs Zuidoost Utrecht
Hoe tevreden zijn ouders over de extra ondersteuning die hun kinderen krijgen op school, en hoe kan dit worden verbeterd? Op verzoek van het samenwerkingsverband VO Zuidoost Utrecht (SWV ZOU) deden wij een ouderteverdenheidsonderzoek naar de uitvoering van passend onderwijs op de scholen aangesloten bij het samenwerkingsverband.
Onderzoeksmethode
In het onderzoek peilden we de tevredenheid van ouders over de extra ondersteuning die hun kinderen krijgen op scholen die aangesloten zijn bij het Samenwerkingsverband VO Zuidoost Utrecht (SWV ZOU). Het onderzoek richtte zich specifiek op ouders van leerlingen met een ontwikkelperspectief (OPP). Het doel van de peiling was tweeledig: (1) het geeft een beknopt zicht op hoe scholen de extra ondersteuning uitvoeren en (2) hoe ouders deze uitvoering ervaren. Met behulp van een online enquête zijn de ervaringen van 228 ouders geïnventariseerd.
Benchmarkrapportage
We hebben de kernbevindingen samengevat in een algemeen rapport, waaraan we ook enkele aanbevelingen hebben gekoppeld. Daarnaast hebben we individuele schoolrapportages opgesteld waarin de scores van de individuele scholen grafisch en met beknopte beschrijvingen zijn weergegeven (zie fbeeldingen hieronder voor een impressie). Het samenwerkingsverband heeft deze rapportages gebruikt om met scholen in gesprek te gaan over hun schoolspecifieke resultaten die in de peiling naar voren zijn gekomen.
Impressie individuele schoolrapportages (2 van 11 pagina’s)
Meer informatie? Neem contact op met Suna Duysak.
Effectieve jeugdbescherming: partner in een netwerk
Hoe geef je de opdracht aan gecertificeerde instellingen zo vorm, dat die leidt tot een effectieve jeugdbescherming? Een ingewikkelde vraag, die ook gaat over hoe je als gemeente met de jeugdbescherming samen wilt werken. In West-Friesland werkten Katrien de Vaan van Regioplan en Chiel Peters van Hiemstra & De Vries samen met gemeenten en gecertificeerde instellingen aan het formuleren van uitgangspunten die helpen te sturen op effectiviteit.
Gezinsgericht werken staat centraal bij de invulling van jeugdbescherming in West-Friesland. Maar in de praktijk blijkt helemaal niet zo duidelijk wat gezinsgericht werken eigenlijk is. En als wel duidelijk is wat er onder verstaan moet worden, blijkt het nog niet zo eenvoudig in de praktijk te brengen.
In West-Friesland zochten gemeenten naar een manier om duidelijker vast te leggen wat onder gezinsgericht werken moet worden verstaan. Die zoektocht leidde echter al snel tot een goed gesprek over wat je als gemeente eigenlijk van de jeugdbescherming verwacht, en omgekeerd: wat je als gemeente zelf (in je lokale teams en als opdrachtgever) moet doen om dat gezinsgericht werken door de jeugdbescherming te ondersteunen. Een mooi gesprek dat begon met en tussen gemeenten en is verbreed naar de Gecertificeerde Instellingen in de regio.
Het heeft geleid tot uitgangspunten voor de inkoop van jeugdbescherming, en daarnaast tot een heleboel bijvangst over wat een effectieve jeugdbescherming in de weg staat en ondersteunt. Een mooie uitkomst om verder mee aan de slag te gaan.
Deel kleinere kinderopvangorganisaties worstelt nog met verplichte administratie
De meeste Nederlandse kinderopvangorganisaties hebben hun financiële administratie goed op orde, maar kleinere organisaties hebben soms moeite om te voldoen aan nieuwe wettelijke vereisten om maandelijks gegevens te verstrekken aan de Belastingdienst. Dat blijkt uit onderzoek dat Regioplan recent uitvoerde in opdracht van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW). Een goede informatievoorziening en gespecialiseerde software kunnen helpen om de maandelijkse gegevensaanlevering te verbeteren, vertelt onderzoeker Rosanne Schaap.
Sinds 1 januari 2022 zijn kinderopvangorganisaties wettelijk verplicht om maandelijks gegevens over de kinderopvang aan te leveren bij de afdeling Toeslagen van de Belastingdienst. Doel van deze regeling is vooral om te voorkomen dat ouders onbedoeld fouten maken en een eventueel onterecht ontvangen toeslag moeten terugbetalen.
Hoe staat het ervoor?
Maar: in hoeverre hebben kinderopvangorganisaties hun financiële administratie en hun bedrijfsvoering op orde? Welke knelpunten ondervinden ze? En: hoe kunnen kinderopvangorganisaties beter ondersteund worden bij het uitvoeren van de financiële administratie? In opdracht van het ministerie van SZW deed Regioplan onlangs onderzoek naar deze en andere vragen, vertelt onderzoeker Rosanne Schaap. “We zijn eerst gaan praten met sleutelfiguren – bij het ministerie, bij de Belastingdienst en bij verschillende brancheorganisaties – om uit te vinden welke knelpunten zij zoal zien, als startpunt voor de rest van het onderzoek.”
“Vervolgens hebben we een enquête gehouden onder kinderopvangorganisaties over de huidige staat van de financiële administratie en bedrijfsvoering en hun ervaringen met het uitvoeren van de financiële administratie. Ook hebben we tien kinderopvangorganisaties nader onderzocht in een casestudy. Verder hebben we in kaart gebracht welke softwarepakketten er zoal in de markt beschikbaar zijn, waarbij we onderscheid hebben gemaakt tussen softwarepakketten die specifiek zijn ontwikkeld voor de kinderopvang en algemeen boekhoudkundige softwarepakketten.”
“Ook hebben we gekeken naar Initiatieven binnen en buiten de kinderopvangsector waar kinderopvangorganisaties gebruik van kunnen maken ter ondersteuning van de financiële administratie. Ten slotte hebben we een zogenoemde inzichtensessie georganiseerd met verschillende partijen in de sector. Wat betekenen de gevonden resultaten? En: wat zouden goede verbeterinitiatieven zijn?”
Goed op orde
Een belangrijke conclusie van het onderzoek is dat de meeste kinderopvangorganisaties hun financiële administratie vrij goed op orde hebben, schetst Rosanne. “Bij de meeste organisaties loopt het eigenlijk gewoon goed. Zeker naarmate organisaties wat groter zijn, hebben ze vaker softwarepakketten aangeschaft die hen helpen bij het bijhouden van de administratie. De meer gespecialiseerde softwarepakketten bevatten bovendien vaak een automatische koppeling met de systemen van de Belastingdienst, wat de kans op fouten vermindert. Ook hebben grotere organisaties vaker één of meerdere financieel medewerkers in dienst.”
Grotere kans op fouten
Kleinere organisaties doen hun administratie dan weer vaker handmatig in een tool als Excel, vervolgt Rosanne. “Dat vergroot de kans op fouten. Bovendien hebben kleinere organisaties vaak geen financieel medewerker in dienst. Dan doet bijvoorbeeld de directeur of een leidinggevende de administratie zelf, terwijl ze zich ook bezighouden met de zorg en opvang van kinderen. Ook dat zorgt voor een grotere kans op fouten.”
De kinderopvangorganisaties die naar eigen zeggen moeite hebben met de maandelijkse aanlevering, geven een gebrek aan tijd als belangrijke reden hiervoor, vervolgt Rosanne. “Soms ontbreken de gegevens van de ouders. En sommige kinderopvangorganisaties geven aan dat de uitvoering van de financiële administratie simpelweg geen prioriteit heeft.”
Centraal informatiepunt
Het brengt de onderzoekers tot een aantal aanbevelingen om de maandelijkse gegevenslevering verder te verbeteren. Eén aanbeveling is om alle actuele informatie rond verplichte administraties op één centrale plek beschikbaar te stellen, vertelt Rosanne. “Er is al veel informatie beschikbaar voor kinderopvangorganisaties, alleen is die nu nog vaak versnipperd. Een centraal informatiepunt zou wat dat betreft een uitkomst zijn.”
“In het verlengde daarvan raden we het ministerie aan om te investeren in een e-learningmodule over de uitvoering van de regelgeving rond de financiële administratie. In algemene zin raden we aan om de beschikbare hulpmiddelen en informatie zo eenvoudig mogelijk te houden.”
Softwaregebruik stimuleren
Het gebruik van software helpt verder – zo blijkt uit het onderzoek – enorm om de maandelijkse gegevensaanlevering te stroomlijnen, vertelt Rosanne. “De overheid zou er daarom bijvoorbeeld voor kunnen kiezen om het gebruik van software te stimuleren. Nader onderzoek is nodig om te bepalen wat de beste optie is.”
Meer weten?
Lees dan het eindrapport en bekijk de infographic. Of neem contact op met Rosanne.
Meer mogelijkheden voor jongeren met bijbaantje of vakantiewerk
Bied jongeren met een bijbaantje of vakantiewerk de mogelijkheid om ook op zondagen te werken. En verbied flitsbezorging voor kinderen jonger dan 16 jaar. Dit zijn twee belangrijke aanbevelingen uit ons onderzoek naar modernisering van de wetgeving rondom kinderarbeid. Minister Van Gennip (SZW) heeft inmiddels laten weten deze (en andere) aanbevelingen over te nemen, zo blijkt uit haar onlangs gepubliceerde beleidsreactie.
Veel Nederlandse kinderen hebben een bijbaantje of doen vakantiewerk; bijvoorbeeld als vakkenvuller in de supermarkt, als bezorger van reclamefolders of – als ze wat ouder zijn – in de horeca. Van de 13- en 14-jarigen heeft ongeveer 30 procent een bijbaantje of vakantiewerk; onder 15- en 16-jarigen is dat ongeveer 60 procent.
Kinderarbeid: strikte regels
Alweer even geleden onderzocht Regioplan – in opdracht van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid – welke mogelijkheden er zijn om de bestaande wet- en regelgeving rondom kinderarbeid te moderniseren, vertelt onderzoeker Jacob van der Wel. “De regels rondom kinderarbeid zijn strikt. Zo mogen 13- tot 15-jarigen in totaal maximaal twaalf uur per week werken, maar alleen tot 19.00 uur en niet op zondag. Ook mogen kinderen van deze leeftijd niet werken in een horecagelegenheid.”
Ruimere mogelijkheden
Om deze bestaande regels beter te laten aansluiten op de maatschappelijke ontwikkelingen – zoals het feit dat winkels op steeds meer plekken op zondag open zijn – heeft Regioplan de aanbeveling gedaan om werken voor kinderen ook op zondag mogelijk maken. Ook zouden 13- tot 15-jarigen op niet-schooldagen tot 20.00 uur moeten mogen werken; een uur langer dus dan voorheen.
Deze aanbevelingen zijn door de minister overgenomen, vertelt Jacob. “De totale toegestane werktijd per week verandert niet; die blijft twaalf uur. Maar kinderen hebben nu wel de mogelijkheid om bijvoorbeeld ook op zondag vakken te vullen. Andere aanbevelingen – bijvoorbeeld om de leeftijd om achter de kassa te mogen werken te verlagen van 16 naar 15 jaar – nam de minister niet over.”
Uitgebreide reactie
Wat dit onderzoek volgens Jacob bijzonder maakt, is de uitgebreide beleidsreactie die minister Karien van Gennip gaf op het onderzoek van Regioplan. “Het komt niet zo vaak voor dat een minister per aanbeveling haar afwegingen openbaar maakt en uitgebreid beargumenteert waarom ze bepaalde zaken wel, en andere níet overneemt. Voor ons als beleidsonderzoekers is dat natuurlijk enorm interessant en leuk om te zien.”
Flitsbezorgers en influencers
Een aanbeveling die de minister wel overnam, is een expliciet verbod op flitsbezorging van boodschappen voor kinderen tot 16 jaar; het rijden op een elektrische fiets in druk verkeer is te gevaarlijk, en de druk om de boodschappen snel af te leveren is voor veel 16-minners te groot. In de media werd vooral dit verbod eruit gelicht, merkte Jacob. “Terwijl er in de praktijk al heel weinig kinderen van onder de 16 zijn die voor een flitsbezorger werken.”
Verder was er in de media veel aandacht voor de status van jonge influencers: kinderen die geld verdienen met vloggen. Jacob: “Onze aanbeveling – die de minister nu gaat onderzoeken – is om deze jonge influencers te laten vallen onder dezelfde regels als jonge artiesten, die maar een beperkt aantal dagen in het jaar mogen werken. Maar ook hierbij is het goed om te beseffen dat het in de praktijk gaat om een zeer beperkte groep.”
Beter passend
De belangrijkste door de minister overgenomen aanbeveling is toch vooral de versoepeling van de toegestane werktijden, benadrukt Jacob. “Kinderen met een bijbaantje of vakantie geven aan dat ze het werk doorgaans leuk vinden en dat het een mooie gelegenheid biedt om wat bij te verdienen. Met de nieuwe regels biedt de minister deze kinderen nét wat meer ruimte, beter passend bij de huidige maatschappij.”
Meer weten?
Lees dan ons eindrapport. Of neem contact op met Jacob.
Hospiteren in Utrecht
Hospiteren in Utrecht: wat zijn de ervaringen en belevingen van studenten met een fysieke beperking en studenten met een biculturele achtergrond? Regioplan deed onderzoek naar deze ervaringen en mogelijke (zelf)uitsluiting van en kansenongelijkheid voor deze twee groepen in het hospiteerproces.
Stichting Student Housing (SSH) is één van de studentenhuisvesters in Utrecht. De SSH heeft uit eerder onderzoek signalen gekregen dat twee groepen, studenten met een fysieke beperking en studenten met een biculturele achtergrond, mogelijk uitsluiting ervaren bij het hospiteren naar een kamer.
Ons onderzoek
Wij hebben voor de SSH onderzocht wat de ervaringen en belevingen van deze studenten zijn, en in hoeverre deze studenten mogelijke (zelf) uitsluiting en kansenongelijkheid ervaren. Aan de hand van een enquête en focusgroepen met deze studenten zijn hun ervaringen in kaart gebracht. De bevindingen daaruit zijn opgenomen in een beknopte rapportage waarin voor iedere fase van het hospiteerproces wordt beschreven welke ervaringen en (uitsluitings)mechanismen bestaan. Over de bevindingen en aanbevelingen hebben vervolgens studenten in een klankbordgroep meegedacht.
In het onderzoek hebben we het volledige hospiteerproces onder de loep genomen, van de informatievoorziening over op kamers gaan, tot de hospiteeravond zelf.
Conclusies
Het overkoepelende beeld van de conclusies uit het onderzoek was het volgende:
• De meerderheid van de studenten vindt informatie over op kamers gaan duidelijk. Informatie over de toegankelijkheid van kamers en het toewijzingssysteem dat de SSH hanteert mag duidelijker.
• Informatie over inschrijven bij de SSH is over het algemeen duidelijk. Veel (toekomstige) studenten zijn echter niet bekend met de regels rondom het kunnen inschrijven vanaf 16 jaar.
• Advertenties worden soms als uitsluitend ervaren doordat huisgenoten (niet)wenselijke kenmerken van de toekomstige huisgenoot benoemen.
• Hospiteren draagt bij aan een goed beeld van de toekomstige huisgenoten en het huis/de kamer. Studenten zien de meerwaarde. Maar, studenten voelen zich ongemakkelijk en hebben het gevoel dat hun persoonskenmerken, zoals de fysieke beperking, achtergrond of religie, hun kansen beïnvloeden.
• De communicatie (in advertenties) en houding van huisgenoten kunnen leiden tot (zelf)uitsluiting.
Aanbevelingen
Op basis van dit beeld gaven we de SSH enkele aanbevelingen:
• Verbeter de (toegankelijkheid en inclusiviteit) van de informatievoorziening.
• Verken de mogelijkheden om (stappen in) het hospiteerproces aan te passen of te werken met verschillende toewijzingsmogelijkheden.
• Stel duidelijke normen en vergroot de bewustwording over discriminatie en uitsluiting bij studenten die hospiteeravonden organiseren.
Meer weten over dit onderzoek?
Bekijk hier dan het eindrapport.
Nieuw onderzoek: evaluatie Jong Leren Eten
Jeugdigen tot 18 jaar ‘voedselvaardiger’ maken: dat is in een notendop het doel van het programma Jong Leren Eten. Binnen het programma gebeurt dit door zowel landelijk als regionaal netwerken te versterken en activiteiten gericht op duurzaamheid en op gezond eten aan elkaar te verbinden. Aan Regioplan is nu gevraagd om de tweede programmaperiode (2021-2024) te evalueren.
Veel jeugdigen weten niet waar voedsel vandaan komt en eten ook onvoldoende groente en fruit. Het aanbod van activiteiten die jeugdigen voedselvaardiger kunnen maken is versnipperd. Het doel van Jong Leren Eten is gericht op samenwerking tussen partners die actief zijn op thema’s duurzaamheid en gezondheid zodat netwerken rondom voedseleducatie verterkt worden. Jong Leren Eten richt zich daarbij op de setting van kinderopvang en onderwijs (po, vo en mbo).
Tussen- en eindevaluatie
De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) – de uitvoerder van Jong Leren Eten – heeft Regioplan gevraagd om een tussen- en eindevaluatie uit te voeren van de programmaperiode 2021-2024. De tussenevaluatie wordt begin 2023 uitgevoerd; de eindevaluatie midden 2024.
Regioplan heeft ook de vorige evaluatie van Jong Leren Eten uitgevoerd. Hieruit kwam naar voren dat de samenwerking rondom voedseleducatie is toegenomen en dat activiteiten gericht op duurzaamheid en gezondheid meer verknoopt zijn geraakt. De netwerkaanpak bleek echter niet volledig geborgd. Voor de tweede (huidige) programmaperiode wordt daarom de focus gelegd op borging van de netwerksamenwerking, zodat er verankering is van voedseleducatie gericht op gezonde en duurzame voeding.
Regioplan onderzoekt tijdens de tussenevaluatie in hoeverre Jong Leren Eten op koers ligt om de doelen van de tweede programmaperiode te bereiken. Dit doen we door in gesprek te gaan met onder andere netwerkpartners.
Meer weten?
Neem dan contact op met Miranda.
Evaluatie programma Jong Leren Eten
Het programma Jong Leren Eten heeft als doel jeugdigen tot 18 jaar voedselvaardiger te maken door zowel landelijk als regionaal netwerken te versterken en activiteiten gericht op duurzaamheid en op gezond eten aan elkaar te verbinden. Regioplan voert de tussen- en eindevaluatie uit van de twee programmaperiodes (2021-2024).
Veel jeugdigen weten niet waar voedsel vandaan komt en eten ook onvoldoende groente en fruit. Het aanbod van activiteiten die jeugdigen voedselvaardiger kunnen maken, is versnipperd. Het doel van Jong Leren Eten is gericht op samenwerking tussen partners die actief zijn op thema’s duurzaamheid en gezondheid, zodat netwerken rondom voedseleducatie versterkt worden. Jong Leren Eten richt zich op de setting van kinderopvang en onderwijs (po, vo en mbo).
Tussen- en eindevaluatie
De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) – de uitvoerder van Jong Leren Eten – heeft Regioplan gevraagd om een tussen- en eindevaluatie uit te voeren van de programmaperiode 2021-2024. De tussenevaluatie wordt begin 2023 uitgevoerd; de eindevaluatie midden 2024.
Regioplan heeft ook de vorige evaluatie van Jong Leren Eten uitgevoerd. Hieruit kwam naar voren dat de samenwerking rondom voedseleducatie is toegenomen en activiteiten gericht op duurzaamheid en gezondheid meer verknoopt zijn geraakt. De netwerkaanpak bleek echter niet volledig geborgd. Voor de tweede (huidige) programmaperiode wordt daarom de focus gelegd op borging van de netwerksamenwerking zodat er verankering is van voedseleducatie gerich op gezonde en duurzame voeding.
Regioplan onderzoekt tijdens de tussenevaluatie in hoeverre Jong Leren Eten op koers ligt om de doelen van de tweede programmaperiode te bereiken. Dit doen we door in gesprek te gaan met onder andere netwerkpartners.
Werken houdt criminaliteit op afstand
Jongeren en jongvolwassenen zonder baan lopen een hoger risico om betrokken te raken bij (ondermijnende) criminaliteit. Inzetten op betaald werk is daarom van groot belang bij de aanpak van georganiseerde en ondermijnende criminaliteit.
Eerder onderzoek wijst op werk als beschermende factor tegen ondermijnende criminaliteit; inkomsten uit werk verkleinen de kans op financiële problemen, en verminderen daardoor de kwetsbaarheid voor rekrutering van ondermijnende criminaliteit.
Ondermijning: centraal thema
Ondermijning door georganiseerde criminaliteit is de afgelopen jaren een centraal thema in het veiligheidsbeleid van politie, justitie en bestuurlijke partners geworden. Zo zette het kabinet-Rutte III een zogenoemd Breed Offensief tegen Georganiseerde Criminaliteit (BOTOC) op. Binnen BOTOC werken acht gemeenten aan een geïntegreerde, preventieve aanpak van georganiseerde criminaliteit. Dit wordt uitgebreid naar nieuwe of aanvullende aanpakken in zestien gemeenten.
Daarnaast biedt het ministerie van SZW met het Impulsprogramma Voorkomen van Georganiseerde Ondermijnende Criminaliteit SZW ondersteuning aan initiatieven door de integrale aanpak te versterken met werkgerichte invalshoeken.
Preventieve aanpak
In het verlengde hiervan onderzochten wij – in opdracht van het ministerie van SZW – hoe gemeenten de samenwerking tussen de domeinen Veiligheid en Werk & Inkomen (W&I) kunnen vormgeven, zodat werk een essentieel en substantieel onderdeel wordt van de preventieve aanpak van ondermijning.
Daarvoor brachten we zowel belemmerende als stimulerende factoren in kaart, aan de hand van literatuuronderzoek en verdiepende interviews met vertegenwoordigers van gemeenten en andere betrokken partijen.
Weinig samenwerking
Ons onderzoek maakt onder meer duidelijk dat de afdelingen Veiligheid en W&I bij de meeste gemeenten met een preventieve aanpak van ondermijning, niet of nauwelijks samenwerken bij de vormgeving van hun aanpakken. Betrokkenen zeggen elkaars afdelingen niet goed te kennen, waardoor de toegevoegde waarde van W&I in veel gevallen niet genoeg bekend is bij de afdeling Veiligheid.
Ook sluit het reguliere aanbod van arbeidstoeleiding binnen de gemeentelijke initiatieven – bijvoorbeeld via re-integratiebedrijven of sociale werkplaatsen – niet altijd even goed aan bij de jeugdige (criminele) doelgroep.
Coaches en ondernemers
Liever werken gemeenten daarom buiten het reguliere systeem om, bijvoorbeeld via ‘outreachend’ werkende coaches of lokale ondernemers die de doelgroep actief benaderen en hulp aanbieden. Ook worden ervaringsdeskundigen ingezet die jongeren die dreigen af te glijden, indringend confronteren met de negatieve kanten van hun keuzes. Zo hopen de gemeenten dat een baan alsnog aantrekkelijker wordt dan geld verdienen met criminaliteit.
Tegelijkertijd is motiveren en begeleiding van de doelgroep lastig: veel criminele jongeren en jongvolwassen zijn gewend geraakt aan het verdienen van veel en relatief gemakkelijk crimineel geld en de bijbehorende status. Een deel van de legale werksectoren waarin zij kunnen werken, hebben bij hen bovendien een negatief imago. Ook de gemeenten hebben geen goed imago bij deze doelgroep.
Conclusies
Gemeenten die hebben geïnvesteerd in de samenwerking tussen de afdelingen Veiligheid en W&I (en andere partijen), blijken daarvan in de preventieve aanpak van ondermijning de vruchten te plukken. Daarbij geldt dat voldoende (bestuurlijk) draagvlak binnen de organisatie de uitvoering van de aanpak bevordert.
Verder blijkt een outreachende aanpak essentieel om deze doelgroep naar werk te begeleiden, in de vorm van coaches of jongerenwerkers die ‘de jongere oppakken en niet meer loslaten’ totdat hij of zij weer op het juiste pad is beland. Het opbouwen van een vertrouwensband, met begeleiding die aansluit bij het levensritme en de belevingswereld van de doelgroep, is daarbij cruciaal.
Aanbevelingen
Voor een succesvolle, preventieve aanpak van ondermijnende criminaliteit, is het belangrijk dat gemeenten investeren in de interne, domeinoverstijgende samenwerking tussen de afdelingen Veiligheid en W&I. Het is raadzaam om bij de verschillende afdelingen te investeren in kennis en bewustwording van verantwoordelijkheden in de preventieve aanpak van ondermijning. Daarvoor zijn tools beschikbaar bij onder andere de VNG, het CCV en Divosa.
Ook is het belangrijk dat gemeenten verkennen of samenwerking met externe partijen (zoals coaches en jongerenwerkers) nodig is om de doelgroep naar arbeid toe te leiden. Een persoonsgerichte en integrale aanpak is daarbij essentieel; door de jongeren integraal te ondersteunen, kan toekomstperspectief worden geboden.
Tot slot kunnen gemeenten (nog) meer inzetten op de samenwerking met geschikte, lokale werkgevers en onderwijsinstellingen voor jongeren die nog leerplichtig zijn.
Meer weten?
Ons eindrapport bevat nog veel meer achtergronden, conclusies en aanbevelingen.
“Enorm leuk om samen te bouwen aan een nieuwe organisatie”
Zorg & Veiligheid: het is een werkveld waarin Katrien de Vaan zich al jaren als een vis in het water voelt. Inmiddels heeft ze ook haar eerste jaar als directielid erop zitten. “Ik haal nog altijd veel energie uit het zelf uitvoeren van projecten.”
Zorg & Veiligheid was niet de richting waarin Katriens loopbaan zich in eerste instantie ontwikkelde. Na haar studie Geschiedenis wilde ze graag de onderzoekswereld in, maar promotieplekken waren op dat moment schaars, blikt ze terug. “Zo kwam ik terecht bij de gemeente Haarlemmermeer, op de raadsgriffie. Daar raakte ik gefascineerd door het politiek-bestuurlijke krachtenveld binnen een gemeente. Maar: het onderzoek bleef trekken. Uiteindelijk kwam ik terecht bij een onderzoeksbureau dat mensen zocht speciaal voor rekenkameronderzoek: iets waar mijn ervaring op de griffie mij inmiddels de perfecte basis voor had gegeven.”
In 2009 maakte Katrien de overstap naar Regioplan, als onderzoeker binnen het toenmalige cluster Criminaliteit & Veiligheid. In de loop der jaren bouwde ze via tientallen projecten vervolgens gestaag aan haar profiel als projectleider en adviseur op het gebied van zorg en veiligheid. “Veiligheid binnen gezinnen, jeugdbescherming, maar ook de inrichting van het sociaal domein: ik vond en vind het enorm interessante thema’s om me in te verdiepen. Niet alleen omdat het inhoudelijk interessante thema’s zijn, maar ook omdat juist deze onderwerpen op bestuurlijk niveau voortdurend in beweging zijn.”
Decentralisatie van de jeugdzorg
Als voorbeeld noemt Katrien de decentralisatie van de jeugdzorg, in 2015. “Die decentralisatie – waarbij de gemeenten verantwoordelijk werden gemaakt voor de jeugdzorg – heeft allerlei nieuwe uitdagingen opgeleverd. Opeens werd er heel erg gestuurd op beheersbaarheid, maar daardoor verdwenen het beoogde langetermijneffect en de effectiviteit van het beleid uit beeld. Dat levert een hele ingewikkelde en interessante spanning op. De meeste gemeenten zijn intrinsiek namelijk best gemotiveerd om te doen wat er nodig is, maar om écht effectief te zijn zullen ze moeten investeren. Ze moeten dieper in de materie duiken, meer tijd aan een casus besteden, beter proberen te begrijpen wat er precies aan de hand is.”
“Maar het probleem is dat zo’n investering niet meteen rendeert; daar gaan vaak jaren overheen. Daar komt bij dat, als de gemeenten het goed doen, er uiteindelijk minder specialistische zorg nodig is – maar die ligt dan weer niet bij gemeenten zélf. Uiteindelijk plukken de gemeenten zelf dus niet de financiële vruchten van hun eigen beleid. Het beheersmatigheidsdenken op de korte termijn belemmert kortom dat je dát gaat doen wat op de lange termijn werkt en ook goedkoper is.”
Complexe casuïstiek
Katrien ziet gemeenten vooral worstelen met complexe casuïstiek. “De eerste jaren was het zoeken naar een nieuwe balans. Wie is nu precies waarvoor verantwoordelijk? Complexe casussen waarin huiselijk geweld een rol speelt, zijn bovendien vaak ook complexe jeugdhulpcasussen – en dan spelen vaak óók GGZ-problematiek bij volwassenen en financiële problemen nog een rol. Binnen het werkveld zijn we nog altijd met elkaar aan het leren hoe dit allemaal het beste werkt.”
Ondermijnende criminaliteit
Een ander interessant thema binnen het brede werkveld Zorg & Veiligheid is ondermijning, schetst Katrien. “Ook op dat vlak gebeurt er nu landelijk en lokaal natuurlijk ontzettend veel. Zó veel, dat de wet- en regelgeving om georganiseerde ondermijnende criminaliteit aan te pakken vaak al na een paar jaar niet meer goed aansluit op wat er in de praktijk nodig is. Bovendien is het op sommige terreinen echt nog uitproberen wat nou wel en niet werkt, en hoe je daar dan een aanpak op inricht. Het is enorm interessant om met beleidsonderzoek bij te dragen aan die zoektocht.”
Maatschappelijke problemen
Voor Katrien markeerde 2022 een belangrijke mijlpaal in haar loopbaan bij Regioplan. In januari nam ze, samen met Jos Lubberman, Miranda Witvliet en Yannick Bleeker, namelijk het stokje over van de toenmalige directie. “Maatschappelijke problemen worden steeds ingewikkelder, met veel verschillende spelers, met verschillende en vaak ook tegengestelde belangen. Tegelijkertijd werkt de overheid steeds meer kennisgestuurd en evidence based.”
“Wij denken dat we, vanuit onze onderzoeksmethodieken en de brede kennis die we als bureau hebben opgebouwd, heel erg goed bij kunnen dragen aan netwerken die met elkaar oplossingen voor maatschappelijke problemen willen ontwikkelen en implementeren. Wij zagen met ons vieren duidelijk voor ons hoe we die nieuwe rol als Regioplan zouden kunnen inkleden, en de toenmalige directie heeft ons vervolgens de ruimte geboden om die ideeën in de praktijk te brengen.”
Samen bouwen
Inmiddels is de nieuwe directie een klein jaar op weg. Het eerste jaar is goed bevallen, vertelt Katrien. “Het is gewoon enorm leuk om, samen met alle medewerkers, te bouwen aan een nieuwe organisatie. Tegelijkertijd ziet een gemiddelde werkdag er voor mij nu natuurlijk wel – op zijn zachtst gezegd – wat anders uit dan voorheen. Opeens ben je niet alleen projectleider of adviseur, maar ook directielid en manager – en dat zijn taken die niet altijd even makkelijk te plannen zijn.”
“Sowieso heb ik van meet af aan gezegd dat ik óók in de uitvoering actief wil blijven. Daar haal ik namelijk nog altijd heel veel energie uit. Bovendien wil ik mezelf inhoudelijk blijven ontwikkelen en feeling blijven houden met de praktijk. Veiligheid in gezinnen, jeugdbescherming, het sociaal domein, ondermijning: het is allemaal nog altijd veel te interessant om dat te laten liggen.”