Dataonderzoek vrijwillige ouderbijdrage primair en voortgezet onderwijs

Hoe hoog is de vrijwillige ouderbijdrage? In opdracht van het ministerie van OCW voerde Regioplan een dataonderzoek uit naar deze en andere vragen. Ons eindrapport biedt inzicht in de hoogte van de vrijwillige ouderbijdrage in het primair en voortgezet onderwijs. Ook bevat het een verkenning van mogelijke scenario’s voor het stellen van een limiet aan de vrijwillige ouderbijdrage.

Achtergrond

In juni 2021 is een motie van Kamerlid De Hoop aangenomen die de regering verzoekt een limiet te stellen aan hoge tot zeer hoge vrijwillige ouderbijdragen die sommige scholen vragen. Naar aanleiding daarvan heeft het ministerie van OCW een ‘dataonderzoek’ laten uitvoeren. Belangrijke doelen van het onderzoek waren om zicht krijgen op de kengetallen van de vrijwillige ouderbijdrage die scholen vragen en het verkennen van mogelijke scenario’s voor het stellen van een limiet aan hoge tot zeer hoge vrijwillige ouderbijdragen.

Hoogte ouderbijdrage

Via text-mining én klassiek onderzoekswerk kwamen we onder meer tot de volgende bevindingen voor het primair onderwijs:

• Ongeveer 95 procent van de basisscholen vraagt een ouderbijdrage die ligt tussen € 38,- en € 46,-.
• Bestedingsdoelen die vaak genoemd worden zijn vieringen, schoolreizen en sport- en cultuuractiviteiten.
• Op scholen met een gevraagde ouderbijdrage boven de € 500,- wordt de bijdrage naast de andere
veelgenoemde bestedingsdoelen ook vaak ingezet voor de inzet van extra personeel.
• De hoogste gemiddelde ouderbijdrage wordt gevraagd in de Randstad.

Voor het voortgezet onderwijs ligt de situatie gecompliceerder:

• Afgaande op wat de vo-scholen zelf verstaan onder de vrijwillige ouderbijdrage, ligt de gemiddelde
ouderbijdrage op ongeveer € 77,- In veel gevallen is dat zonder aanvullende kosten voor excursies, reizen en aanvullende programma’s.
• Op basis van aanvullend onderzoek zijn per schooltype en leerjaar ‘gemiddelde maximaal gevraagde
bedragen’ vastgesteld. Deze bedragen lopen op naar onderwijsniveau en liggen het hoogst in de bovenbouw. Gemiddeld over de leerjaren gaat het in de steekproef van dit onderzoek dan om € 140,- (pro/vmbo), € 213,- (havo) en € 298,- (vwo) per leerling per jaar.

Scenario’s maximering ouderbijdrage

In het kader van het onderzoek zijn ook de volgende scenario’s met voor- en nadelen beschreven:
1. Huidige situatie handhaven, geen maximering;
2. Volledig afschaffen ouderbijdrage;
3. Maximering ouderbijdrage met vast bedrag uniform over onderwijssectoren;
4. Maximering ouderbijdrage met verschillende maximumbedragen voor po en vo;
5. Inkomensafhankelijke maximumbedragen (met varianten);
6. Maximeren per activiteitensoort.

Meer weten?

Lees dan ons eindrapport.

Aanpak jeugdwerkloosheid voor jongeren in kwetsbare positie

Als onderdeel van het steun- en herstelpakket kondigde het kabinet op 28 augustus 2020 een aanvullend sociaal pakket aan. Het doel hiervan is om mensen die in onzekerheid verkeren door de corona-crisis passende begeleiding te bieden bij het zoeken naar nieuw werk en inkomen. Een van de bouwstenen van het sociaal pakket is de bestrijding van jeugdwerkloosheid. Met de aanpak jeugdwerkloosheid zetten gemeenten, scholen en andere partners zich in om jongeren te ondersteunen naar vervolgonderwijs of werk. Hiervoor zijn middelen beschikbaar gesteld aan gemeenten en aan het onderwijs (vso, praktijkonderwijs en mbo). Voor het ministerie van SZW brachten we de ervaringen met de maatregelen van de aanpak jeugdwerkloosheid in kaart.

Naar een sluitende aanpak voor kwetsbare schoolverlaters

Met de middelen kan ondersteuning worden geboden aan jongeren in een kwetsbare positie tijdens de schoolloopbaan, tijdens de overgangsfase (naar vervolgonderwijs of werk) en nadat ze van school af zijn. Om een sluitende aanpak te realiseren is het belangrijk dat gemeenten, onderwijs in de regio en andere partners goed met elkaar samenwerken.

Ondersteuning tijdens en na school

Mbo-instellingen, vso- en pro-scholen en gemeenten ontplooien veel activiteiten om schoolverlaters in een kwetsbare positie te helpen om de stap naar een vervolgopleiding of werk te maken. Veel inspanningen zijn erop gericht om tijdens de overgang van school naar werk een zo continu mogelijke begeleiding te bieden, door de begeleiding vanuit de gemeente vroeg te laten beginnen en/of die van school door te laten lopen. Verhoudingsgewijs gaat hierbij veel aandacht uit naar leerlingen en studenten van het vso-, pro- en Entree-onderwijs.

Ervaringen van jongeren met de interventies

Mits op de juiste manier benaderd zijn jongeren positief over ondersteuning. Ze vinden het belangrijk dat de begeleider voldoende begrip en empathie voor hun situatie heeft, dat de begeleiding is afgestemd op hun behoefte en dat er wordt ingegaan op de problemen die op dat moment spelen, ongeacht de leefgebieden waarin de problemen zich voordoen. Jongeren hebben vaak geen overzicht van de mogelijkheden die zij hebben binnen vervolgonderwijs en werk en staan open voor ondersteuning die hun hierin wegwijs kan maken. Aandachtspunt is dat jongeren zich niet altijd zelf melden met hun hulpvragen, een out-reachende benadering is daarom zinvol.

Vragen over dit onderzoek? Neem contact op met Jacob, Noor of Yannick of download hieronder het eindrapport!

 

Deel kleinere kinderopvangorganisaties worstelt nog met verplichte administratie

De meeste Nederlandse kinderopvangorganisaties hebben hun financiële administratie goed op orde, maar kleinere organisaties hebben soms moeite om te voldoen aan nieuwe wettelijke vereisten om maandelijks gegevens te verstrekken aan de Belastingdienst. Dat blijkt uit onderzoek dat Regioplan recent uitvoerde in opdracht van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW). Een goede informatievoorziening en gespecialiseerde software kunnen helpen om de maandelijkse gegevensaanlevering te verbeteren, vertelt onderzoeker Rosanne Schaap.

Sinds 1 januari 2022 zijn kinderopvangorganisaties wettelijk verplicht om maandelijks gegevens over de kinderopvang aan te leveren bij de afdeling Toeslagen van de Belastingdienst. Doel van deze regeling is vooral om te voorkomen dat ouders onbedoeld fouten maken en een eventueel onterecht ontvangen toeslag moeten terugbetalen.

Hoe staat het ervoor?

Maar: in hoeverre hebben kinderopvangorganisaties hun financiële administratie en hun bedrijfsvoering op orde? Welke knelpunten ondervinden ze? En: hoe kunnen kinderopvangorganisaties beter ondersteund worden bij het uitvoeren van de financiële administratie? In opdracht van het ministerie van SZW deed Regioplan onlangs onderzoek naar deze en andere vragen, vertelt onderzoeker Rosanne Schaap. “We zijn eerst gaan praten met sleutelfiguren – bij het ministerie, bij de Belastingdienst en bij verschillende brancheorganisaties – om uit te vinden welke knelpunten zij zoal zien, als startpunt voor de rest van het onderzoek.”

“Vervolgens hebben we een enquête gehouden onder kinderopvangorganisaties over de huidige staat van de financiële administratie en bedrijfsvoering en hun ervaringen met het uitvoeren van de financiële administratie. Ook hebben we tien kinderopvangorganisaties nader onderzocht in een casestudy. Verder hebben we in kaart gebracht welke softwarepakketten er zoal in de markt beschikbaar zijn, waarbij we onderscheid hebben gemaakt tussen softwarepakketten die specifiek zijn ontwikkeld voor de kinderopvang en algemeen boekhoudkundige softwarepakketten.”

“Ook hebben we gekeken naar Initiatieven binnen en buiten de kinderopvangsector waar kinderopvangorganisaties gebruik van kunnen maken ter ondersteuning van de financiële administratie. Ten slotte hebben we een zogenoemde inzichtensessie georganiseerd met verschillende partijen in de sector. Wat betekenen de gevonden resultaten? En: wat zouden goede verbeterinitiatieven zijn?”

Goed op orde

Een belangrijke conclusie van het onderzoek is dat de meeste kinderopvangorganisaties hun financiële administratie vrij goed op orde hebben, schetst Rosanne. “Bij de meeste organisaties loopt het eigenlijk gewoon goed. Zeker naarmate organisaties wat groter zijn, hebben ze vaker softwarepakketten aangeschaft die hen helpen bij het bijhouden van de administratie. De meer gespecialiseerde softwarepakketten bevatten bovendien vaak een automatische koppeling met de systemen van de Belastingdienst, wat de kans op fouten vermindert. Ook hebben grotere organisaties vaker één of meerdere financieel medewerkers in dienst.”

Grotere kans op fouten

Kleinere organisaties doen hun administratie dan weer vaker handmatig in een tool als Excel, vervolgt Rosanne. “Dat vergroot de kans op fouten. Bovendien hebben kleinere organisaties vaak geen financieel medewerker in dienst. Dan doet bijvoorbeeld de directeur of een leidinggevende de administratie zelf, terwijl ze zich ook bezighouden met de zorg en opvang van kinderen. Ook dat zorgt voor een grotere kans op fouten.”

De kinderopvangorganisaties die naar eigen zeggen moeite hebben met de maandelijkse aanlevering, geven een gebrek aan tijd als belangrijke reden hiervoor, vervolgt Rosanne. “Soms ontbreken de gegevens van de ouders. En sommige kinderopvangorganisaties geven aan dat de uitvoering van de financiële administratie simpelweg geen prioriteit heeft.”

Centraal informatiepunt

Het brengt de onderzoekers tot een aantal aanbevelingen om de maandelijkse gegevenslevering verder te verbeteren. Eén aanbeveling is om alle actuele informatie rond verplichte administraties op één centrale plek beschikbaar te stellen, vertelt Rosanne. “Er is al veel informatie beschikbaar voor kinderopvangorganisaties, alleen is die nu nog vaak versnipperd. Een centraal informatiepunt zou wat dat betreft een uitkomst zijn.”

“In het verlengde daarvan raden we het ministerie aan om te investeren in een e-learningmodule over de uitvoering van de regelgeving rond de financiële administratie. In algemene zin raden we aan om de beschikbare hulpmiddelen en informatie zo eenvoudig mogelijk te houden.”

Softwaregebruik stimuleren

Het gebruik van software helpt verder – zo blijkt uit het onderzoek – enorm om de maandelijkse gegevensaanlevering te stroomlijnen, vertelt Rosanne. “De overheid zou er daarom bijvoorbeeld voor kunnen kiezen om het gebruik van software te stimuleren. Nader onderzoek is nodig om te bepalen wat de beste optie is.”

Meer weten?

Lees dan het eindrapport en bekijk de infographic. Of neem contact op met Rosanne.

Inge Otto MA

Mijn onderzoekswerk bij Regioplan biedt mij drie belangrijke zaken: samenwerking, verdieping, en maatschappelijke relevantie. Hier geniet ik dagelijks van. Ik werk graag aan projecten over onderwijs en arbeid(smarkt), maar ook veel andere thema’s boeien mij. In het verleden heb ik gewerkt bij hogescholen, universiteiten en bij adviesbureaus die gespecialiseerd zijn in hoger onderwijs en kwaliteitszorg. Binnen Regioplan werk ik onder meer mee aan onderzoeken over voortgezet onderwijs, duurzame inzetbaarheid, en cliëntenparticipatie.

Impactmonitor Digitale Werkplaatsen

Digitale Werkplaatsen zijn publiek-private samenwerkingen waarbij studenten in het beroepsonderwijs ondernemers helpen te digitaliseren. Denk bijvoorbeeld aan vraagstukken rond online sales & marketing, data en automatisering, et cetera. Regionale ondernemers uit het midden- en kleinbedrijf (mkb) vormen de doelgroep voor deze Digitale Werkplaatsen.

Inmiddels zijn er, verspreid over Nederland, twintig werkplaatsen actief. Bij elk van deze werkplaatsen zijn ten minste één, maar vaak meerdere onderwijsinstellingen betrokken. Binnen een werkplaats kunnen instellingen uit verschillende onderwijssectoren (mbo, hbo en wo) met elkaar samenwerken.

Voor Katapult zoeken we uit wat de impact van de Digitale Werkplaatsen is op (de kwaliteit van) het onderwijs.

Wetenschap & Technologie in het Gelderse basisonderwijs

Het Platform Talent voor Technologie wil graag weten hoe ver Gelderse basisscholen zijn met de implementatie van Wetenschap & Technologie (W&T).

In 2019 brachten we in opdracht van het Platform Talent voor Technologie in kaart hoe het stond met de implementatie van W&T op de Gelderse basisscholen. Hoewel veel basisscholen destijds aandacht aan W&T besteedden, waren er grote verschillen in de mate waarin scholen dat doen.

Om inzicht te krijgen in de actuele stand van zaken, voeren we opnieuw een onderzoek uit. Dit onderzoek moet inzicht geven in de vraag hoe de huidige stand van zaken ten aanzien van W&T zich verhoudt tot de bevindingen uit de eerdere meting in 2019.

Hoe kan het Amsterdamse primair onderwijs aantrekkelijker worden gemaakt voor onderwijspersoneel?

De maatregelen die de gemeente Amsterdam en de Amsterdamse schoolbesturen treffen om het primair onderwijs aantrekkelijker te maken voor leraren (zoals voorrang op een huurwoning), sluiten goed aan bij wat leraren willen. Dat blijkt uit recent onderzoek door Regioplan. Tegelijkertijd blijft aandacht voor onder meer goed werkgeverschap nodig om het nog altijd oplopende lerarentekort enigszins het hoofd te kunnen bieden.

Het lerarentekort op Amsterdamse basisscholen is opnieuw gestegen, zo bleek vorige maand uit actuele cijfers van het ministerie van OCW. Was het lerarentekort in het Amsterdamse basisonderwijs in oktober 2021 nog 15,3 procent, in oktober 2022 was dit opgelopen naar 16,8 procent. Dat komt neer op een tekort van zo’n 706 fte aan leraren. In het speciaal basisonderwijs is het tekort met 31 procent zelfs nog fors hoger.

Getroffen maatregelen

Sinds 2020 treffen de gemeente Amsterdam en de Amsterdamse schoolbesturen een aantal maatregelen om het werken in het Amsterdamse onderwijs aantrekkelijker te maken. Zo ontvangen leraren in het Amsterdamse basisonderwijs een extra toelage bovenop het salaris. Daarnaast zijn er onder meer maatregelen genomen op het terrein van huisvesting en mobiliteit. Leraren krijgen bijvoorbeeld voorrang op een huurwoning en bij de aanvraag van een parkeervergunning.

Goede aansluiting

In opdracht van de gemeente en de besturen heeft Regioplan onlangs in kaart gebracht welke aspecten er volgens het onderwijspersoneel toe doen bij de keuze voor een baan in het Amsterdamse basisonderwijs én wat voor zittend personeel redenen zijn om een baan elders te zoeken, vertelt onderzoeker/projectleider Jacob van der Wel. “Er zijn verschillende dingen die je volgens het veld kunt doen om het lerarentekort aan te pakken: goed werkgeverschap, de aanpak van problemen rond huisvesting en mobiliteit, een betere beloning, en meer maatwerk in de opleidingen. De maatregelen die de gemeente Amsterdam en Amsterdamse schoolbesturen treffen om het lerarentekort in de gemeente terug te dringen sluiten hier goed bij aan, zo blijkt uit ons onderzoek.”

Goed werkgeverschap

Leraren leggen de sterkste nadruk op aspecten van goed werkgeverschap, vervolgt Jacob. “Ze hechten relatief veel waarde aan ontwikkeling en groei en aan een gezonde en veilige werkomgeving. Voor werkgevers in het primair onderwijs is het kortom belangrijk om voldoende aandacht te besteden aan werkplezier en aan vermindering van de werkdruk. Ook aandacht voor professionele ontwikkeling zou een belangrijk speerpunt moeten zijn.”

Ander onderwijspersoneel

Verder zijn veel van de huidige maatregelen gericht op leraren, vervolgt Jacob. “Niet alleen leraren zijn lastig te vinden, ook ander onderwijspersoneel is op de huidige arbeidsmarkt dun gezaaid. Dan gaat het bijvoorbeeld om onderwijs- en klassenassistenten en lerarenondersteuners. Verschillende respondenten wijzen er daarom op dat er ook meer aandacht zou moeten zijn voor de verbetering van de positie van deze belangrijke teamleden. Dat zou bovendien een erkenning zijn voor de bijdrage die het andere onderwijspersoneel levert aan het opvangen van de problemen die ontstaan door het lerarentekort.”

Meer weten?

In ons uitgebreide eindrapport kun je alle resultaten en bevindingen terugvinden. Voor specifieke vragen over het onderzoek kun je terecht bij Jacob.

Klachtenstelsel po en vo: nader onderzoek 2022

Voor personeelsleden, ouders en (in het voortgezet onderwijs) leerlingen bestaat de mogelijkheid om een klacht in te dienen. Regioplan deed onderzoek naar het functioneren van de klachtenregeling en het klachtenstelsel in het primair en voortgezet onderwijs.

Het klachtenstelsel is een complex stelsel met verschillende routes en betrokken partijen. Een belangrijk onderscheid wordt gemaakt tussen de informele fase in scholen (de voorfase), waarbij de vertrouwenspersoon een sleutelrol heeft, en de formele fase, via een klachtencommissie. De meeste klachten worden afgehandeld zonder formele klachtenprocedure. Uit het onderzoek blijkt dat de mogelijkheden voor klachtenafhandeling vaak nog ondoorzichtig zijn. Dit vraagt om een betere informatievoorziening vanuit scholen.

Belemmeringen

Sommige ouders, personeelsleden en leerlingen voelen een belemmering om een melding te maken of klacht in te dienen bij de school. Dit heeft vaak te maken met angst voor gevolgen of denken dat een klachtenprocedure geen nut heeft. Ook kan het gebrek aan een externe vertrouwenspersoon in de school reden zijn om zich niet te melden. Binnen scholen varieert de professionaliteit van vertrouwenspersonen, zij delen bijvoorbeeld in sommige gevallen geen jaarverslag of periodiek overzicht. Ook de facilitering in tijd en middelen blijft vaak achter.

Beperkt zicht op vervolgstappen

Scholen zijn verplicht om zich aan te sluiten bij een klachtencommissie op landelijk, regionaal of lokaal niveau. De meeste scholen zijn aangesloten bij een landelijke commissie. Deze landelijke partijen zetten ook actief in op professionalisering en kennisdeling. Bij regionale of lokale commissies gebeurt dat meer informeel. Maar een klein deel van de ingediende klachten wordt gegrond verkaard. Soms wordt ook klacht voorafgaand aan een procedure al ingetrokken, omdat partijen er ondering toch uitkomen. De ervaring is dat procedures soms lang kunnen duren. De adviezen van klachtencommissies zijn niet bindend. Daarom is er maar beperkt zicht op de vervolgstappen die scholen zetten.

Aanbevelingen

Op basis van het onderzoek komen wij tot een aantal aanbevelingen, zowel voor de voorfase als de procedures bij klachtencommissies:

1. Zorg voor beter vindbare en toegankelijke informatie over klachtenprocedures
2. Zorg in alle scholen voor ten minste één interne en één externe vertrouwenspersoon
3. Borg de professionaliteit van vertrouwenspersonen beter
4. Laat scholen verplicht aansluiten bij een landelijke klachtencommissie
5. Zorg voor een snellere afhandeling van klachten
6. Maak het advies van klachtencommissies bindend

Aanpak Verzuim 18+ en monitoring JKIP

Hoe pakken de RMC-regio’s het verzuim 18+ en de monitoring van Jongeren in Kwetsbare Positie (JIKP) aan? En hoe kunnen deze RMC-taken verder worden verbeterd? In opdracht van Ingrado deden we onderzoek naar die vraag en formuleerden we aanbevelingen voor verbetering van de verzuimaanpak en monitoring.

Voor jongeren tot 18 jaar is er wettelijk veel geregeld als het aankomt op de aanpak van verzuim; de Leerplichtwet kent strakke en duidelijke regels rondom ongeoorloofd verzuim. Maar voor jongeren van 18 jaar en ouder vervalt de leerplicht, schetst Regioplan-onderzoeker Suna Duysak. “Vanaf dat moment krijgen jongeren die nog geen startkwalificatie hebben gehaald hulp van de zogenoemde Regionale Meld- en Coördinatiepunten om tóch een startkwalificatie te halen. Met zo’n startkwalificatie – oftewel minimaal een diploma op mbo2-niveau – kunnen ze vervolgens de arbeidsmarkt op.”

Eigen invulling

Maar waar de Leerplichtwet heel strak voorschrijft wat verzuim is en aan welke regels jongeren moeten voldoen, is het werk van de RMC-regio’s minder strak afgebakend. Suna: “In de praktijk zie je dat elke regio daardoor zijn eigen invulling geeft aan de aanpak van het verzuim 18+.”

“Verder zijn de RMC-regio’s sinds 2019 verantwoordelijk voor de monitoring van jongeren in een kwetsbare positie, de zogenoemde JIKP-doelgroep. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om minder zelfredzame jongeren in het speciaal voortgezet onderwijs en het praktijkonderwijs die doorstromen naar het mbo, en die daar relatief vaak uitvallen. Ook hier loopt de aanpak per regio behoorlijk uiteen.”

Uitgebreid onderzoek

Ingrado (de landelijke brancheorganisatie voor leerplicht en RMC) vroeg Regioplan om in kaart te brengen hoe de RMC-regio’s invulling geven aan de aanpak rondom verzuim 18+ en aan het monitoren van jongeren in een kwetsbare positie. Suna: “Om hier beter zicht op te krijgen, hebben we de RMC-regio’s bevraagd via een online enquête – waaraan 52 van de 60 regio’s gehoor hebben gegeven – en hebben we vervolgens bij vijftien RMC-regio’s een verdiepende case study uitgevoerd. Ten slotte hebben we de belangrijkste bevindingen die hieruit naar voren kwamen verder aangescherpt in een werksessie met zes regio’s en met Ingrado zelf.”

Duidelijk visie rondom verzuim 18+

In algemene zin concludeert het onderzoeksteam dat de invulling van de verzuimaanpak 18+ een stuk eenduidiger wordt ingevuld dan de monitoringstaak voor JIKP, vertelt Suna. “Uit de gesprekken blijkt dat de RMC-coördinatoren een duidelijke visie hebben over hoe en door wie het verzuim 18+ aangepakt moet worden. Het is de regio’s duidelijk wat hun taken en verantwoordelijkheden zijn bij het voorkomen en verminderen van dit type verzuim. Ook zijn ze beter bekend en meer ingebed in het verzuimnetwerk rondom leerplicht en onderwijs, en weten ze welke lijnen en middelen ze kunnen inzetten om kwesties rondom verzuim op te lossen.”

Hoewel de regio’s de aanpak divers invullen, valt er volgens Suna wel een gemeenschappelijke lijn te ontdekken. “Alle regio’s werken vanuit een preventief kader aan verzuim 18+ en proberen waar mogelijk aan te sluiten op de verzuimaanpak van jongeren tot 18 jaar die onder de leerplicht vallen.”

Monitoring JIKP: minder eenduidig

Anders ligt dat bij de monitoringstaak voor JIKP. Hier zijn de verschillen tussen de regio’s een stuk groter, vertelt Suna. “Sommige regio’s focussen zich puur op de cijfers en hebben een bescheiden rol in de uitvoering van de vervolgacties. Andere regio’s zoeken dan weer actief de samenwerking op binnen het jeugdveld en met het onderwijs om deze jongeren meer hands-on te begeleiden.”

De RMC-medewerkers moeten voor de aanpak voor JIKP bovendien navigeren door een netwerk waarin ze relatief minder bekend zijn, vertelt Suna. “De toegevoegde waarde van de RMC in de monitoring van JIKP is voor sommige RMC-coördinatoren en voor de ketenpartners niet altijd even duidelijk.”

“Verder is het bijzonder dat de RMC-(sub)regio’s een beter beeld hebben van hun taken en verantwoordelijkheden als het gaat om het verminderen van verzuim 18+, en juist mínder als gaat om het monitoren van JIKP. En dat terwijl er geen wetgeving is over de invulling van de aanpak van verzuim 18+, maar wél over de monitoringstaak.”

Aanbevelingen

Op basis van deze en andere conclusies is het onderzoeksteam gekomen tot een aantal aanbevelingen, vertelt Suna. “In de eerste plaats adviseren we de RMC-regio’s om, samen met de MBO Raad, te werken aan het versterken en verbeteren van een eenduidig verzuimbeleid op mbo-instellingen, waarbij de verzuimaanpak van 18-plussers zoveel mogelijk gelijk wordt getrokken met die van studenten jonger dan 18.”

“Verder adviseren we Ingrado om onduidelijkheden over de monitoringstaak van JIKP te delen met het ministerie van OCW, zodat het ministerie hierover meer duidelijkheid kan scheppen. En ten slotte doen we de aanbeveling om een handreiking op te stellen over de doelgroep JIKP, zodat er meer duidelijkheid ontstaat over de taken en doelstellingen van de RMC-regio’s en over de definitie van de JIPK-doelgroep. Zo voorkom je spraakverwarring en kun je voorzieningen beter op elkaar afstemmen.”

Vervolg

Het onderzoek is inmiddels gedeeld met het ministerie van OCW. Ingrado voert samen met de MBO Raad momenteel gesprekken met mbo-scholen en RMC-teams om later dit jaar een handreiking verzuim 18+ te publiceren. De resultaten van ons onderzoek worden hierin meegenomen.

Meer weten?

Lees ons eindrapport! Of neem contact op met Suna voor meer informatie.

Evaluatie Meer Kans op Werk Jongeren

De Amsterdamse aanpak van jeugdwerkloosheid (Meer Kans op Werk Jongeren) beoogt de kansen van jongeren te vergroten op werk en een goede toekomst. Regioplan zal deze aanpak evalueren, zodat de gemeente Amsterdam deze aanpak verder kan doorontwikkelen en een zo goed mogelijke dienstverlening kan blijven bieden.

Door de coronacrisis is de jeugdwerkloosheid sterk gestegen. Om te kunnen voldoen aan de toenemende ondersteuningsbehoefte van een grote en diverse groep jongeren besloot de gemeente Amsterdam de crisisaanpak Meer Kans op Werk Jongeren (MKOWJ) te starten. MKOWJ is een kop op de bestaande aanpak van jeugdwerkloosheid, gericht op het vergroten van de kansen op werk en een goede toekomst van jongeren.

In opdracht van de gemeente Amsterdam zal Regioplan een evaluatie uitvoeren van de MKOWJ-aanpak. Doelstelling is om meer inzicht te verkrijgen in de werkzame elementen van de aanpak en de aanpak op basis van dit inzicht verder door te ontwikkelen.