Werkveld: Onderwijs
Evaluatie Wet gratis schoolboeken (WGS)
De afgelopen maanden hebben we, samen met SEO, de Wet gratis schoolboeken (WGS) geëvalueerd. De belangrijkste ontwikkeling die we zien is de voortschrijdende digitalisering van het voortgezet onderwijs. De digitalisering heeft een grote impact op de leermiddelenmarkt, maar ook in de klas.
Veranderende markt
De grotere uitgevers leggen inmiddels het accent op de ontwikkeling van digitale leermiddelen. Deze bieden zij aan als LiFo-product: een gecombineerd pakket van een digitale licentie en een verbruiksboek per leerling. Bij digitale leermiddelen speelt distributie een minder grote rol. Een aantal scholen is daarom begonnen met de aanbesteding direct bij de uitgever. Door dergelijke ontwikkelingen staat de positie van distributeurs onder druk.
Duurdere leermiddelen
Volgens scholen zijn de leermiddelen duurder geworden. Ze komen minder vaak uit met het bedrag dat ze in de lumpsum ontvangen voor leermiddelen. Scholen wijten de kostenstijging in belangrijke mate aan de kosten van het LiFo-product. Bovendien kunnen scholen die willen kiezen voor een papieren versie van de methode dat steeds vaker alleen nog doen door het hele LiFo-pakket af te nemen. Door de stijgende kosten stuurt de schoolleiding meer dan voorheen op de keuze voor leermiddelen.
Zonder laptop geen toegang tot onderwijs?
Door de digitalisering is de toegang tot devices als laptop of chromebook voor veel leerlingen bijna onontkoombaar geworden. Veel scholen wijzen er vooralsnog op dat een device geen leermiddel is en dus niet gedekt wordt door de WGS, ze vragen daarom ouders om een device aan te schaffen voor hun kind. Ouders komen dus voor aanvullende kosten te staan.
Van de evaluatie doen we verslag in drie deelrapporten. In het eerste deelrapport bespreken we de bekostiging en het gebruik van devices. In het tweede deelrapport gaan we in op de ontwikkelingen rondom leermiddelen in het vo. In het syntheserapport brengen we de resultaten van de eerste twee deelrapporten samen. Donderdag 30 september 2021 heeft minister Slob (OCW) de rapporten aan de Tweede Kamer aangeboden. De rapporten lees je hier.
Meer informatie?
Neem contact op met Jacob van der Wel.
Leren in de educatie, lesgeven, begeleiden en faciliteren
Stichting Expertisecentrum Oefenen.nl en Uitgeverij Eenvoudig Communiceren presenteerden 9 september het boek ‘Leren in de educatie, lesgeven, begeleiden en faciliteren’. Het praktische boek is waardevol voor iedereen die werkt in het volwassenenonderwijs.
Het boek ‘Leren in de educatie, lesgeven, begeleiden en faciliteren’ is een boek met artikelen over volwassenen in de context van een leven lang ontwikkelen. Directeur Rashid Azimullah van Expertisecentrum Oefenen.nl overhandigde op 9 september het eerste exemplaar aan Jonne Groot, Projectleider actieprogramma Tel mee met Taal van het ministerie van OCW. Onze collega Yannick Bleeker schreef een artikel over het realistisch evalueren van cursussen in de volwasseneneducatie. In drie stappen legt hij uit hoe je met beperkte tijd en middelen de kwaliteit van cursussen kunt onderzoeken en verbeteren. Het boek is te bestellen op de website van de uitgeverij. De artikelen uit het boek zijn ook online beschikbaar via deze link.
Evaluatie van de Leerwerkloketten
In alle arbeidsmarktregio’s zijn leerwerkloketten actief die helpen en ondersteunen bij vragen op het gebied van leren en werken. Samen met CINOP-ECBO onderzochten we de meerwaarde van de leerwerkloketten en verbetermogelijkheden voor de toekomst.
Al ruim tien jaar spelen de Leerwerkloketten in de arbeidsmarktregio’s een verbindende rol op het terrein van leren en werken. Ze geven laagdrempelig informatie en advies over leer-en ontwikkelvragen aan werkzoekenden, werknemers, studenten/scholieren en werkgevers. Elk loket is een samenwerking tussen ROC, gemeente en UWV. Zij ontvangen hiervoor een structurele financiering van het ministerie van SZW, en vullen dit aan met cofinanciering.
Onze evaluatie
Na twee eerdere evaluaties in 2011 en 2015 voerden we in samenwerking met CINOP-ECBO in 2021 een nieuwe evaluatie uit. Deze omvatte onder andere een reeks casestudies bij leerwerkloketten, een gespreksronde langs landelijke stakeholders en bevraging van het landelijke team. Het evaluatieonderzoek is bedoeld om een beeld te krijgen van het huidige beleid: in welke mate voldoet het beleid en welke verbeteringen zijn eventueel wenselijk? In het rapport, dat in mei 2022 verscheen, tekenen we de onderstaande lessen op.
Meerdere functies van de loketten
Ons onderzoek laat zien dat de leerwerkloketten meerdere functies vervullen in de arbeidsmarktregio’s. Zo dragen ze als makelaar bij aan de aansluiting tussen de onderwijs en arbeidsmarkt, en vervullen ze een netwerkfunctie door partijen op regionaal niveau bij elkaar te brengen. Wel zien we dat de capaciteit van de leerwerkloketten beperkt is in verhouding tot hun opgave. Dit zien we met name terug in de loketfunctie richting de burger. De meeste burgers kennen de leerwerkloketten niet en in absolute zin wordt er een beperkt aantal burgers bereikt. Maar als de loketten bekender zouden worden, dan zouden zij de toestroom waarschijnlijk niet aankunnen.
De Leerwerkloketten Plus
Binnen de pilot ‘leerwerkloketten plus’ hebben drie leerwerkloketten tijdelijk extra budget ontvangen van het ministerie, om te bezien of zij hiermee meer en betere ondersteuning konden bieden. Deze loketten zijn hierdoor in staat geweest om de dienstverlening te intensiveren en professionaliseren, toegankelijker en zichtbaarder te worden en de samenwerking in de regio te verstevigen. Wel geldt ook voor de plusloketten dat zij keuzes moeten maken in wat zij wel en niet oppakken.
Ondersteuning vanuit het landelijk team leerwerkloketten
De leerwerkloketten worden ondersteund door een landelijk team leerwerkloketten. Dit team draagt onder andere bij aan het ontwikkelen van een uniforme ‘merkuitstraling’ van de leerwerkloketten en de professionalisering en onderlinge kennisuitwisseling. De loketten zouden graag op nog meer vlakken ondersteund worden door het landelijk team, maar dit is niet altijd mogelijk vanwege beperkte capaciteit aldaar.
Aansturing op landelijk niveau
Een goed functioneren van het ‘stelsel’ van de leerwerkloketten op regionaal niveau vergt ook op landelijk niveau een goed samenspel van de betrokken actoren. We zien echter dat vooral UWV op landelijk niveau nauw betrokken is, terwijl de VNG, Divosa en de MBO Raad op landelijk niveau niet of nauwelijks betrokken zijn. Daarom adviseren we dat er een landelijke stuurgroep komt waarin alle betrokkenen meepraten over strategische keuzes. Ook is van belang dat de leerwerkloketten een duidelijke plek krijgen in initiatieven op gebied van een Leven Lang Ontwikkelen (LLO), zoals NL Leert Door en het STAP-budget. Dit is van belang om versnippering te voorkomen en te zorgen dat de leerwerkloketten hun relevantie in de arbeidsmarktregio’s behouden.
Meer informatie?
Neem contact op met Yannick.
Krappe woningmarkt is belemmering voor werving leraren, politie en zorgpersoneel
In verschillende publieke sectoren is al voor een langere periode sprake van personeelstekorten, met alle gevolgen van dien. Onlangs werd het Witboek ‘Over de problemen en oplossingen van medewerkers in de publieke sector’1 gepubliceerd, waarin dit probleem anekdotisch werd geschetst. Overvolle klassen in het onderwijs, politie en defensie die hun veiligheidstaken niet goed meer kunnen uitvoeren en fysieke en mentale gezondheidsklachten zijn een direct gevolg van de tekorten. Recent werd duidelijk dat een deel van de basisscholen in Amsterdam zelfs (gedeeltelijk) dreigt te sluiten komend schooljaar omdat er onvoldoende personeel beschikbaar is.
Hoewel de personeelstekorten een landelijk probleem zijn, kampen de grote steden met de meeste tekorten. Zo zijn de lerarentekorten het grootst in Amsterdam (12,5 procent), Rotterdam (12,7 procent), Den Haag (14,9 procent) en Almere (14,6 procent). Dit geldt ook voor andere publieke sectoren, zoals politie en (jeugd)zorg. De grote steden zien personeel trekken naar de randgemeenten. Dat roept de vraag op wat hiervan de oorzaak is. Wat maakt het minder aantrekkelijk om te werken in deze grote steden?
Uit onze diverse onderzoeken blijkt dat één van de oorzaken ligt bij de woningmarkt. Landelijk is er sprake van krapte op de woningmarkt: de huizenprijzen van koopwoningen stijgen als jaren op rij en ook de wachttijden voor sociale huurwoningen stijgen. Ook hierbij geldt dat de krapte nog sterker speelt in de grote steden. Zo betaal je in Amsterdam voor een koopwoning gemiddeld € 6.658 per vierkante meter en moeten inwoners gemiddeld dertien jaar wachten op een sociale huurwoning. Steeds meer mensen trekken weg uit de steden omdat ze hier geen betaalbare woning kunnen vinden, zo ook mogelijk personeel voor de publieke sector.
Woningmarkt, reistijd en bereikbaarheid
Uit onze onderzoeken onder Amsterdamse leerkrachten3, politieagenten4 en personeel in de (jeugd)zorg en kinderopvang5 blijkt dat de woningmarkt, naast salaris en tevredenheid over de werkomgeving, een belangrijke factor is in de overweging om wel of niet in Amsterdam te willen (blijven) werken. Voor politie en leerkrachten geldt dat 40% de woningmarkt als een (sterk) belemmerende factor ervaart bij het solliciteren op een functie in Amsterdam, voor personeel in de zorg is dat 30% en in de jeugdzorg en kinderopvang ongeveer 20%. Ook de reistijd en bereikbaarheid van de werkplek zijn belangrijke factoren in het willen (blijven) werken in Amsterdam. Voor leerkrachten, politieagenten en medewerkers in de jeugdzorg en kinderopvang die wel in Amsterdam willen werken, maar niet in Amsterdam willen wonen, is goede bereikbaarheid naar hun werk belangrijk om uitstroom naar banen elders te voorkomen.
Rol gemeente
Om potentiële uitval te voorkomen, zouden gemeentes enerzijds een rol kunnen nemen in het beschikbaar maken van huurwoningen voor medewerkers. In de gemeente Amsterdam geldt al een dergelijke regeling voor leerkrachten en zorgpersoneel: zij krijgen voorrang op sociale – en middeldure huurwoningen. Op dit moment ligt er, naar aanleiding van ons onderzoek ‘woon en werkoverwegingen politie Amsterdam’, een voorstel van het college van B&W om ook politieagenten voorrang te geven op een woning. Ook andere gemeenten werken met dergelijke regelingen. Uit ons onderzoek blijkt dat niet alleen het beschikbaar stellen van huurwoningen een bijdrage kan leveren aan het personeelstekort, maar ook het verbeteren van de parkeermogelijkheden. Samen met andere investeringen, zoals een hoger salaris en het vergroten van de zij-instroom, kan worden bijgedragen aan werving en behoud van personeel. Dat is belangrijk om ervoor te zorgen dat de publieke sector zijn werk goed kan blijven doen.
[1] Hoffer, J. & Debie, J. (2021). Witboek. Over de problemen en oplossingen van de medewerkers in de publieke sector. Utrecht: ACOP FNV.
[2] Van der Aa, E. & Hielkema, D. (2021). Lerarentekort: Amsterdams scholen dreigen na de vakantie niet meer open te kunnen. Amsterdam: Het Parool.
[3] Groot, J., Leemans, A., Lubberman, J., & Rossing, H. (2018). Een eigen huis.. Een onderzoek naar de relatie tussen de Amsterdamse woningmarkt en het lerarentekort. Amsterdam: Regioplan.
[4] Bijman, D. & Lubberman, J. (2020). Woon – en werkoverwegingen politie Amsterdam. Een onderzoek naar de invloed van de Amsterdamse woningmarkt op de in – en uitstroom van politiemedewerkers. Amsterdam: Regioplan.
[5] Groot, J., Rossing, H., & Lubberman, J. (2018). Woon – en werkoverwegingen kinderopvang en (jeugd)zorg. Onderzoek naar de Amsterdamse woningmarkt en tekorten in kinderopvang, zorg en jeugdzorg. Amsterdam: Regioplan.
Aanzienlijke verschillen in behoefte en invulling zij-instroom po, vo en mbo
Het ministerie van OCW heeft een groot kwalitatief evaluatieonderzoek laten uitvoeren naar zij-instroom in het lerarenberoep. De resultaten worden gebruikt om de routes voor mensen die vanuit een andere studie of beroepsloopbaan willen overstappen naar een lerarenbaan verder te verbeteren en te moderniseren.
Het onderzoek dat we samen met ECBO uitvoerden richtte zich op drie groepen zij-instromers:
- zij-instromers die een verkorte of flexibele deeltijdopleiding volgen aan een lerarenopleiding;
- zij-instromers die via het leren en werken-traject Zij-instroom in het Beroep een bevoegdheid halen om als docent les te geven in het po, vo en mbo (ZiB’ers); en
- zij-instromers die via datzelfde traject een pedagogisch-didactisch getuigschrift (PDG) halen om (praktijkvak)docent in het mbo te worden (PDG’ers).
Duidelijk is dat er bij de scholen in zowel po, vo als mbo behoefte is aan zij-instromers, maar ook dat de omvang en de achtergrond van die behoefte verschilt tussen de sectoren. In het mbo is die behoefte door de aard van de sector structureel. In het po is die behoefte sterk gestegen vanwege de lerarentekorten. In het vo is de behoefte relatief gezien lager. Het is echter de vraag hoe bestendig met name de vraag naar ZiB’ers in sectoren po en vo blijft als tekorten verdwijnen. Schoolbesturen geven namelijk aan dat zij een voorkeur hebben voor regulier opgeleide leraren.
In het rapport gaan we per sector in op de verschillen in de routes voor zij-stromers, op de motieven van zij-instromers en scholen om met elkaar in zee te gaan, de succesfactoren en belemmeringen in de verschillende fases van de trajecten en de redenen voor uitval. Ook gaan we in op het effect van de toename van zij-instroom op de opleidingen en scholen en op de kwaliteit van het onderwijs.
De vraag in hoeverre het wenselijk is dat Zij-instroom in het Beroep meer onderdeel wordt van de reguliere opleiding is sterk sectorafhankelijk. Met name voor het PDG-traject in het mbo bestaat een sterke behoefte om de huidige situatie te laten zoals die is. In ons onderzoek zien met name de betrokken lerarenopleidingen mogelijkheden om ZiB-trajecten en verkorte en flexibele deeltijdopleidingen meer bij elkaar te brengen. Het uitgangspunt daarbij is meer aandacht voor wat de zij-instromer al kan (assessment) en een passender, op maat gesneden, opleidingsaanbod.
Meer weten? Lees het onderzoeksrapport of neem contact op met Bjørn Dekker.
Zij-instroom in het po, vo en mbo
Het ministerie van OCW heeft een groot kwalitatief evaluatieonderzoek laten uitvoeren naar zij-instroom in het lerarenberoep. De resultaten worden gebruikt om de routes voor mensen die vanuit een andere studie of beroepsloopbaan willen overstappen naar een lerarenbaan verder te verbeteren en te moderniseren.
Deze kwalitatieve evaluatie had niet alleen betrekking op het traject Zij-instroom in het Beroep, waarvoor een speciale subsidieregeling beschikbaar is, maar ook op andere zij-instroomtrajecten , zoals verkorte en flexibele deeltijdopleidingen.
In de uitvoering van dit onderzoek werkten we samen met ECBO. Gezamenlijk hebben we een desk-research uitgevoerd en in totaal ruim 120 mensen gesproken over zij-instroom. Uit de gesprekken hebben we vanuit verschillende perspectieven (de zij-instromer, de schoolbesturen en de lerarenopleidingen) een beeld gekregen van motieven, ervaringen, ontwikkelingen en van dingen die goed lopen en die beter kunnen. Het rapport geeft inzicht in alle fases van het traject en in de verschillen die er zijn tussen de verschillende sectoren po, vo en mbo.
Obstakels voor Caribische studenten in Nederland
Studenten vanuit het Caribisch deel van het Koninkrijk, die naar Nederland komen om te studeren, hebben met verschillende uitdagingen te maken. Voor veel studenten heeft dit een nadelig effect op hun studiesucces en leven in Nederland.
Onderzoek
Recent is dit probleem vanuit verschillende invalshoeken door onder andere de Nationale Ombudsman, de Vereniging Levende Talen -sectie Papiaments en door onderzoeksinstituut ResearchNed in opdracht van ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) onderzocht. Uit de onderzoeken blijkt dat het studierendement relatief laag is en het uitvallen, stoppen of switchen van opleiding hoog. Verder zijn er talige, sociale, academische en praktische uitdagingen die zorgen voor aansluitingsproblemen. Deze zijn bijvoorbeeld gebrek aan (studiekeuze)begeleiding, gebrek aan voldoende informatie over de studie en de Nederlandse samenleving, problemen met betrekking tot Burgerservicenummer (BSN), het niet hebben van een Nederlandse zorgverzekering, onbekendheid met het Nederlandse belastingen- en toeslagensysteem en de bijkomende gevolgen, het cultuurverschil en het ontbreken van een sociaal vangnet.
Naast de uitdagingen waarmee deze studenten te maken krijgen, wijst onderzoek ook op het belang van benutten van de kansen die er liggen met betrekking tot de kracht van deze studenten, onder andere op het gebied van sociale kwaliteiten, meertaligheid, aanpassingsvermogen en zelfstandigheid na migratie. Vanuit deze onderzoeken is er een reeks aan mogelijke oplossingen en aanbevelingen aangereikt. De Nationale Ombudsman heeft aangegeven dat er te weinig aandacht is voor de problemen van deze studenten en heeft alle overheden binnen het Koninkrijk opgeroepen om samen voor verbetering voor deze groep te zorgen. Verschillende partijen, waaronder ministeries en stakeholders aan beide kanten van de oceaan en een speciale regiegroep van Nederlandse hogescholen willen deze problemen het hoofd bieden. De regiegroep bijvoorbeeld werkt aan een plan voor integrale aanpak ter verbeteringen van de situatie van Caribische studenten.
Competente onderzoekers Regioplan
Vanuit Regioplan willen onderzoekers Sabrina Dinmohamed en Kristen Martina zich inzetten voor deze problematiek. Zij hebben (onderzoeks)ervaring met de Caribische gemeenschap. Hiernaast hebben ze affiniteit en gevoel van verbondenheid met de gemeenschap in het algemeen en de studenten in het bijzonder. Om deze redenen willen ze zich niet alleen inzetten door middel van onderzoek, advies, monitoring en ondersteuning van beleidsaanpak, maar vooral door actie. Hun kennis en ervaring met betrekking tot de historische, sociale en culturele context van de Caribische rijksdelen is van meerwaarde en wordt hierbij meegenomen. In september 2021 organiseren zij een kenniskamer over de aanpak van deze problematiek. Meer informatie hierover volgt nog.
Samen met de bibliotheek de COVID-19-achterstanden te lijf
Met de bibliotheek als derde leeromgeving wil de Koninklijke bibliotheek een bijdrage leveren aan de bevordering van kansengelijkheid. De pilot laat zien dat er op dit terrein mogelijkheden liggen voor de bibliotheken.
Evaluatie
Onlangs evalueerden we voor de Koninklijke Bibliotheek haar pilot ‘De bibliotheek als derde leeromgeving’. De pilot omvat twee initiatieven voor kinderen in kwetsbare thuissituaties: Plek 3 (bibliotheek Venlo) en De bibliotheek als lokaal centrum voor studiebegeleiding (bibliotheek Lek & IJssel, in samenwerking met Fit4talent). Beide initiatieven hebben op hun eigen wijze een aanvullend aanbod gecreëerd voor leerlingen die daar anders niet zo snel toegang toe hebben. Leerlingen maken goed gebruik van het aanbod.
COVID-19-achterstanden
De initiatieven kunnen ook een bijdrage leveren aan de bestrijding van achterstanden die leerlingen oplopen door de schoolsluiting als gevolg van de COVID-19-pandemie. Ondersteuning van deze leerlingen is nu meer dan ooit nodig. Dat geldt zeker voor de meest kwetsbare kinderen. Op landelijk en lokaal niveau wordt dit ook door beleidsmakers onderkend (zie bijvoorbeeld de gemeente Amsterdam). Het bestaansrecht van initiatieven als Plek 3 en De bibliotheek als lokaal centrum voor studiebegeleiding is duidelijker dan ooit.
Meer informatie
Op 8 maart 2021 organiseerden de Koninklijke Bibliotheek in samenwerking met ons, Bibliotheek Lek & IJssel en Bibliotheek Venlo een webinar, waarin de ervaringen met en bevindingen van de pilot PLEK 3, de Bibliotheek als derde leeromgeving centraal stonden.
Kijk voor meer informatie over dit project op de projectpagina of neem contact op met Miranda.
Verschillende opties voor een zomerprogramma voor asielkinderen
In de zomer hebben asielkinderen op basisscholen net als alle andere kinderen in Nederland zes weken vakantie. Wij hebben onderzocht wat de mogelijkheden zijn voor het opzetten van een zomerprogramma voor azc-kinderen, met het oog op taalbehoud, structuur en vermaak.
Onderzoek naar mogelijkheden zomerprogramma’s azc-kinderen
De asielperiode is voor jonge kinderen een aangrijpende periode die veel indruk maakt. De basisschool biedt hen een warme, positieve omgeving die in de zomer tijdelijk niet beschikbaar is. Bovendien is de kans op verlies van taalkennis in de zomer bij asielkinderen groot omdat hun ouders vaak geen Nederlands spreken. In 2019 heeft de Tweede Kamer de regering daarom gevraagd te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn om een vast zomerprogramma aan te bieden aan kinderen op asielzoekerscentra (azc’s). Wij hebben in opdracht van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap dat onderzoek uitgevoerd.
Deskresearch zomerprogramma’s
Het kwalitatieve onderzoek bestond uit een deskresearch/literatuurstudie en interviews met stakeholders voor het perspectief op de specifieke behoefte aan zomerprogramma’s voor asielkinderen, de invulling ervan en de mogelijkheden voor de organisatie. Daarnaast is via interviews met azc-scholen en andere relevante betrokkenen in het veld in een caseaanpak gekeken naar een aantal specifieke lokale situaties, behoefte aan en ervaringen met zomerprogramma’s, en de mogelijkheden en knelpunten voor de organisatie.
Plezierige taalverwerving en onderwijs in de zomer: twee opties
Er kunnen verschillende opties voor een zomerprogramma onderscheiden worden die verschillen in de mate van aandacht voor ontspanningsactiviteiten, taalverwerving, bestrijding van onderwijsachterstanden en participatie en integratie. Alles afgewogen wordt in ons onderzoek aan twee opties de voorkeur gegeven. Bij de ene optie ligt de focus op een combinatie van opvang- en ontspanningsactiviteiten en (speelse) taalverwerving. De andere optie combineert onderwijs met ontspanningsactiviteiten. Deze twee opties zouden het best aansluiten bij de behoefte aan een programma dat gericht is op taalverwerving of onderwijs in de zomervakantie dat ook plezierig moet zijn. Beide opties dragen bij aan het sociaal-emotioneel welbevinden van de kinderen, verdrijven verveling en bieden structuur in de zomervakantie.
Elke optie vraagt om goede, tijdige opzet, organisatie en voorbereiding. De optie die zich richt op tijdbesteding en speelse taalverwerving is echter relatief eenvoudiger te organiseren met een beperkter aantal partijen en activiteitenaanbieders en met minder hoge eisen aan het personeel. Bij optie die zich richt op onderwijs en tijdsbesteding gaat het om een complexere organisatie door de combinatie van onderwijs- en andere activiteiten en de inzet van bevoegde leerkrachten.
De invulling van de opties is afhankelijk van landelijke en (vervolgens) lokale keuzes en mogelijkheden. Daarbij geldt dat er meer wordt gevraagd van de organisatie naarmate er meer activiteiten worden gecombineerd en er meer partijen bij het programma (moeten) worden betrokken. Bovendien vraagt een vast programma voor alle azc-kinderen om duurzaam beleid en een structurele financiering en organisatie.
Meer informatie? Lees het onderzoeksrapport of neem contact op met Sabrina Dinmohamed.
Zomerprogramma’s voor azc-kinderen
In de zomer hebben asielkinderen op basisscholen net als alle andere kinderen in Nederland zes weken vakantie. Wij hebben onderzocht wat de mogelijkheden zijn voor het opzetten van een zomerprogramma voor azc-kinderen, dat gericht is op taalverwerving of onderwijs en dat ook plezierig moet zijn.
In november 2019 heeft de Tweede Kamer een motie aangenomen waarin de regering wordt gevraagd te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn om een vast zomerprogramma aan te bieden aan kinderen op asielzoekerscentra (azc’s). Wij hebben in opdracht van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap de mogelijkheden voor het opzetten van een zomerprogramma voor azc-kinderen onderzocht
Door middel van deskresearch en interviews met landelijke en lokale stakeholders is een overzicht verkregen van de verschillende opties voor de wijze waarop zomerprogramma’s voor deze asielkinderen kunnen worden vormgegeven. Bovendien zijn de mogelijkheden in beeld gebracht voor de organisatie en uitvoering door scholen en gemeenten en de inbreng die andere betrokken organisaties daarbij kunnen hebben.
Op basis van het onderzoek kunnen er een aantal opties voor zomerprogramma’s onderscheiden worden die verschillen in de mate van aandacht voor ontspanningsactiviteiten, taalverwerving, onderwijs, en participatie en integratie. Aan twee opties wordt in dit onderzoek de voorkeur gegeven: een combinatie van tijdbesteding (door opvang- en ontspanningsactiviteiten) en speelse taalverwerving en een combinatie van onderwijs en tijdsbesteding.