“Het onderwerp mentale vitaliteit lééft”

Onlangs evalueerde Regioplan de voucherregeling die ZonMw tijdens de coronacrisis in het leven riep om de mentale vitaliteit van werkenden te bevorderen. De regeling was overwegend succesvol, maar: het bereik kan beter, vertelt onderzoeker Anca Vadanescu. “Juist op deze krappe arbeidsmarkt is het belangrijk om te blijven investeren in de mentale vitaliteit van werkenden.”

Een toegenomen ervaren werkdruk en een verhoogd risico op mentale klachten: de coronacrisis had een aanzienlijke impact op de mentale gezondheid van werkende mensen. Dat gold zeker in bepaalde sectoren waarin een extra beroep werd gedaan op werknemers (zoals de zorg en het onderwijs). Ook de overgang naar nieuwe werkmethoden (zoals meer thuiswerken of hybride werken) vormde voor veel werkenden een uitdaging.

Kennisvoucherregeling

Om hier iets aan te doen, ontwikkelde ZonMw (op verzoek van de ministeries van SZW en VWS) een subsidieprogramma, gericht op de mentale vitaliteit van werkenden. In het kader van deze kennisvoucherregeling konden arbeidsmarkt- en opleidingsfondsen, brancheorganisaties, organisaties voor zelfstandigen en werkgever- en werknemersorganisaties geaccrediteerde professionals inhuren om de mentale vitaliteit van werknemers te bevorderen, vertelt onderzoeker Anca Vadanescu. “Om lering te trekken uit dit programma, deden wij op verzoek van ZonMw onderzoek naar de verstrekte vouchers. Hoeveel en welke werkenden maakten gebruik van de regeling? Welke effecten ervaren werkenden na het volgen van een traject? Hoe tevreden waren ze met de trajecten? En: welke leer- en verbeterpunten heeft het traject opgeleverd?”

Voor het onderzoek werd onder meer een programmatheorie ontwikkeld die de beoogde werking van de subsidieregeling in kaart brengt. Ook werd een online vragenlijst verspreid onder deelnemers aan de voucherregeling (die in totaal door 131 deelnemers werd ingevuld) én werden er acht casestudies uitgevoerd op toegekende subsidies.

Algehele tevredenheid onder deelnemers

Onder de deelnemers heerst algehele tevredenheid over de voucherregeling, vertelt Anca. “Van de ondervraagde deelnemers is 56 procent tevreden, 39 procent is zelfs zeer tevreden. Ook is 96 procent van de deelnemers positief over de begeleiding van de professional. Verder geven de deelnemers over het algemeen de voorkeur aan een online traject boven een fysiek of hybride traject, met name vanwege het gemak; deelnemers konden eenvoudiger deelnemen vanaf verschillende locaties, wat tijd bespaarde en hen de flexibiliteit bood om op geschikte momenten deel te nemen. Verder spraken veel deelnemers hun waardering uit voor het geboden maatwerk, de flexibiliteit én het feit dat de coachingstrajecten gratis toegankelijk waren.”

Ná het traject rapporteerden deelnemers goeddeels positieve effecten, schetst Anca. “Zo gaf 77 procent van de deelnemers aan zich geestelijk fitter te voelen, terwijl 68 procent een grotere weerbaarheid bij tegenslagen rapporteerde. Ook geven veel deelnemers aan over meer veerkracht en mentale energie te beschikken.”

Goed gevoel bij coaches en werkgevers

Verder kijken ook de ondervraagde coaches volgens Anca over het algemeen met een goed gevoel terug op de door hen verzorgde coachingstrajecten. “Als pluspunten noemen ze het laagdrempelige karakter en de mogelijkheden tot fysieke interactie. De online sessies werden gezien als minder impactvol. Ook vormden vertragingen en tijdsdruk obstakels voor een optimaal resultaat.”

In het kader van het onderzoek werden ook werkgevers ondervraagd, vertelt Anca. “Werkgevers waren niet altijd op de hoogte van het feit dat hun werknemers deelnamen aan een coachingstraject. Maar de ondervraagde werkgevers die wél op de hoogte waren, zijn positief over de aangeboden trajecten; zeker als er intern niet veel budget was voor begeleiding van werknemers. Over het algemeen hadden werkgevers naar eigen zeggen overigens beperkt zicht op de ervaren effecten.”

Verbeterpunten

Al met al was de subsidieregeling overwegend succesvol, vat Anca samen. “De doelen – waaronder het ondersteunen van mentaal belaste werkenden en het bevorderen van vitaliteit bij thuiswerkenden – zijn grotendeels behaald. Daarmee is het waarschijnlijk dat de subsidieregeling een bijdrage heeft geleverd aan de duurzame inzetbaarheid van werkenden. Aandachtspunten voor toekomstige subsidieregelingen en trajecten zijn er tegelijkertijd óók. Zo liet het bereik onder organisaties te wensen over; ondanks dat het proces om subsidie aan te vragen als laagdrempelig werd ervaren, hebben slechts enkele organisaties een aanvraag ingediend. Het is daarom aan te raden om subsidieregelingen actiever te promoten bij potentiële aanvragers en andere geïnteresseerden die zich inzetten voor de mentale vitaliteit van werkenden. Ook het beperkte bereik onder deelnemers is een aandachtspunt. En ten slotte valt op dat werkgevers beperkt inzicht hebben in de merkbare effecten van de aangeboden trajecten voor hun werknemers. Bovendien hebben slechts weinig werkgevers deelgenomen aan dit onderzoek. We raden dan ook aan om ook werkgevers actiever te betrekken bij toekomstige initiatieven om de mentale vitaliteit te vergroten.”

Drukbezochte slotconferentie

De slotconferentie die ZonMw en Regioplan onlangs organiseerden, werd opvallend druk bezocht. Het onderwerp mentale vitaliteit lééft, merkt Anca. “Zeker in deze tijden van arbeidsmarktkrapte en toenemende werkstress – TNO verwacht dat het aantal mensen met stressklachten alleen maar zal toenemen – is het goed dat er initiatieven als de voucherregeling zijn. En voor werkgevers is het sowieso belangrijk om te blijven investeren in de mentale vitaliteit van werkenden – juist op deze krappe arbeidsmarkt.”

Meer weten?

Lees dan ons eindrapport. Of neem contact op met Anca.

“Ik houd ervan om in nieuwe materie te duiken”

Leren en ontwikkelen: het loopt als een rode raad door de (studie)loopbaan van Mathilde Vandersteen. In haar nieuwe rol als beleidsonderzoeker bij Regioplan vallen er tegelijkertijd ook genoeg nieuwe werelden te ontdekken. “Iedereen hier heeft de drive om in een nieuw onderwerp te duiken en het helemaal te ontleden.”

Toen Mathilde Vandersteen nog op het vwo zat en naar een voorlichtingsbijeenkomst over de studie Onderwijswetenschappen ging, wist ze meteen: dít is wat ik wil gaan doen. “Onderwijswetenschappen is een brede studie waarbinnen meerdere aspecten samenkomen – van psychologie tot bestuurskunde en organisatiekunde –, maar dan wel met één focuspunt: leren en ontwikkelen. Bovendien is onderwijs bij uitstek een maatschappelijke relevant thema, en daar wilde ik graag aan bijdragen; niet per se door zelf voor de klas te gaan staan, maar door het onderwijs te bestuderen.”

Leren en ontwikkelen

Na het behalen van haar bachelor Onderwijswetenschappen aan de Universiteit Utrecht (waar ze ook nog onder andere de minors Sociolinguïstiek en Bestuur & Beleid volgde), vervolgde Mathilde haar studieloopbaan in Maastricht met de master Learning and Development in Organizations. “Die master focust zich niet zozeer op onderwijs, maar meer op de HR-kant van leren en ontwikkelen. Na het behalen van mijn master werkte ik vervolgens een tijdje als HR-consultant. Dat was leuk om te doen, al miste ik na een tijdje het me écht verdiepen en vastbijten in een bepaald onderwerp.”

“Toen heb ik een paar maanden bijgehouden wat ik wél en minder leuk vond aan mijn werk. Zo kwam ik tot de conclusie dat een rol als onderzoeker wellicht beter bij me zou passen.” Lachend: “Het feit dat ik heel analytisch te werk ging bij het nadenken over een nieuwe baan, gaf eigenlijk al aan in welke richting ik het zou moeten zoeken.”

Open sollicitatie

Uiteindelijk kwam Mathilde via een open sollicitatie bij Regioplan terecht. Haar nieuwe rol als beleidsonderzoeker binnen ons team Werk, Participatie & Sociale Zekerheid bevalt tot nu toe erg goed, vertelt ze. “Deze eerste maanden werk ik onder meer mee aan een onderzoek dat inhoudelijk raakt aan mijn eerste liefde, onderwijs. In deze studie onderzoeken we de behoefte van mbo-docenten om eventueel een master in digitale vaardigheden te volgen. Het is leuk om bij zo’n onderwerp in gesprek te gaan met mensen met een vergelijkbare studieachtergrond als de mijne.”

“Maar het is ook enorm leuk om met andere onderwerpen in aanraking te komen. Zo ben ik ook bezig met een onderzoek naar de wettelijke mogelijkheden om te voorkomen dat huishoudens met kinderen worden afgesloten van water en energie, wat weer een heel ander onderwerp is. Andere onderzoeken richten zich op de toelating van organisaties die arbeidsmigranten tewerkstellen in Nederland of over het functioneren van Europese ondernemingsraden.”

Nieuwe materie

Enorm divers en uiteenlopend, beaamt Mathilde. “Ik houd ervan om in nieuwe materie te duiken. Bij sommige onderzoeken komt ook een politieke component kijken; niet zozeer in ons eigen werk, maar wel in de onderwerpen die we onderzoeken en de context daaromheen. Dat maakt het erg interessant. En verder is het ook gewoon een fijne werkplek; iedereen hier heeft de drive om in een nieuw onderwerp te duiken en het helemaal te ontleden. Wat dat betreft zit ik hier goed op mijn plek.”

Ansichtkaarten

Naast haar werk als beleidsonderzoeker blijft er gelukkig ook nog voldoende vrije tijd over voor Mathildes hobby’s: yoga en het bezoeken van ballet- en operavoorstellingen. En verder mag ook haar fascinatie voor ansichtkaarten niet onvermeld blijven, vertelt ze. “In Maastricht zit een heel knus, klein winkeltje waar ze alleen maar ansichtkaarten verlopen en waar ze echt een heel mooie collectie hebben. Als ik weer eens in Maastricht ben, ga ik daar altijd even langs.”

Geslaagde slotconferentie: “Mentale vitaliteit leeft”

Eind februari vond in De Prodentfabriek in Amersfoort de slotconferentie ‘Mentale vitaliteit van werkenden’ plaats. De mede door Regioplan georganiseerde conferentie, in opdracht van ZonMw, bood de aanwezigen een unieke kans om inzichten te krijgen in de resultaten van het onderzoeksprogramma ‘Mentale vitaliteit van werkenden’.

Dat het onderwerp mentale vitaliteit leeft binnen werkend Nederland: dat was Anca Vadanescu (die de conferentie mede organiseerde) vanuit haar onderzoekswerk bij Regioplan al wel duidelijk. Maar dat er zóveel interesse zou zijn voor deze slotconferentie had ze niet verwacht, vertelt ze. “Samen met ZonMw begonnen we in de zomer van 2023 met de voorbereidingen voor deze bijeenkomst en mikten toen op minimaal 75 deelnemers of iets meer. Al snel bleek de interesse een stuk groter dan verwacht, en uiteindelijk mochten we eind februari ruim 160 deelnemers verwelkomen. Een mooie illustratie van het feit dat het onderwerp ‘mentale vitaliteit’ hoog op de agenda staat binnen werkend Nederland.”

Interessante lezingen

De doelgroep van de conferentie bestond onder meer uit HR-medewerkers, leidinggevenden, werkgevers en anderen die werkenden ondersteunen bij mentale vitaliteit. Tijdens deze middag konden zij luisteren naar het openingswoord van Tinka van Vuuren, bijzonder hoogleraar Vitaliteitsmanagement aan de Open Universiteit Nederland. Zij schetste de contouren van het subsidieprogramma Mentale vitaliteit van werkenden, dat in 2022 van start ging naar aanleiding van de grote impact die de coronacrisis had op het mentaal welbevinden van werkenden.

Vervolgens was het de beurt aan keynote speaker en arbeids- en organisatiepsycholoog Hanan Haddouch. Centraal in haar speech stond de vraag hoe we mentale vitaliteit kunnen versterken.

Ter afsluiting van het plenaire programma presenteerde Anca zelf de resultaten die de voucherregeling heeft opgeleverd. Belangrijke bevinding: maar liefst 95 procent van de deelnemers aan de regeling gaf aan positief te zijn en na afloop over meer mentale energie te beschikken. Deze resultaten zullen binnenkort worden gepubliceerd op de website van Regioplan.

Interactieve workshops

Na de pauze konden de conferentiedeelnemers terecht bij verschillende workshops rondom onderwerpen als waarderend onderzoeken, innovatieve interventies, vitaliteit in ziekenhuizen en in het onderwijs, projecten om agressie en geweld tegen te gaan in het gevangeniswezen, en initiatieven gericht op het aanpakken van burn-out en werkstress.

Meer weten over de presentaties en de workshops? Lees dan het uitgebreide verslag van de slotconferentie op de site van ZonMw.

Waardevolle feedback

Als medeorganisator kijkt Anca terug op een heel positief verlopen conferentie. “Zoals ik al aangaf was de interesse veel groter dan we vooraf hadden verwacht. Maar ook tijdens en na afloop de conferentie hebben we veel waardevolle feedback gekregen van deelnemers; over de goede sfeer en de mooie locatie, maar vooral ook over de inhoud en de aspecten waar meer aandacht aan besteed zou mogen worden. Ik hoorde van meerdere deelnemers dat ze veel hadden aan de praktische interventies die tijdens deze middag voorbijkwamen in de plenaire presentaties en tijdens de workshops, maar ook dat er vraag was naar meer. Hoe kun je werkdruk aanpakken en mentale vitaliteit bespreekbaar maken? Voor ons als organisatie was het fijn om te horen dat deelnemers ook echt iets konden met de tips en adviezen die ze deze middag kregen.”

Geslaagde slotconferentie

Tijdens de afsluitende borrel werd er ten slotte volop genetwerkt, vertelt Anca. “Er werden ervaringen uitgewisseld en waardevolle contacten gelegd. Ook onze opdrachtgever, ZonMw, was erg tevreden. Ook in die zin kijken we terug op een geslaagde slotconferentie.”

“Na corona organiseert Regioplan weer steeds vaker dit soort offline bijeenkomsten voor opdrachtgevers. Voor ons was deze slotconferentie in elk geval de bevestiging dat bijeenkomsten als deze, ook in deze digitale tijden, nog altijd enorm goed werken om kennis te delen en ervaringen uit te wisselen. We blijven hier dan ook volop op inzetten!”

Cliëntenparticipatie: vervelende verplichting of de moeite waard?

Hoe betrek je cliënten op een goede manier bij beleidsvorming? In opdracht van het ministerie van SZW deden we onderzoek naar de vraag hoe cliëntenparticipatie wordt gezien én naar de knelpunten en uitdagingen die de betrokken partijen in de praktijk ervaren.

Wet- en regelgeving (zoals de Participatiewet en de Wet SUWI) verplicht gemeenten en instanties als UWV en de Sociale Verzekeringsbank (SVB) om cliënten bij de beleidsontwikkeling te betrekken, bijvoorbeeld in de vorm van cliëntenraden en participatieraden. Naast deze formele vormen van cliëntenparticipatie gebruiken gemeenten en instanties ook informele vormen om burgers te betrekken, bijvoorbeeld in de vorm van wijktafels, panels en dialoogsessies.

Eigen invulling

Cliëntenparticipatie kent op papier veel voordelen. Zo kan het zorgen voor doeltreffender (en doelmatiger) beleid, meer draagvlak, en daarmee voor een kleinere kloof tussen overheid en burgers. Tegelijkertijd is cliëntenparticipatie geen eenduidig begrip; elke organisatie geeft er – binnen de wettelijke kaders – haar eigen invulling aan.

In opdracht van het ministerie van SZW voerde Regioplan daarom een verkennend onderzoek uit. Welke beelden en verwachtingen bestaan er rondom cliëntenparticipatie? Hoe wordt cliëntenparticipatie in de praktijk uitgevoerd en georganiseerd? En: hoe wordt dat ervaren?

Vergelijkbaar beeld

Voor dit onderzoek spraken we uitgebreid met onder meer burgers, cliëntenraden en bestuurders over hoe de cliëntenparticipatie momenteel is ingericht én over hoe dit volgens hen ingericht zou moeten worden. Die gesprekken lieten zien dat er – in grote lijnen – een vergelijkbaar beeld bestaat van wat cliëntenparticipatie betekent. De meeste geïnterviewden leggen cliëntenparticipatie uit als manier om perspectieven van cliënten op te halen, te vertalen en te gebruiken om beleid en dienstverlening beter aan te laten sluiten bij de leefwereld van cliënten.

Zes zienswijzen

Binnen dit gedeelde beeld is er echter nog veel ruimte voor verschillende visies op de
mate waarin en manier waarop cliënten zouden moeten participeren. In dit onderzoek onderscheiden we zes verschillende, ideaaltypische manieren om naar cliëntenparticipatie te kijken.

• Vooral cliënten en sommige cliëntenraden zien participatie als een recht waarbij zij – in uiterste vorm – op elk moment in de beleidscyclus kunnen participeren.

• In een andere visie wordt cliëntenparticipatie met name gezien als laboratorium; als een vorm voor cliënten en bestuurders om – als gelijkwaardige partners – thema’s te agenderen, beleid te bedenken, voor te bereiden en te proberen.

• Zien belanghebbenden cliëntenparticipatie vooral als alarm? Dan is het voor hen een manier om problemen te signaleren in de maatschappij en in de uitvoering van beleid.

• Sommige belanghebbenden zien cliëntenparticipatie vooral als ‘zaklamp’: als een manier om de richting van beleid te kunnen bepalen of verifiëren.

• Bestuurders en beleidsadviseurs gebruiken cliëntenparticipatie primair als ‘kruiwagen’, om de legitimiteit van beleid te vergroten en draagvlak voor beleid te vergaren.

• Ten slotte ervaren sommige belanghebbenden cliëntenparticipatie primair als een plichtmatige, vertragende horde; bijvoorbeeld als de beleidsrichting al bepaald is, of als belanghebbenden voelen dat ingezette energie niet opweegt tegen de opbrengsten.

Enige meerwaarde

Uit het onderzoek komt al met al naar voren dat cliënten, cliëntenraden, bestuurders, beleidsadviseurs en landelijke stakeholders over het algemeen vinden dat cliëntenparticipatie in ieder geval enige meerwaarde heeft. Deze meerwaarde bestaat bijvoorbeeld uit doeltreffender beleid, beleid en uitvoering die beter aansluiten bij de leefwereld van burgers, en uit het feit dat burgers zich meer gehoord voelen.

Knelpunten

Tegelijkertijd zijn er ook (zeer) kritische geluiden te horen. Veel mensen vinden dat cliëntenparticipatie beter zou moeten en kunnen. Daarbij komen met name vijf knelpunten naar voren die de opbrengsten van cliëntenparticipatie volgens belanghebbenden in de weg staan.

• Cliënten(raden), bestuurders, beleidsadviseurs en landelijke stakeholders vinden dat de beperkte representativiteit een groot knelpunt is. Hierdoor is het onder meer soms de vraag in hoeverre de inbreng het perspectief van (een veelzijdige groep) cliënten vertegenwoordigt.

• Werving en behoud van cliënten: veel cliëntenraden lukt het niet altijd om cliënten bereid te vinden om tijd in het lidmaatschap te steken. Tegelijkertijd hebben cliënten soms de indruk dat cliëntenraden hoge eisen stellen aan de kennis en vaardigheden van raadsleden en daarom mogelijk te selectief zijn.

• De kwaliteit van inbreng van cliënten is, althans in de ogen van beleidsadviseurs en bestuurders, niet altijd voldoende om voor beleidsontwikkeling te kunnen worden gebruikt.

• Vooral cliëntenraden zien gebrekkige doorwerking van inbreng als een belangrijk knelpunt. Het is niet altijd duidelijk of en hoe inbreng bijdraagt aan beleidsontwikkeling.

• Cliëntenraden ervaren niet altijd voldoende ondersteuning vanuit de uitvoeringsorganisatie voor de invulling van hun rol. Hierbij gaat het bijvoorbeeld over betrokkenheid door bestuurders, adequate ambtelijke ondersteuning, en financiële middelen om activiteiten uit te voeren.

Aanbevelingen

Op basis van alle bevindingen en conclusies komen we tot een aantal aanbevelingen. Zo is het belangrijk om te bepalen of aanpassingen in wet- en regelgeving noodzakelijk zijn om cliëntenparticipatie te versterken. Ook raden we aan om te verkennen in hoeverre er mogelijkheden zijn om de cliëntenparticipatie door cliëntenraden te verbeteren, bijvoorbeeld door professionalisering, (kennis)uitwisseling en doorontwikkeling van gedeelde randvoorwaarden. Een laatste aanbeveling luidt om de mogelijkheden voor cliëntenparticipatie te vergroten door informele participatie te stimuleren.

Meer weten?

• Lees dan onze factsheet, met een kort en bondig overzicht van de belangrijkste bevindingen. Of lees het het volledige eindrapport.
• Of neem contact op met onderzoeker Rosanne Schaap.

Mathilde Vandersteen MSc

Maatschappelijke thema’s die op welke wijze dan ook gelieerd zijn aan leren, werk en arbeidsmarkt: daar word ik blij van! Ik buig me graag over complexe onderwerpen die een combinatie van analytisch onderzoek en praktische inzichten vereisen. Ik ga hierbij kritisch te werk, met een goede dosis georganiseerde creativiteit. Het liefst combineer ik kwantitatieve en kwalitatieve methodieken om zo alle aspecten van een onderwerp voldoende uit te kunnen lichten in zowel de breedte als de diepte.

Ik vind het belangrijk dat resultaten van onderzoek kunnen helpen om zaken te verbeteren. Wat kun je in de praktijk met de inzichten die op papier staan? Mijn doel is om die verbinding telkens mogelijk te maken.

Slotconferentie: Oekraïense vluchtelingen op de arbeidsmarkt

Hoe staat het met de arbeidsmarktparticipatie van Oekraïense vluchtelingen? En: wat kunnen we leren van de succesvolle arbeidsmarktintegratie van deze groep? Samen met OpenEmbassy deden we afgelopen jaar (met financiering van Instituut Gak) onderzoek naar deze vragen, met als doel om lessen te kunnen trekken uit de succesvolle arbeidsdeelname van deze groep voor Oekraïners zelf én voor andere groepen nieuwkomers. Donderdag 18 januari presenteerden we onze bevindingen tijdens een inspirerende slotconferentie.

Sinds de Russische inval in Oekraïne, in februari 2022, zijn tienduizenden Oekraïners naar Nederland gevlucht. Van de 68.000 Oekraïners tussen de 15 en 65 jaar die sinds februari 2022 in Nederland zijn gevestigd, was op 1 mei 2023 50 procent werkzaam. Daarmee is de arbeidsparticipatie van Oekraïners hoog in vergelijking met andere groepen met een vluchtachtergrond.

De intrede van de Oekraïners op de arbeidsmarkt vormde daarmee een uitgelezen mogelijkheid om meer te leren over arbeidsmarktintegratie. Welke verschillen in wet- en regelgeving zijn er, en hoe stimuleren of belemmeren die verschillen de arbeidsparticipatie? Hoe kunnen we de bestaande kennis over werkzame mechanismen van arbeidstoeleiding aanvullen? En welke individuele kenmerken doen ertoe?

Onderzoeksopzet

Voor ons onderzoek hebben we onder meer een kwantitatieve analyse van CBS- en UWV-data uitgevoerd; daarnaast vond er deskresearch plaats van wet- en regelgeving en bestaand onderzoek.

In het kwalitatieve onderdeel voerden we gesprekken met Oekraïense vluchtelingen, werkgevers, professionals en lokale beleidsmedewerkers.

Slotconferentie

Een ander onderzoek rondom dit onderwerp werd uitgevoerd door het Verwey-Jonker Instituut in samenwerking met Opora Foundation. De gezamenlijke partijen organiseerden op 18 januari een slotconferentie. Tijdens deze inspirerende middag hebben we onze onderzoeksbevindingen gepresenteerd en hebben we gezamenlijk met de deelnemers gereflecteerd op de geleerde lessen die hieruit voortkomen.

Belangrijke geleerde lessen die uit de onderzoeken voortkwamen, zijn onder andere:
– investeer in taalvaardigheid;
– focus op de duurzaamheid van werk;
– bied duidelijkheid over het langetermijnperspectief;
– benut informele netwerken voor ondersteuning;
– bied ruimte voor differentiatie en oriëntatie.

Meer weten?

In ons uitgebreide eindrapport vind je alle bevindingen, conclusies en aanbevelingen.

Oekraïense vluchtelingen op de arbeidsmarkt

Regioplan en OpenEmbassy hebben met financiering van Instituut Gak onderzoek uitgevoerd naar de arbeidsmarktparticipatie van Oekraïense vluchtelingen.

Van de 68.000 Oekraïners tussen de 15 en 65 jaar die sinds februari 2022 in Nederland zijn gevestigd, was op 1 mei 2023 50% werkzaam. Regioplan en OpenEmbassy hebben een onderzoek uitgevoerd naar de arbeidsmarktparticipatie van deze groep. Het doel was om lessen te trekken uit de succesvolle arbeidsdeelname van deze groep voor Oekraïners, maar ook voor andere groepen nieuwkomers.

Wij hebben een kwantitatieve analyse van CBS- en UWV-data uitgevoerd, en een deskresearch van wet- en regelgeving en bestaand onderzoek. In het kwalitatieve onderdeel zijn gesprekken gevoerd met Oekraïense vluchtelingen, werkgevers, professionals en lokale beleidsmedewerkers.

De belangrijkste geleerde lessen:
– investeer in taalvaardigheid;
– focus op duurzaamheid van werk;
– bied duidelijkheid over het langetermijnperspectief;
– benut informele netwerken voor ondersteuning;
– bied ruimte voor differentiatie en oriëntatie.

Meer weten?

Download dan hieronder ons eindrapport of neem contact op met Annemieke Mack.

Nieuwe wet moet positie arbeidsmigranten verbeteren

Op 1 januari 2025 gaat hij in: de nieuwe Wet toelating terbeschikkingstelling van arbeidskrachten (Wtta). Regioplan stelt momenteel een kader op voor de evaluatie van deze wet, die op termijn moet zorgen voor een betere positie voor werknemers die worden uitgeleend aan een ander bedrijf (in het bijzonder arbeidsmigranten). Ook voeren we een nulmeting uit.

Arbeidsmigranten spelen een belangrijke rol in de Nederlandse economie, vooral in sectoren als de industrie, logistiek en land- en tuinbouw. Tegelijkertijd kent de uitzendbranche veel misstanden die met name arbeidsmigranten raken, bijvoorbeeld op het gebied van onderbetaling, huisvesting en gezond en veilig werken.

Verplichte toelating

Om de positie van arbeidsmigranten te verbeteren, presenteerde het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten (beter bekend als de Commissie Roemer) in 2020 het rapport Geen tweederangsburgers. Het rapport bevatte een groot aantal voorstellen om de positie van arbeidsmigranten in Nederland te verbeteren. Eén van de aanbevelingen: voer een verplichte toelating in voor uitzendbureaus, en geef werkgevers die met niet-toegelaten uitzendbureaus werken een boete. Het doel: misstanden en malafide praktijen in de uitzendbranche tegengaan.

Betere rechtspositie

Om dit doel te bereiken, wordt in 2025 een nieuwe wet ingevoerd: de Wet toelating terbeschikkingstelling van arbeidskrachten (Wtta). Dit betekent dat uitleners (uitzendbureaus) straks verplicht een ‘toelating’ nodig hebben die pas verstrekt wordt als zij voldoen aan een aantal vooropgestelde criteria. Niet-toegelaten uitleners mogen geen uitzendkrachten uitlenen. Tegelijkertijd wordt het inleners (organisaties die gebruik maken van uitzendkrachten) verboden om gebruik te maken van niet-toegelaten uitleners.

Met de Wtta zet de overheid een eerste stap om de rechtspositie van arbeidskrachten (arbeidsmigranten in het bijzonder) te verbeteren en om misstanden op de arbeidsmarkt tegen te gaan door malafide uitleners aan te pakken.

Evaluatie en nulmeting

Vijf jaar na de inwerkingtreding wordt de wet geëvalueerd. Ter voorbereiding ontwikkelen wij de komende tijd – op verzoek van het ministerie van SZW – een kader voor de evaluatie van de wet. Op basis daarvan voeren we ook een nulmeting uit, om de doeltreffendheid en doelmatigheid van de wet in kaart te brengen.

De eerste stap in het onderzoek is het beschrijven van de doelstellingen, de kernpunten van de wet, en op welke manier de wet veronderstelt dat de doelstellingen bereikt worden. Deze informatie biedt vervolgens een kapstok voor het bepalen van diverse indicatoren waarmee we kunnen meten of de wet voldoet aan haar doelstellingen.

Meer weten?

Neem dan contact op met Rosanne Schaap.

Gesubsidieerde arbeid in Nederland: succesfactoren en belemmeringen

De gemeente Amsterdam zoekt naar passende en werkende mogelijkheden om gesubsidieerde arbeid in te zetten. In opdracht van de gemeente brachten we in kaart welke vormen van gesubsidieerde arbeid in Nederland worden ingezet, en wat de resultaten, succesfactoren en belemmeringen zijn bij de inzet van gesubsidieerde arbeid.

Er is nog steeds een grote groep mensen die nu niet deelneemt of niet deel kan nemen aan de arbeidsmarkt. Dit heeft geleid tot een hernieuwde interesse in de inzet van gesubsidieerde arbeid. Gesubsidieerde arbeid kan voor sommige mensen namelijk een opstap zijn naar het vinden van regulier werk.

Tegelijkertijd is er veel discussie onder beleidsmakers over de inrichting van gesubsidieerde arbeid en over alle keuzes en afwegingen die hierin gemaakt kunnen worden. In lijn met deze discussie is de gemeente Amsterdam op zoek naar passende en werkende mogelijkheden om gesubsidieerde arbeid in te zetten.

Ons onderzoek

Voor de gemeente Amsterdam hebben wij onderzocht welke vormen van gesubsidieerde arbeid in Nederland worden ingezet, en welke keuzes en afwegingen gemeenten maken. Ook hebben we in kaart gebracht welke resultaten en effecten deze vorm van arbeid oplevert en welke succesfactoren en belemmeringen er zijn bij de organisatie en uitvoering van gesubsidieerde arbeid. De resultaten van dit onderzoek gebruikt de gemeente Amsterdam om te bepalen welke vormen van gesubsidieerde arbeid van meerwaarde kunnen zijn.

Welke vormen van gesubsidieerde arbeid zetten gemeenten in?

Gemeenten zetten verschillende vormen van gesubsidieerde arbeid in, die verschillen in stadia van uitvoering en termen van doordachtheid. De vormen zijn vaak opgezet in de vorm van een experiment, waarbij de opzet zich zal moeten bewijzen. Hierbij is vaak nog niet nagedacht over de manier waarop de vorm van gesubsidieerde arbeid duurzaam kan blijven bestaan, waardoor de mate van borging ook gering is. De meeste gemeenten kiezen ervoor om gesubsidieerde arbeid in te zetten voor mensen die langdurig in de bijstand zitten en voor wie andere re-integratie-instrumenten geen succes hebben gehad.

Andere belangrijke keuzes zijn de vorm van financiering en het aantal werkplekken dat wordt gecreëerd. Gemeenten kiezen er bijvoorbeeld voor om met een klein aantal banen te starten, om de vorm van gesubsidieerde arbeid vervolgens in een pilot te evalueren.

Succesfactoren en belemmeringen

We hebben in het onderzoek veel verschillende succesfactoren en belemmeringen geïdentificeerd. Een succesfactor voor de inzet van gesubsidieerde arbeid is strenge en intensieve selectie. Op deze wijze kun je deelnemers selecteren die gemotiveerd zijn of voor wie andere re-integratie-instrumenten niet meer werken. Daarnaast is het belangrijk dat werksoorten aansluiten bij de behoeftes en talenten van deelnemers, maar ook bij de behoeften van de samenleving en de arbeidsmarkt. Ook is begeleiding op het werk, van bijvoorbeeld een jobcoach, of op domeinen buiten het werk, een succesfactor.

Een belemmering bij de inzet van gesubsidieerde arbeid is dat het vaak gaat om een kwetsbare doelgroep, waardoor intensieve en langdurige begeleiding nodig is. Ook zorgt onzekerheid over financiën voor belemmeringen en is het lastig om werkgevers mee te krijgen, wanneer zij hier niet volledig voor gecompenseerd worden. Ondanks de belemmeringen levert de inzet van gesubsidieerde arbeid allerlei positieve effecten op voor werknemers zelf, maar ook voor wijken en burgers in een gemeente. Hiertegenover staat dat de kosten veelal bij de gemeente blijven liggen.

Het college B en W van de gemeente Amsterdam is naar aanleiding van het onderzoek het volgende van plan:
• sommige vormen gesubsidieerde banen worden gecontinueerd (Buurtbaan en de Jongerenbaan);
• sommige vormen worden afgeschaald (Werkbrigade);
• nieuwe vormen worden ontwikkeld.

Voor deze inzet is genoeg geld beschikbaar om minimaal 150 nieuwe banen te realiseren, en met aanvullende middelen wil de gemeente dit aantal verdubbelen.

Benieuwd naar de volledige resultaten van het onderzoek?

Lees het eindrapport of neem contact op met Wiebe.

Onderzoek kenniseconomie: waarom vestigen kennismigranten zich in Nederland?

(English below)

Welke afwegingen maken kennismigranten en uit het buitenland afkomstige ‘zoekjaarders’, zelfstandigen en startup-ondernemers bij hun keuze om zich wel of niet in Nederland te vestigen? In opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum (WODC) doen we onderzoek naar die vraag.

De overheid wil de Nederlandse kenniseconomie verder versterken. Daarvoor is het belangrijk dat Nederland zo aantrekkelijk mogelijk is als vestigingsland voor kennismigranten, voor zogenoemde zoekjaarders (pas-afgestudeerden die een jaar in Nederland mogen verblijven om als kenniswerker werk te vinden), zelfstandigen en startup-ondernemers.

Bepalende factoren

Om goed onderbouwde keuzes te kunnen maken over de inrichting van de kenniseconomie, is inzicht nodig in welke factoren de vestigingskeuze van de genoemde groepen bepalen. Ook is het belangrijk om te weten welke factoren uiteindelijk doorslaggevend zijn.

Uit eerder onderzoek is al een breed scala aan professionele, sociale en cultureel-maatschappelijke factoren naar voren gekomen. Maar: doorgaans worden deze factoren afzonderlijk onderzocht, waardoor een geïntegreerde benadering ontbreekt.

Integrale blik

Met ons onderzoek willen we wél komen tot die integrale blik. Hoe hangen de verschillende factoren samen? Dat doen we onder meer door interviews te houden met mensen uit de doelgroepen en met andere stakeholders. Daarnaast maken ook een literatuurstudie en gesprekken met (inter)nationale experts deel uit van onze onderzoeksopzet. Het onderzoek moet op die manier inzicht geven in de verschillende factoren en hun weging in de uiteindelijke keuze. Het uiteindelijke doel: komen tot opties voor verbeteringen om Nederland aantrekkelijker te maken als vestigingsland.

Meer weten?

Neem dan contact op met onderzoeker/projectleider Coco Bastiaansen. Het eindrapport wordt in 2024 verwacht.

(English)

Study into the knowledge economy: why do knowledge migrants settle in the Netherlands?

What considerations do knowledge migrants and foreign-born ‘searchers’, self-employed professionals and startup entrepreneurs make when deciding whether or not to settle in the Netherlands? In a study commissioned by the Scientific Research and Data Centre (WODC), we are researching that question.

The government wants to further strengthen the Dutch knowledge economy. To this end, it is important that the Netherlands is as attractive as possible as a country of settlement for knowledge migrants, for recent graduates from outside the EU who use the ‘search year’ residence permit, for fself-employed knowledge workers andor startup entrepreneurs.

Determining factors

In order to make well-founded choices about the design of the knowledge economy, insight is needed into which factors determine the choice of location of the aforementioned groups and are decisive in this. Previous research has already revealed a wide range of professional, social and cultural-societal factors. But: usually these factors are examined separately, thus lacking an integrated approach.

Integral view

With our research, we aim to take an integrated view. How are the different factors connected? We do this by, among other things, conducting interviews with people from the target groups and with other stakeholders. A literature study and discussions with (inter)national experts are also part of our research design. The research should thus provide insight into the various factors and their weighting in the final choice. The ultimate goal: to come up with options for policy improvements.

Would you like to know more?

Then please contact researcher/project leader Coco Bastiaansen. The final report is expected in 2024.