Het klachtenstelsel in het po en vo nader bekeken

Elke school is verplicht om een klachtenregeling in te stellen, maar de manier waaróp klachten in de praktijk worden afgehandeld verschilt nogal. In opdracht van het ministerie van OCW dook Regioplan in de wondere wereld van het klachtenstelsel. Wat speelt er binnen de scholen? En: wat kan er beter?

Klachten over de kwaliteit van het onderwijs. Zorgen over hoe de school pestgedrag aanpakt. Een arbeidsconflict tussen leerkracht en directie.

Op elke school doen zich zo nu en dan problemen voor. Ouders, personeelsleden en leerlingen kunnen in zo’n geval een klacht indienen bij een klachtencommissie, vertelt Denise Bijman, onderzoeker binnen ons team Onderwijs en Arbeidsmarkt. “Elke school is namelijk wettelijk verplicht om een klachtenregeling in te stellen en om deze schriftelijk – bijvoorbeeld in de schoolgids of op de website – vast te leggen.”

Veel vrijheid

Verder is er echter maar weinig geregeld en hebben scholen veel vrijheid om zo’n klachtenregeling in te vullen. Zo worden veel klachten afgehandeld door een van de twee landelijke klachtencommissies, maar er zijn ook regionale klachtencommissies. Sommige scholen hebben zelfs een eigen commissie die klachten afhandelt.

Een pluriform landschap kortom. In opdracht van het ministerie van OCW onderzocht Regioplan hoe het klachtenstelsel in zowel het primair als het voortgezet onderwijs eruitziet, hoe scholen met klachten omgaan, en wat er eventueel verbeterd zou kunnen worden.

Interviews

Om een antwoord te vinden op die vragen bestudeerde het onderzoeksteam om te beginnen tientallen websites en schoolgidsen en werden de jaarverslagen van klachtencommissies geanalyseerd, vertelt Denise. “Ook hebben we een enquête uitgezet onder vertrouwenspersonen – die een belangrijke rol spelen in het interne klachtenproces op scholen – en leden van de medezeggenschapsraad, die de klachtenregeling formeel goedkeuren. Ten slotte hebben we tientallen betrokkenen geïnterviewd: vertegenwoordigers van schoolbesturen, vakbonden en ouderorganisaties, vertrouwenspersonen, MR-leden, leden van klachtencommissies en ouders. Kortom: iedereen die ook maar iets te maken heeft met het klachtenstelsel.”

Leereffect

Op basis van al deze input is Regioplan gekomen tot een aantal kenmerken waaraan het klachtenstelsel volgens de geïnterviewden idealiter voldoet. Denise: “We zien onder meer dat op lang niet elke school een ‘leereffect’ optreedt naar aanleiding van de ingediende klachten. Regelmatig ontbreekt een overzicht van de behandelde klachten, wat het lastig maakt om het beleid aan te passen op zaken die vaak misgaan. Wat daarbij ook niet meehelpt is dat de uitspraken van de klachtencommissies nu niet-bindend zijn.”

Onafhankelijk?

Ook de afhankelijkheid binnen het klachtenstelsel staat nog wel eens ter discussie, schetst Denise. “In hoeverre zijn de mensen die een klacht afhandelen – van de vertrouwenspersoon tot de leden van de klachtencommissie – ook écht onafhankelijk? Zo kwamen we een klachtencommissie tegen waarin een oud-bestuurder van de betreffende school zitting had. Ook zo iemand kan uiteraard goed onafhankelijk zijn, maar het kan wel zorgen voor twijfel bij degene die de klacht indient.”

“Ander genoemd obstakel is de laagdrempeligheid; hoe makkelijk is het om een klacht in te dienen? Wat blijkt: de route is lang niet altijd duidelijk. Niet alleen voor de klagers zelf, maar soms ook voor de vertrouwenspersoon en MR-leden.”

Eenduidigheid

“Ten slotte kwamen we veel opmerkingen tegen over de eenduidigheid van de klachtafhandeling: volgt in soortgelijke gevallen ook een soortgelijke uitspraak? Bij de twee landelijke klachtencommissies is dat goed geregeld; zij maken hun uitspraken openbaar en overleggen ook geregeld onderling over uitspraken. Maar bij regionale en interne commissies is dat doorgaans minder structureel geregeld.”

Zorg voor een duidelijke routing

Op basis van deze bevindingen doet Regioplan in het eindrapport een aantal aanbevelingen voor verbetering van het klachtenstelsel. Zorg om te beginnen voor een duidelijke ‘routing’, schetst Denise. “Zorg voor beter vindbare en toegankelijke informatie over de klachtenprocedure, zodat iedereen – klagers én interne betrokkenen – precies weet hoe het proces werkt. Verder adviseren we – om het gevoel van onafhankelijkheid te borgen – om op elke school ten minste één interne en één externe vertrouwenspersoon aan te stellen. Op die manier kunnen klagers kiezen bij wie ze het liefst aankloppen.”

Investeer in professionaliteit

Investeer bovendien in de professionaliteit van de interne vertrouwenspersoon, vervolgt Denise. “De interne vertrouwenspersoon doet dit werk vaak naast zijn of haar reguliere bezigheden. Zo zijn er veel leerkrachten die dit werk erbij doen en er eigenlijk te weinig tijd voor hebben. Ook hebben ze vaak geen specifieke opleiding gevolg voor dit werk. Voor de kwaliteit van de klachtenafhandeling kan het zeker geen kwaad om hierin te investeren.”

Zoek aansluiting bij landelijke commissies

Een ander kwaliteitsverhogend advies is om scholen verplicht te laten aansluiten bij een van de twee landelijke klachtencommissies, vertelt Denise. “Door de grote nadruk op zorgvuldigheid en eenduidigheid is de kwaliteit hier vaak beter geborgd. Bovendien staan deze landelijke commissies verder van de scholen af, wat goed is voor het gevoel van onafhankelijkheid van de klager.”

Maak uitspraken bindend

“Verder luidt ons advies om de uitspraak van de klachtencommissies bindend te maken – zodat je als klager zeker weet dat de school er iets mee gaat doen en ervan leert – én om te zorgen voor een snellere afhandeling van klachten.”

Al met al is er genoeg werk aan de winkel, concludeert Denise. “Elke klacht verdient het om serieus genomen te worden. Des te belangrijker voor scholen om te investeren in een deugdelijke klachtenregeling, die recht doet aan de belangen van alle partijen.”

Meer weten?

Neem voor meer informatie contact op met Denise.

In ons eindrapport lees je verder meer over de achtergronden en bevindingen. Ook reageerde minister Wiersma (Primair en Voortgezet Onderwijs) inmiddels op ons rapport in een kamerbrief.

Leren van voorlopers: verkenning naar up- en reskillen in de gemeentelijke sector

Door maatschappelijke en technologische ontwikkelingen is werk aan het veranderen en het werk wordt steeds complexer. Ook binnen gemeenten. Verschillende taken en functies veranderen, verdwijnen en verschijnen. Gemeenten moeten meer inzetten op de doorontwikkeling van medewerkers van mbo naar hbo-niveau, op interne doorstroom van medewerkers naar functies waar behoefte is aan personeel, en op uitstroom van de medewerkers die geen toekomst meer hebben of willen in hun gemeente. Wat zijn hierin goede voorbeelden en hoe kunnen gemeenten dit aanpakken?

Ontwikkeling van skills
Een formele opleiding volgen is doorgaans dé manier om doorontwikkeling of doorstroom mogelijk te maken. Maar gezien de snelle veranderingen, is er behoefte aan een snellere route waarbij de focus ligt op ontwikkeling van skills. Het leren en ontwikkelen van die vaardigheden die cruciaal zijn om het beoogde werk uit te kunnen blijven voeren, of om te kunnen overstappen naar een andere functie die meer kansen biedt.

Inspirerende voorbeelden
In opdracht van het A&O fonds Gemeenten voeren wij een kwalitatieve verkenning uit naar het upskillen en reskillen van gemeentemedewerkers. Het doel van deze verkenning is het inventariseren, analyseren en beschrijven van goede voorbeelden van upskillen en reskillen. We kijken hier zowel binnen als buiten de gemeentelijke sector. Best practices kunnen project-, organisatie- en mogelijk ook individuele practices zijn. Het rapport biedt praktische handvatten en inzichten voor gemeenten.

Publicatie
Het team leren en ontwikkelen van het A&O fonds Gemeenten heeft op basis van onze bevindingen een publicatie gemaakt, die op 23 juni 2022 is gepresenteerd tijdens een webinar.

“De behoefte aan vastigheid blijkt behoorlijk universeel”

Even voorstellen: Tessa van der Veen (28). In haar rol als junior onderzoeker bij ons team Onderwijs & Arbeidsmarkt kan ze haar voorliefde voor data en statistiek uitstekend kwijt.

Dat Tessa na afronding van haar bachelor Algemene Sociale Wetenschappen aan de Universiteit Utrecht de onderzoeksmaster Sociology and Social Research ging doen, kwam niet als een grote verrassing. “Op de middelbare school was wiskunde mijn favoriete vak, en tijdens mijn studie genoot ik enorm van het schrijven van mijn bachelorscriptie: hypotheses formuleren, data verzamelen, ervaring opdoen met statistiek. Omdat ik me verder wilde verdiepen in de wondere wereld van kwantitatief onderzoek, lag de keuze voor een researchmaster vervolgens voor de hand.”

Vast contract is populair

Eind mei rondde Tessa haar masterthesis af. Haar onderzoek draaide rondom een actueel thema: tijdelijke contracten. Tessa: “Op basis van data uit de European Sustainable Workforce Survey heb ik een analyse gemaakt van baankenmerken die de aantrekkelijkheid van tijdelijke banen kunnen beïnvloeden, zoals lonen, opleidingsmogelijkheden en secundaire arbeidsvoorwaarden. Je zou misschien verwachten dat beloning dé bepalende factor is op basis waarvan mensen een keuze maken voor een bepaalde werkgever, maar een vast contract bleek voor veel werknemers veel belangrijker.”

“Sterker nog: het idee was dat andere factoren – zoals een hogere beloning, goede secundaire arbeidsvoorwaarden, opleidingsmogelijkheden en thuiswerken – kunnen compenseren voor tijdelijkheid, maar ook dat blijkt niet zo te zijn. Dat geeft dus wel aan hoe belangrijk mensen een vast contract vinden. Ik vond in mijn onderzoek verder ook geen verschillen op bijvoorbeeld sekse, leeftijd of opleidingsniveau; de behoefte aan vastigheid blijkt behoorlijk universeel.”

“In algemene zin kun je verder zeggen dat goede secundaire arbeidsvoorwaarden en hogere lonen belangrijker zijn voor mensen in vaste banen. Op zich is dat niet verwonderlijk; op de langere termijn werken een laag loon en slechte secondaire arbeidsvoorwaarden in een vaste baan langer door, terwijl dit voor een tijdelijke baan minder uitmaakt – werknemers kunnen immers makkelijker switchen naar een andere baan met betere arbeidsvoorwaarden.”

Personeelstekorten

De arbeidsmarkt is de laatste jaren steeds flexibeler geworden, schetst Tessa. “Met name vrouwen, jongeren en lager opgeleiden krijgen relatief vaak te maken met tijdelijke contracten. Tegelijkertijd krijgen we te maken met steeds hoger oplopende personeelstekorten, onder meer in de zorg. Juist nu zou het voor werkgevers dus belangrijk zijn om hun werknemers meer vastigheid te bieden, willen ze voldoende goed gekwalificeerd personeel kunnen blijven vinden.”

Geboorteverlof

Dit najaar gaat Tessa, samen met haar scriptiebegeleider, kijken of ze haar thesis kan omvormen tot een artikel voor een wetenschappelijk tijdschrift. Daarnaast is Tessa inmiddels alweer een paar maanden in dienst bij Regioplan, waar ze deel uitmaakt van het team Onderwijs & Arbeidsmarkt. “De afgelopen maanden heb ik onder meer bijgedragen aan de evaluatie van de Wet invoering extra geboorteverlof, oftewel de WIEG. Een interessant onderzoek, waaruit onder meer bleek dat bijna driekwart van de partners in loondienst na de geboorte van hun kind aanvullend geboorteverlof opneemt van in totaal zes weken.”

Voortijdig schoolverlaten

“Op dit moment ben ik dan weer bezig met een onderzoek naar voortijdig schoolverlaten. De aanpak van voortijdig schoolverlaten binnen de zestig zogenoemde Regionale Meld- en Coördinatie(sub)regio’s (RMC) verschilt nogal. Sommige regio’s zitten er dicht bovenop en gaan vooral preventief te werk, terwijl andere regio’s de verantwoordelijkheid meer bij de scholen zélf neerleggen. Interessant om die verschillende dynamiek per regio in kaart te brengen en na te gaan welke aanpak wanneer het beste werkt.”

Passende werkomgeving

Bij Regioplan zit Tessa helemaal op haar plek, vertelt ze. “Ik krijg hier alle ruimte om te ontdekken welke thema’s mij het meest aanspreken en om me nieuwe technieken eigen te maken. Zo ga ik me de komende tijd storten op het leren programmeren met Python, waarvoor ik in juli een week een summer course volg aan de Universiteit Utrecht. Al met al kan ik mezelf hier uitstekend ontwikkelen en kan ik me volledig focussen op wat ik het allerleukst vind: interessant onderzoek doen rondom onderwijs en arbeidsmarkt.”

Kees van Bergen neemt afscheid

Onlangs zwaaide Kees van Bergen af bij Regioplan. Met zijn onderzoek op het gebied van onderwijs heeft Kees een belangrijke basis gelegd voor het huidige team Onderwijs & Arbeidsmarkt.

In de afgelopen 27,5 jaar voerde Kees namens Regioplan meer dan honderd beleidsonderzoeken en -evaluaties uit: vaak in opdracht van het ministerie van OCW, maar ook voor onderwijsraden en gemeentes. Personeelsbeleid en het lerarentekort, bekostiging, subsidieregelingen, onderwijshuisvesting, onderwijsachterstanden en inclusief onderwijs: Kees’ kleurrijke onderzoekspalet weerspiegelt zijn grote interesse in het onderwijsveld.

Diverse ontwikkelingen

Het oplopende lerarentekort was een in het oog springend, vaak terugkerend thema, blikt Kees terug. “Dat tekort kondigde zich rond de eeuwwisseling al aan, maar pas sinds ongeveer 2015 laat het zich écht voelen binnen de sector.”

“Een andere in het oog springende ontwikkeling was de toenemende overheveling van verantwoordelijkheden van het Rijk naar de schoolbesturen. Het was interessant om te zien hoe deze beweging zijn beslag kreeg in de dagelijkse onderwijspraktijk en in de relatie tussen het veld en de overheid.”

Belangrijke basis

Met zijn werk heeft Kees een belangrijke basis gelegd voor het huidige team Onderwijs & Arbeidsmarkt, benadrukt directeur Jos Lubberman. “Kees was jarenlang een erg fijne collega, die ook oog had voor de ontwikkeling van collega’s. Ook in de coronaperiode heeft hij zijn schat aan ervaring over weten te brengen op de nieuwe generatie onderzoekers in ons team. Een basis waar wij goed op voort kunnen bouwen. We bedanken Kees voor alles wat hij Regioplan gebracht heeft!”

Evaluatie subsidieregeling Extra Hulp voor de Klas

Voor het ministerie van OCW hebben we, in samenwerking met Expertisecentrum beroepsonderwijs (ECBO), onderzoek gedaan naar het aanvraag- en uitvoeringsproces en de opbrengsten van de subsidieregeling ‘Extra hulp voor de klas’ (EHK).

Het doel van het onderzoek was om in kaart te brengen in hoeverre de subsidieregeling heeft bijgedragen aan het beoogde doel, namelijk het ondersteunen van scholen en onderwijsinstellingen bij het continueren van onderwijs tijdens de coronacrisis. Daarnaast geeft het onderzoek meer inzicht in de regionale samenwerking die is georganiseerd ten behoeve van de subsidieaanvraag tussen po- en vo-besturen.

EHK-regeling

De EHK-regeling draagt bij aan het verantwoord openhouden van onderwijsinstellingen ten behoeve van de cognitieve en sociale ontwikkeling van leerlingen en studenten en om (nieuwe) achterstanden zoveel mogelijk te voorkomen. De subsidie kon ingezet worden om (extra) personeelskosten op te vangen, extra capaciteit voor ondersteuning en hulp bij noodopvang in te zetten, en voor het mogelijk maken van lesgeven op afstand. De subsidieregeling bestond uit twee tijdvakken. In het eerste aanvraagtijdvak (16 december 2020 t/m 24 januari 2021) is er in totaal 210 miljoen euro beschikbaar gesteld voor po-, vo- en mbo-instellingen. In het tweede tijdvak (1 mei 2021 t/m 1 juni 2021) is de subsidie uitgebreid naar het ho en wo en is er 240 miljoen euro vrijgemaakt voor extra handen in de klas. De middelen konden tot begin dit jaar (2022) worden ingezet.

Twee deelonderzoeken

Het onderzoek bestond uit twee deelonderzoeken. In het eerste deelrapport worden de resultaten van het monitoronderzoek naar het aanvraagproces gepresenteerd. Het rapport geeft inzicht in de ervaringen van de sector (po, vo en mbo) voor wat betreft het organiseren van regionale samenwerking en het indienen van een aanvraag voor de subsidieregeling in het eerste aanvraagtijdvak.

In het tweede deelrapport presenteren we de resultaten van het monitor- en evaluatieonderzoek naar het uitvoeringsproces en de opbrengsten van de regeling (van zowel het eerste als tweede aanvraagtijdvak). In het tweede deelrapport is ook gerapporteerd over de ervaringen van het ho en wo.

Aanpak jeugdwerkloosheid voor kwetsbare schoolverlaters

Om kwetsbare schoolverlaters een duwtje in de rug te geven richting werk, worden zij extra ondersteund door hun scholen en gemeenten. Wij onderzoeken hoe deze ondersteuning in de praktijk vorm krijgt en welke lessen we hieruit kunnen trekken.

Kwetsbare schoolverlaters aan het werk
Jongeren worden in coronatijden hard geraakt door het plotselinge verlies in werkgelegenheid in bepaalde sectoren. Als onderdeel van het sociaal pakket heeft het kabinet specifieke middelen vrijgemaakt om schoolverlaters met een grotere kans op werkloosheid naar werk of (vervolg)onderwijs te begeleiden. Deze middelen gaan naar scholen (voortgezet speciaal onderwijs, praktijkonderwijs en mbo’s) en gemeenten (afdeling W&I en RMC). Aan hen de taak om samen te werken om kwetsbare schoolverlaters te ondersteunen. Hiertoe ontplooien zijn activiteiten in drie fases: tijdens school, van school en nazorg.

De praktijk in kaart brengen
Het ministerie van SZW wil via een praktijkgericht onderzoek graag inzicht in de ervaringen met de maatregelen van de aanpak jeugdwerkloosheid in de praktijk. Hoe werken de betrokkenen professionals vanuit de scholen en gemeenten op uitvoeringsniveau samen om de jongeren te helpen in de overgang van school naar werk? En welke interventies zetten zij hierbij in, en wat zijn daarmee hun ervaringen? De uitkomsten van het onderzoek worden gebruikt voor toekomstige beleidsontwikkeling en voor de verantwoording richting de Tweede Kamer.

Tussentijdse inzichten
Ons onderzoek bestaat uit een verkenningsfase en een verdiepingsfase. Begin 2022 hebben we de verkenningsfase uitgevoerd, bestaande uit een literatuurstudie naar praktijkvoorbeelden en interviews met regionale coördinatoren jeugdwerkloosheid. De inzichten hieruit zijn geland in een tussenrapportage.

Deze tussenrapportage laat zien dat de aanpak van jeugdwerkloosheid in de arbeidsmarktregio’s golfbewegingen kent, afhankelijk van wanneer hier rijksfinanciering voor beschikbaar is. Dit is onwenselijk voor het behoud van de regionale samenwerking en coördinatie van de aanpak. Verder zien we dat veel interventies erop gericht zijn om jongeren een doorgaande begeleiding te bieden tijdens de transitie van school naar werk, door de begeleiding vanuit de gemeente te vervroegen of juist vanuit de school door te laten lopen.

Dit is in lijn met aanbevelingen uit het IBO jongeren met een afstand tot de arbeidsmarkt, dat in 2019 verscheen. Wel signaleren veel regiocoördinatoren dat er nog te veel in ‘hokjes’ wordt gedacht, omdat bepaalde vormen van ondersteuning bijvoorbeeld alleen beschikbaar zijn voor jongeren zonder startkwalificatie of op Mbo Entree niveau. Ook jongeren die buiten deze ‘hokjes’ vallen, kunnen kwetsbaar zijn en aanvullende ondersteuning behoeven.

Vervolg: Verdieping in de praktijk
In de tweede helft van 2022 vindt de verdiepingsfase van het onderzoek plaats, waarin we een aantal casestudies uitvoeren in arbeidsmarktregio’s. Daarbij gaan we met de verschillende professionals uit de praktijk in gesprek over hun aanpak en samenwerking. Ook voeren we interviews met de jongeren zelf en gaan we activiteiten observeren. Naast een eindrapport ontwikkelen we een actiegericht product voor professionals, mede geholpen door een praktijkpanel met daarin diverse veldpartijen.

Onderzoek klachtenstelsel PO en VO

In opdracht van het ministerie van OCW onderzoeken we het functioneren van het klachtenstelsel (PO en VO) en de elementen daarin. De voorfase naar een formele klacht binnen de school zelf en het functioneren van vertrouwenspersonen zijn ook onderwerp van het onderzoek.

Aanleiding is een toezegging van de minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs aan de Tweede Kamer naar aanleiding van de bespreking van een evaluatie uit 2019 waarin vooral kwalitatief is gekeken naar klachtenafhandeling in de praktijk. Ook signalen over scholen die klachten niet goed afhandelen en het gegeven dat klagers soms nadelige gevolgen ondervinden van hun stap om een klacht in te dienen vormden een aanleiding.

Het onderzoek bestaat uit een uitgebreide deskresearch; een enquête onder MR-leden en vertrouwenspersonen en interviews met onder meer vertegenwoordigers van relevante organisaties; leden van klachtencommissies; personen die klachten hebben voorgelegd; MR-leden en vertrouwenspersonen van scholen.

Meer informatie?
Neem contact op met Bjørn Dekker en/of Vera Haanstra.

Thuiszitters een zorg in Apeldoorn?

De afgelopen maanden hebben wij in opdracht van de Rekenkamercommissie van Apeldoorn onderzoek gedaan naar de aard en omvang van het schoolverzuim en het aantal thuiszitters in Apeldoorn. Het rapport, getiteld ‘Thuiszitters een zorg?’, geeft niet alleen inzicht in de aard en omvang van de problematiek van de afgelopen jaren, maar biedt ook een doorkijk naar de achterliggende redenen.

Definitiewijziging thuiszitters
Vanaf schooljaar 2016-2017 heeft het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap de definitie voor thuiszitters bijgesteld naar leerlingen die vier opeenvolgende weken ongeoorloofd verzuimen. Voorheen werden onder de thuiszitters ook de leerlingen gerekend die langdurig geoorloofd verzuimden vanwege bijvoorbeeld medische gronden (langdurig zieke leerlingen). Na de definitiewijziging is het aantal thuiszitters in Apeldoorn dat door leerplicht is geregistreerd sterk gedaald ten opzichte van de periode voor de definitiewijziging.

Deze daling rijmt niet met de algemene beleving van gemeenteraadsleden en ouders in Apeldoorn die geen daling maar juist een stijging menen te zien in het aantal jeugdigen dat thuiszit binnen de gemeente. De gemeenteraadsleden en ouders hebben daarom zorgen geuit over een groep leerlingen die mogelijk niet meer in beeld is als gevolg van de definitiewijziging. Onder meer door dit gebrek aan inzicht in de volledige omvang van het aantal thuiszitters was er behoefte aan onderzoek dat zou nagaan wat het aantal thuiszitters de afgelopen jaren is geweest en wat de achterliggende oorzaken ervan zijn.

Algemeen beeld
In het onderzoek hebben we allereerst de algemene stand van zaken geschetst voor wat betreft het beleid, de uitvoering en de ervaringen van stakeholders omtrent schoolverzuim en thuiszitters. De huidige cijfers laten zien dat de verzuim- en thuiszittersaantallen van Apeldoorn onder het landelijk gemiddelde liggen. De daling in het aantal thuiszitters wordt echter met name verklaard door de definitiewijziging van het begrip. De officiële leerplichttellingen geven geen volledig beeld van het aantal jeugdigen dat daadwerkelijk thuiszit. Daarnaast lijkt de gemeente nog onvoldoende inzicht en grip te hebben op leerlingen die zorgwekkend verzuimen (bijvoorbeeld leerlingen met frequent ziekteverzuim), onder meer door beperkingen in wet- en regelgeving om in te grijpen bij dit type verzuim.

Daarnaast worden de schotten in de geldstromen tussen onderwijs en zorg worden (nog steeds) als erg hoog ervaren. De betrokken professionals hebben behoefte aan betere afspraken over casusregie en terugkoppeling en meer flexibiliteit en maatwerkoplossingen in de aanpak van de thuiszittersproblematiek. De gesproken ouders van thuiszittende leerlingen geven aan zich onvoldoende gehoord te voelen door de school en zorgverleners. Kern is dat ouders en kinderen met name een persoonlijk en open gesprek hebben gemist met de school en zorgverleners.

Aanbevelingen Rekenkamercommissie
Aan het college hebben wij  aanbevolen om alle thuiszitters (ook die met een geoorloofde reden thuiszitten) te rapporteren in de jaarlijkse leerplichtverslagen en om het beleid omtrent geoorloofd verzuim meer in lijn te brengen met de preventieve verzuimaanpak. Dit kan door de (al ingevoerde) M@ZL-methodiek (Medische Advisering van Ziekgemelde Leerling) op meer vo-scholen uit te rollen (M@ZL is een beproefde methodiek voor een integrale aanpak van zorgwekkend ziekteverzuim bij scholieren in het vo en mbo). Ook vragen we aandacht voor het evalueren van de vernieuwde regieafspraken, het creëren van een frictiebudget tussen onderwijs en zorg en het organiseren van jaarlijkse gesprekken tussen raadsleden en (ouders van) thuiszittende jeugdigen.

Reactie college en gemeenteraad
Het college geeft in zijn bestuurlijke reactie aan de conclusies van de Rekenkamercommissie te onderschrijven en de aanbevelingen voortvarend op te willen pakken. Het rapport ‘Thuiszitters een zorg?’ is inmiddels in de Politieke Markt van Apeldoorn (PMA) besproken met gemeenteraadsleden. Wethouder Nathan Stukker (portefeuillehouder Onderwijs) heeft toegezegd een jaarlijkse update van de voortgang op de aanbevelingen te geven bij het jaarverslag Leerplicht. Voor dit jaar zal rond juni via de raadsbrief de informatie worden verstrekt, en dan zal specifiek op het vraagstuk van het frictiebudget en het regievraagstuk worden ingegaan.

Meer informatie
De PMA en het gespreksverslag zijn via de gemeentelijke website terug te zien en lezen. Raadpleeg het volledige onderzoeksrapport voor meer informatie of neem contact op met onderzoeker Suna Duysak.

Evaluatie Brede Regeling Combinatiefuncties

Via de Brede Regeling Combinatiefuncties (BRC) kunnen gemeenten met cofinanciering van het Rijk functionarissen (buursportcoaches en cultuurcoaches) inzetten die sport of cultuur verbinden met andere domeinen, zoals onderwijs, zorg of welzijn. Mede met deze regeling wil de rijksoverheid eraan bijdragen dat iedereen een leven lang met plezier kan sporten en bewegen en toegang heeft tot cultuur. Samen met Cebeon evalueerden we de inrichting en de werking van de regeling.

Het onderzoek naar de BRC moest inzicht geven in de relatie tussen enerzijds de bestuurlijke en financiële inrichting van de regeling en anderzijds de impact ervan. Ons onderzoek laat zien dat de afspraken tussen Rijk en gemeenten rond de BRC en de koppeling met andere landelijke akkoorden, waar de BRC-doelstellingen bij aansluiten, gemeenten stimuleren om er via lokale beleidsplannen invulling aan te geven. Ze maken gebruik van de ruimte om eigen keuzes te maken bij de inzet van de combinatiefunctionarissen, buursportcoaches en cultuurcoaches. De combinatie waarbinnen de betrokken overheden gezamenlijk doelen bepalen en de gemeenten beleidsvrijheid hebben over de inzet van een afgebakend budget, lijkt vooralsnog goed te werken. Voortzetten van de regeling vraagt echter wel om een mogelijk herformulering van aspecten ervan. Dit om ervoor te zorgen dat de regeling voldoende ruimte en garanties biedt voor de beleidsvrijheid van de gemeenten en voor het bereiken van de landelijke doelstellingen.

Meer informatie? Lees ons onderzoeksrapport of neem contact op met Kees en/of Miranda.

Evaluatie Brede Regeling Combinatiefuncties

Via de Brede Regeling Combinatiefuncties (BRC) kunnen gemeenten met cofinanciering van het Rijk functionarissen (buursportcoaches en cultuurcoaches) inzetten die sport of cultuur verbinden met andere domeinen, zoals onderwijs, zorg of welzijn. Mede met deze regeling wil de rijksoverheid eraan bijdragen dat iedereen een leven lang met plezier kan sporten en bewegen en toegang heeft tot cultuur. Samen met Cebeon evalueerden we de inrichting en de werking van de regeling.

Het onderzoek naar de BRC moest inzicht geven in de relatie tussen enerzijds de bestuurlijke en financiële inrichting van de regeling en anderzijds de impact ervan. Ons onderzoek laat zien dat de afspraken tussen Rijk en gemeenten rond de BRC en de koppeling met andere landelijke akkoorden, waar de BRC-doelstellingen bij aansluiten, gemeenten stimuleren om er via lokale beleidsplannen invulling aan te geven. Ze maken gebruik van de ruimte om eigen keuzes te maken bij de inzet van de combinatiefunctionarissen, buursportcoaches en cultuurcoaches. De combinatie waarbinnen de betrokken overheden gezamenlijk doelen bepalen en de gemeenten beleidsvrijheid hebben over de inzet van een afgebakend budget, lijkt vooralsnog goed te werken. Voortzetten van de regeling vraagt echter wel om een mogelijk herformulering van aspecten ervan. Dit om ervoor te zorgen dat de regeling voldoende ruimte en garanties biedt voor de beleidsvrijheid van de gemeenten en voor het bereiken van de landelijke doelstellingen