Werkveld: Onderwijs
Naar een routekaart methodisch handelen voor RMC
Deze week lanceerde Ingrado de routekaart voor RMC. De routekaart beschrijft een methodische werkwijze voor RMC en is bedoeld als hulpmiddel bij de uitvoering van de RMC-taken. De routekaart is het resultaat van een inventarisatie van bestaande werkwijzen, ervaringen, knelpunten en successen uit de praktijk. Wij ondersteunden Ingrado bij het ontwikkelen van de routekaart door werksessies met RMC-coördinatoren, consulenten en relevante ketenpartners te begeleiden en de input uit deze werksessies te vertalen naar een bruikbaar instrument voor het veld.
Behoefte gezamenlijke aanpak RMC
Het ontwikkelen van een routekaart voor RMC is een wens die al langer bestond en die met de lancering van de routekaart voor RMC is gerealiseerd. In 2019 deed Ingrado hiertoe een verkenning. Uit deze verkenning bleek dat er bij RMC een behoefte is voor een methodische werkwijze dat handvatten geeft om in gesprek te gaan met alle betrokken partners over wie, op welk moment, welke taak vervult. Ook zou een methodische werkwijze leiden tot het breder uitdragen van een gezamenlijke visie op verzuim.
Naar aanleiding van deze verkenning heeft Ingrado ons gevraagd om samen met het veld een methodische werkwijze voor de RMC te schrijven. Eerder ondersteunden wij Ingrado bij het ontwikkelen van de Methodische Aanpak Schoolverzuim voor leerplichtige kinderen en jongeren tot 18 jaar. De preventieve werkwijze zoals beschreven in de MAS diende als vertrekpunt voor de methodische werkwijze voor RMC en sluit hier dan ook nauw op aan.
De aanpak
De routekaart is mede met onze inzet ontwikkeld in de periode van september tot december 2020. Deze ontwikkeling is met nauwe samenwerking gedaan met de mensen uit de praktijk. Het proces startte met een deskresearch naar regelgeving, definities, bestaande werkwijzen en goede voorbeelden in de uitvoering van de RMC-taken. Vervolgens zijn drie ontwikkelsessies met RMC-consulenten belegd en twee werksessies met ketenpartners. In deze sessies zijn de uitkomsten van de deskresearch besproken, aangevuld en verder aangescherpt. Om de visie, de doelgroep en de routes vast te stellen is een klankbordgroep opgericht bestaande uit RMC-coördinatoren, RMC-consulenten en ketenpartners. Deze klankbordgroep heeft tijdens het ontwikkelproces feedback gegeven op het concept van de routekaart. In een laatste sessie is de routekaart definitief vastgesteld door de klankbordgroep
Het resultaat
Ingrado schrijft dat de routekaart voor RMC een methodische beschrijving is die RMC-consulenten ondersteunt bij het waarborgen van de kwaliteit in de aanpak van schoolverzuim, schooluitval of maatschappelijke uitval. Zo kan worden bijgedragen aan een resultaatgerichte begeleiding voor alle jongeren in de RMC doelgroep. De routekaart is daarmee ook een dynamisch instrument, een instrument dat net als de MAS regelmatig wordt geactualiseerd op basis van ervaringen uit de praktijk.
Meer informatie? Lees meer over de routekaart op de website van Ingrado of neem contact op met Suna Duysak of Jos Lubberman.
Bouwen aan de toekomst: ontwikkelingen in het onderwijshuisvestingsbeleid
Het huidige stelsel voor onderwijshuisvesting leidt niet tot een optimale inzet van middelen. Belangen van gemeenten en schoolbesturen lopen niet altijd parallel. Duurzame schoolgebouwen met een gezonder binnenklimaat die aansluiten bij modern onderwijs vragen echter om gezamenlijke extra inzet. Dat maakt constructieve samenwerking tussen gemeenten en onderwijsbesturen nog belangrijker. Een wettelijke aanpassing in de loop van 2021-2022 draagt daar, naast de benodigde middelen, mogelijk aan bij.
Het stelsel werkt niet mee
Sinds 2015 is de verantwoordelijkheid voor onderwijshuisvesting in het primair en voortgezet onderwijs als volgt:
- Gemeenten zorgen voor nieuwbouw en vervanging van schoolgebouwen, zij ontvangen middelen via het gemeentefonds;
- Schoolbesturen dragen zorg voor het binnen- en buitenonderhoud van schoolgebouwen, zij ontvangen middelen via de lumpsum.
Zowel gemeenten als schoolbesturen kunnen de middelen naar eigen inzicht inzetten. De Algemene Rekenkamer heeft het stelsel voor onderwijshuisvesting in 2016 onderzocht. Ze kwam tot de conclusie dat gemeenten en schoolbesturen onvoldoende geprikkeld worden om publiek geld doelmatig in te zetten, dat te vaak een langetermijnperspectief ontbreekt, en dat er onvoldoende middelen beschikbaar zijn. Bovendien vond ze dat er onduidelijkheid is over de verdeling van de verantwoordelijkheid bij besluiten over renovatie versus nieuwbouw.
Het belang van constructieve, lokale samenwerking
Onderwijshuisvesting is een terrein waarin de lange- en de korte termijn in balans moeten zijn. De afschrijvingstermijn van schoolgebouwen ligt ongeveer tussen de 40 en 50 jaar. Dat betekent dat veel gedateerde schoolgebouwen uit de jaren ’70 en ’80 nu aan vervanging of renovatie toe zijn. Toch is niet elke gemeente daar voldoende op voorbereid. Hedendaagse eisen aan binnenklimaat, duurzaamheid van materialen en energiegebruik en aansluiting bij modern onderwijs maken de opgave groter. De dynamiek in leerlingaantallen (krimp en groei) en de toename in bouwkosten maken de puzzel nog ingewikkelder. Gemeenten en schoolbesturen zijn daarbij wederzijds van elkaar afhankelijk en dat maakt een goede samenwerking onontbeerlijk. Dan gaat het om een gezamenlijke lange termijn visie op onderwijs en schoolgebouwen, afspraken over spreiding en leegstand, afspraken over onderhoud, renovatie en nieuwbouw, goed zicht krijgen op benodigde en beschikbare middelen, kijken naar mogelijkheden om slim aan te besteden, etc.
Toekomstige ontwikkelingen
Het lijkt echter steeds duidelijker dat de wensen ten aanzien van schoolgebouwen, de beschikbare in te zetten middelen en de huidige samenwerkingsmogelijkheden tussen gemeenten en schoolbesturen niet in overeenstemming zijn. Daarom heeft minister Slob vorig jaar een wetsvoorstel aangekondigd waarin renovatie en een integraal huisvestingplan (IHP) een juridische status krijgen en schoolbesturen in het po nu ook zelf in het gebouw mogen investeren. Hiermee komt hij deels tegemoet aan de behoefte om de belangen van gemeenten en schoolbesturen meer in elkaars verlengde te laten lopen.
Regioplan en onderwijshuisvesting
Regioplan doet regelmatig onderzoek naar onderwijshuisvesting. Zowel voor de landelijke overheid als voor gemeentelijke rekenkamers. Meer weten over ons onderzoek? Neem dan contact op met Bjørn of Kees.
Evaluatie subsidie Gedragswerk
Stichting Gedragswerk heeft als doel ‘het bevorderen van de regionale samenwerking rondom leerplichtige leerlingen die in het onderwijs tussen wal en schip (dreigen te) vallen en niet het onderwijs krijgen dat zij nodig hebben’. We evalueerden het werk van Gedragswerk in verband met het voornemen van OCW om de bestaande projectsubsidie om te zetten in een instellingssubsidie.
Op basis van de evaluatie stellen we vast dat Gedragswerk, in de periode vanaf 2015 over het geheel genomen de veldactiviteiten heeft uitgevoerd die jaarlijks met OCW zijn afgesproken. Verschillende geïnterviewden wijzen erop dat uitgaan van het kind en de specifieke situatie het sterke punt is van Gedragswerk. Ze zijn redelijk goed bekend onder samenwerkingsverbanden in de verschillende regio’s.
Uit het onderzoek komen twee thema’s naar voren als mogelijke verbeterpunten: het geven van meer duidelijkheid over de positie en het werk van Gedragswerk en het verder verspreiden van kennis en ervaring. We adviseren OCW en Gedragswerk heldere afspraken te maken in het kader van sturing en verantwoording, passend bij de vrije rol die Gedragswerk is toebedeeld.
Meer informatie?
Neem contact op met Jos of lees het rapport.
Onderzoek naar professionalisering en kwaliteitsborging intern toezicht in het funderend onderwijs
Om zicht te krijgen op de kwaliteit en professionalisering van het intern toezicht in het funderend onderwijs en mogelijke manieren om dit te borgen voerden wij dit voorjaar, in samenwerking met Pieter Huisman, een onderzoek uit in opdracht van het ministerie van OCW.
Onderzoeksopzet
Voor het uitgevoerde onderzoek is een literatuurstudie gedaan naar kwaliteitskenmerken van intern toezicht, zijn intern toezichthouders via een enquête bevraagd, aanvullende interviews met bestuurders gehouden en case studies uitgevoerd onder een aantal toezichtsorganen die al meer aandacht besteden aan professionalisering. Ook zijn experts uit het onderwijs en andere sectoren (woningbouw, zorg) benaderd om de toepasbaarheid van verschillende borgingsystemen voor professionalisering in het onderwijs te onderzoeken.
Kernbevindingen
Uit het onderzoek blijkt dat er zeker oog is voor verbetering van de kwaliteit van het intern toezicht en dat er op dat vlak ook stappen zijn gezet in de afgelopen jaren. Er zijn duidelijk ook aandachtspunten, bijvoorbeeld met de in codes goed bestuur afgesproken toezichtkaders en uit te voeren zelfevaluaties. De meeste intern toezichtsorganen (met name bij grotere schoolbesturen) besteden wel aandacht aan professionalisering, maar voeren nog te weinig gericht beleid op dit terrein. Zo bestaat er vaak geen opleidingsplan, is niet altijd een afgescheiden opleidingsbudget en gevolgde professionalisering wordt vaak niet geëvalueerd. Inhoudelijk hebben intern toezichthouders momenteel vooral behoefte aan professionalisering op gebied van onderwijskwaliteit, strategievorming, proactief toezichthouden en de invulling van de netwerkrol.
Verbeterpunten
Intern toezichthouders en bestuurders erkennen in de interviews het belang van de borging van kwaliteit, maar pleiten voor niet al te vergaande eisen en verplichte registratiesystemen. Mogelijke systemen waar zij wel positief tegenover staan zijn het stimuleren van zelfevaluaties, onderlinge visitaties en het aanbieden van een basiscursus toezichthouden in het onderwijs. Op basis van ons onderzoek concluderen we dat er bij verdere professionalisering onder andere rekening gehouden moet worden met de mate van regulering, met verschillen in schaalgrootte en bestuursmodel, met verschillende ervaringsfases (instap en doorontwikkeling) en met collectieve behoeften.
Mede dankzij dit onderzoek, en een eerder onderzoek van McKinsey (2020), is de minister van plan om extra te investeren in kwaliteitsverbetering van intern toezichtsorganen. Hij wil dat onder andere doen door samen met de sector beroepsprofielen te ontwikkelen. Ook wordt er verder onderzocht hoe doorlopende professionalisering van intern toezichthouders op een niet-vrijblijvende manier kan plaatsvinden.
Meer informatie?
Lees het onderzoeksrapport of neem contact op met Kees van Bergen.
Intern toezicht in het funderend onderwijs
Om zicht te krijgen op de kwaliteit en professionalisering van het intern toezicht in het funderend onderwijs en mogelijke manieren om dit te borgen voerden wij dit voorjaar, in samenwerking met Pieter Huisman, een onderzoek uit in opdracht van het ministerie van OCW.
Onderzoeksopzet
Voor het uitgevoerde onderzoek is een literatuurstudie gedaan naar kwaliteitskenmerken van intern toezicht, zijn intern toezichthouders via een enquête bevraagd, aanvullende interviews met bestuurders gehouden en case studies uitgevoerd onder een aantal toezichtsorganen die al meer aandacht besteden aan professionalisering. Ook zijn experts uit het onderwijs en andere sectoren (woningbouw, zorg) benaderd om de toepasbaarheid van verschillende borgingsystemen voor professionalisering in het onderwijs te onderzoeken.
Kernbevindingen
Uit het onderzoek blijkt dat er zeker oog is voor verbetering van de kwaliteit van het intern toezicht en dat er op dat vlak ook stappen zijn gezet in de afgelopen jaren. Er zijn duidelijk ook aandachtspunten, bijvoorbeeld met de in codes goed bestuur afgesproken toezichtkaders en uit te voeren zelfevaluaties. De meeste intern toezichtsorganen (met name bij grotere schoolbesturen) besteden wel aandacht aan professionalisering, maar voeren nog te weinig gericht beleid op dit terrein. Zo bestaat er vaak geen opleidingsplan, is niet altijd een afgescheiden opleidingsbudget en gevolgde professionalisering wordt vaak niet geëvalueerd. Inhoudelijk hebben intern toezichthouders momenteel vooral behoefte aan professionalisering op gebied van onderwijskwaliteit, strategievorming, proactief toezichthouden en de invulling van de netwerkrol.
Verbeterpunten
Intern toezichthouders en bestuurders erkennen in de interviews het belang van de borging van kwaliteit, maar pleiten voor niet al te vergaande eisen en verplichte registratiesystemen. Mogelijke systemen waar zij wel positief tegenover staan zijn het stimuleren van zelfevaluaties, onderlinge visitaties en het aanbieden van een basiscursus toezichthouden in het onderwijs. Op basis van ons onderzoek concluderen we dat er bij verdere professionalisering onder andere rekening gehouden moet worden met de mate van regulering, met verschillen in schaalgrootte en bestuursmodel, met verschillende ervaringsfases (instap en doorontwikkeling) en met collectieve behoeften.
Mede dankzij dit onderzoek, en een eerder onderzoek van McKinzie (2020), is de minister van plan om extra te investeren in kwaliteitsverbetering van intern toezichtsorganen. Hij wil dat onder andere doen door samen met de sector beroepsprofielen te ontwikkelen. Ook wordt er verder onderzocht hoe doorlopende professionalisering van intern toezichthouders op een niet-vrijblijvende manier kan plaatsvinden.
De leerplichtambtenaar: handhaver, adviseur, schakelaar en partner
Een effectieve aanpak van schoolverzuim vraagt om samenwerking tussen scholen en leerplicht. Uit ons onderzoek naar schoolverzuim en beeldvorming over leerplicht onder po- en vo- scholen komt naar voren dat scholen verwachten dat de leerplichtambtenaar kan optreden als handhaver, adviseur, schakelaar en partner in de verzuimketen. Hoewel scholen een breed takenpakket toekennen aan leerplichtambtenaren, worden ze vaak (pas) ingeschakeld wanneer er sprake is van ongeoorloofd verzuim. Scholen en leerplicht zoeken elkaar minder op in de voorfase van het verzuim. Oftewel: ze werken nog (te) weinig samen om schoolverzuim te voorkomen. In opdracht van Ingrado, de brancheverenging voor leerplicht en rmc, hebben we gezocht naar aanknopingspunten voor versterking van de huidige verzuimaanpak.
Verzuimbeleid vergt maatwerk
Op basis van een online quickscan onder po- en vo-scholen, een analyse van verzuimprotocollen en verdiepende gesprekken met zowel scholen als leerplichtambtenaren constateren we dat de meerderheid van de scholen werkt vanuit de visie om (meer) verzuim te voorkomen. Er wordt uitgegaan van wat maximaal haalbaar is voor de leerling. Dit sluit aan op de uitgangspunten van de Methodische Aanpak Schoolverzuim (MAS), die de werkwijze van de leerplichtambtenaar en betrokken partners bij verzuim beschrijft en sinds 2017 op landelijk niveau in gebruik is.
De relatie met de MAS is niet verrassend. De meeste scholen houden zich bij het vormgeven van hun verzuimbeleid en protocol aan de regionale richtlijnen die zijn afgesproken met de scholen in hun regio, RMC en leerplicht. Dit kunnen specifieke afspraken zijn met leerplicht (die bijvoorbeeld niet in de standaardafspraken van de Leerplichtwet zijn vastgesteld) of afspraken over het volgen van een bepaald stappenplan (werken met een verzuimkaart, meldmethodiek, stroomschema’s e.d.). In sommige regio’s is er meer aandacht voor bepaalde typen verzuim (zoals thuiszitters of problematische ziekteverzuim).
Uit de quickscan komt onder meer naar voren dat de ruime meerderheid van de responderende scholen een verzuimbeleid heeft geformuleerd en bovendien een verzuimprotocol heeft opgesteld. Dit geldt in sterkere mate voor het voortgezet onderwijs (inclusief praktijkonderwijs en speciaal onderwijs) dan voor het basisonderwijs (inclusief speciaal basisonderwijs). Ongeveer de helft van de scholen in het voortgezet onderwijs die een verzuimbeleid hebben geformuleerd, heeft daarbij de leerplichtambtenaar betrokken. Binnen het basisonderwijs geldt dat voor een derde van de scholen.
Verwachtingen van scholen ten aanzien van de leerplichtambtenaar
Scholen zijn doorgaans tevreden over de leerplichtambtenaar. Opvallend is wel dat de scholen een brede rol toekennen aan de leerplichtambtenaar. Het gaat dan op hoofdlijnen om vier verschillende rollen voor de leerplichtambtenaar: die van handhaver, adviseur, schakelaar of partner. De traditionele rol van handhaver wordt daarbij het vaakst genoemd door de scholen. Echter, scholen die geregeld samenwerken met leerplicht onderschrijven het meest het belang van de schakelrol,
Behoefte aan ondersteuning bij de aanpak tegen (problematisch) ziekteverzuim
Scholen hebben geen sterke behoefte aan ondersteuning bij het opstellen van hun verzuimbeleid. De leerplichtambtenaar wordt over het algemeen in de rol van kritische meedenker (adviseur) betrokken maar niet als medeontwikkelaar. Maatwerk door school en leerplicht, bijvoorbeeld in situaties die vragen om een afwijkende aanpak, blijft een aandachtspunt. Scholen geven aan graag meer ondersteuning te willen bij het realiseren van een meer effectieve aanpak van problematisch ziekteverzuim. De leerplichtambtenaar heeft in die zin dus ruimte om de rol als adviseur sterker op te pakken. Een rol die sterker aangezet kan worden door meer casusoverstijgend (de samenwerking in) de verzuimaanpak te evalueren.
Meer informatie?
Meer weten over de uitkomsten van het onderzoek? Lees het onderzoeksrapport of het interview dat wij gaven voor Ingrado Magazine. Neem contact op met Suna Duysak of Jos Lubberman voor verdere vragen over het onderzoek.
Alle jongeren een kans, ook in tijden van corona
Tijdens de coronacrisis neemt de kansenongelijkheid flink toe, met name onder jongeren. Het kabinet kondigt maatregelen aan om dit tegen te gaan. Kijkend naar onze projecten gericht op werk en inclusievraagstukken, lijkt een actief arbeidsmarktbeleid noodzakelijk om alle jongeren een mooie toekomst te kunnen bieden.
Kansen vergroten
De laatste jaren zijn er diverse maatregelen getroffen om een inclusieve(re) arbeidsmarkt te creëren waarin iedereen kans heeft op werk. Voor het vergroten van baankansen van mensen met een arbeidsbeperking zijn onder meer de Participatiewet ingevoerd en hebben werkgevers zich via de Wet banenafspraak gecommitteerd aan het creëren van extra banen voor deze doelgroep. Sinds de invoering van deze maatregelen hebben jonggehandicapten iets meer kans op een baan, blijkt uit onderzoek. Ook voor andere groepen zijn de laatste jaren initiatieven gelanceerd gericht op het vergroten van kansen voor iedereen op goed onderwijs en werk. Voorbeelden hiervan zijn de Gelijke Kansen Alliantie, waarin het ministerie van OCW samen met scholen, gemeenten en maatschappelijke partners werkt aan het tegengaan van kansenongelijkheid in het onderwijs, en het Nationaal Programma Rotterdam Zuid, waarin specifiek het vergroten van maatschappelijke kansen van inwoners van Rotterdam Zuid wordt nagestreefd.
Toename kansenongelijkheid
Ondanks deze aandacht voor inclusiviteit en gelijke kansen dreigt met de intrede van de coronacrisis de kansenongelijkheid weer flink toe te nemen, met name onder jongeren. Zo schrijft de Onderwijsraad in het advies Vooruitzien voor jonge generaties dat de coronacrisis de bestaande verschillen vergroot en dat de kwetsbare jongeren nu extra hard geraakt worden. Ook de werkloosheidscijfers laten zien dat de werkloosheid met name onder jongeren in een rap tempo toeneemt. Het kabinet kondigt daarom in de miljoenennota een pakket aan maatregelen van 1,4 miljard euro aan om onder andere jeugdwerkloosheid te bestrijden. Speciale aandacht komt er ook voor mensen met een arbeidsbeperking. In het najaar zal daarvoor het wetsvoorstel Breed Offensief worden gelanceerd, waarmee het voor werkgevers makkelijker moet worden om mensen met een arbeidsbeperking aan te nemen.
Ons onderzoek
Uit verschillende van onze onderzoeken blijkt dat een actieve inzet op loopbaanontwikkeling, intensieve en doorlopende begeleiding en samenwerking met werkgevers belangrijke elementen zijn om jongeren aan het werk te krijgen en te houden. We volgen dan ook met interesse of de aangekondigde maatregelen van het kabinet voldoende mogelijkheden bieden voor het inrichten van een actief arbeidsmarktbeleid, waarin diverse partijen, waaronder werkgevers, overheid, onderwijs en de jongeren zelf in staat worden gesteld om gezamenlijk een mooie toekomst te bieden voor juist die groepen die een steuntje in de rug kunnen gebruiken. Wij hopen dat onze projecten hier via het bieden van nieuwe inzichten een positieve bijdrage aan kunnen leveren.
Meer informatie?
Lees meer over de projecten die wij doen op de verschillende werkveldpagina’s of op de projectenpagina of neem contact op met Miranda of Sanne.
Week van de loopbaan: uitdaging voor praktijk en beleid
Vorige week was het de week van de loopbaan. Een week waarop we extra aandacht hebben voor het belang van een Leven Lang Ontwikkelen en voor alle vormen van loopbaanadvies. Dat is vandaag de dag geen overbodige luxe. Vooruitkijken is nodig en wenselijk, voor werkzoekenden, werknemers én werkgevers. Tegelijkertijd weten we dat dit in de praktijk niet altijd makkelijk is. Wij helpen daarom (onderwijs)instellingen, werkgevers en overheden om meer grip op loopbaanvraagstukken te krijgen.
Het belang van een sterke start
In onze projecten zien we dat een sterke basis en extra aandacht voor schakelmogelijkheden de loopbaankansen van jonge werkenden en werkzoekenden vergroot. Uit de evaluatie die we deden naar loopbaanbegeleiding (LOB) in het po, vo en mbo blijkt bijvoorbeeld dat loopbaanbegeleiding jongeren helpt bij cruciale keuzemomenten op het gebied van opleiding en werk. Ook als onderzoekspartner van het Platform Jongeren en Werk zien we hoe belangrijk het is dat jongeren een goede plek op de arbeidsmarkt weten te bemachtigen.
Inzetbaar blijven tijdens het werkende leven
Daarnaast zien we dat het een hele uitdaging is om aan het werk te blijven en om transities op en buiten de arbeidsmarkt te kunnen maken. Dit zagen we bijvoorbeeld in de evaluatie van het actieplan perspectief voor vijftigplussers en het onderzoek naar de aanpak bijstandsgerechtigden van 45 jaar en ouder. Deze projecten illustreren dat mensen gedurende hun werkzame leven moeite kunnen hebben met het vinden en/of behouden van werk, maar ook dat er diverse maatregelen en initiatieven zijn om hen te helpen.
Begeleiding en ondersteuning: gedeelde verantwoordelijkheid nodig
Hoe kunnen we werkzoekenden, werknemers én werkgevers helpen bij de aanpak van loopbaanvraagstukken? Ons werk laat zien dat een gezamenlijk aanpak en verantwoordelijkheid van belang is voor de inzetbaarheid van werknemers. Zo blijkt dat inspanningen van verschillende partijen wenselijk zijn voor positieverbetering van langdurige flexwerkers, voor de duurzame inzetbaarheid van jonggehandicapten en voor het vergroten van zelfregie en inzetbaarheid. De rol van werkgevers is daarbij niet te onderschatten. Onze studies over verzuim en duurzame inzetbaarheid tonen aan hoe belangrijk het is dat werkgevers mogelijkheden scheppen voor werknemers om langdurig, gezond, gemotiveerd en deskundig aan het werk kunnen blijven. De inventarisatie van schoolvoorbeelden omtrent (langdurig) ziekteverzuim in het po laat bijvoorbeeld zien dat een laag verzuim is gebaseerd op het gedrag van schoolleiders, de werkgemeenschap en de praktische mogelijkheden die een prettig werkklimaat ondersteunen. Ook in projecten voor werkgeversverenigingen en werkgevers zien we hoe belangrijk de helpende hand van werkgevers is voor het faciliteren en stimuleren van duurzame inzetbaarheid en loopbaanontwikkeling van werkenden.
Uitdaging voor beleid en praktijk
Al met al zien we dat werken aan loopbanen en duurzame inzetbaarheid vraagt om visie, daadkracht en borging. Maar ook dat het sturen op loopbaanontwikkeling nauw luistert en oog voor context cruciaal is. Daarmee blijft het vormgeven en uitvoeren van duurzame inzetbaarheid en loopbaangerichte ontwikkeling nog een uitdaging voor beleid en praktijk. Met onze projecten dragen we graag bij aan een optimale vormgeving en uitvoering hiervan.
Amsterdamse scholen krijgen geen subsidie als ze een te hoge ouderbijdrage vragen
Zeven scholen komen niet in aanmerking voor gemeentelijke subsidies voor onder meer vakleerkrachten voor cultuur en bewegingsonderwijs en onderwijs-ondersteunend personeel. Met haar maatregel, die ze in november 2019 aankondigde, wil de Amsterdamse wethouder afdwingen dat scholen de vrijwillige ouderbijdrage verlagen.
Geen leerlingen uitsluiten
De ‘vrijwillige’ ouderbijdrage in het onderwijs staat al langer onder druk. In december 2019 stemde bijna de hele Tweede Kamer in met een wetsvoorstel waarin werd bepaald dat leerlingen niet langer door de school mogen worden uitgesloten van activiteiten omdat hun ouders de vrijwillige ouderbijdrage niet hebben betaald. Scholen mogen een ouderbijdrage vragen, maar moeten in de schoolgids expliciet benoemen dat deze vrijwillig is. Het wetsvoorstel werd in juli 2020 aangenomen door de Eerste Kamer.
Meer informatie
De Amsterdamse wethouder ligt in haar brief aan raadsleden het besluit om zeven basisscholen geen subsidie te verlenen verder toe. In 2018 spraken we met vertegenwoordigers van het onderwijs, ouders en leerlingen over de vrijwillige ouderbijdrage. Een korte samenvatting van ons onderzoek en onze rapportage vindt u hier.
Internetconsultatie voor aanpassing Leerplichtwet
Ben je tussen de 5 en 16 jaar? Dan heb je in Nederland de verplichting om naar school te gaan. Hierop zijn enkele uitzonderingen mogelijk waarbij ouders zich kunnen beroepen op een vrijstelling van de Leerplichtwet. De afgelopen jaren is het beroep op de vrijstelling voor kinderen die niet in staat zijn onderwijs te volgen als gevolg van een fysieke of psychische beperking sterk toegenomen (vrijstelling op grond van van artikel 5 onder a). In 2016 onderzochten wij de oorzaken van de groei van deze vrijstellingen.
Uit het onderzoek bleek onder meer dat de artsen die moeten verklaren dat een kind niet in staat is onderwijs te volgen, niet altijd goed op de hoogte zijn van de onderwijskundige mogelijkheden. De minister heeft onze bevindingen en aanbevelingen meegenomen en uitgewerkt in een wetsvoorstel dat nu voor ligt in een internetconsultatie.
Met het wetsvoorstel wordt de Leerplichtwet aangepast, zodat een vrijstelling op grond van artikel 5 onder a van de Leerplichtwet alleen wordt afgegeven, als dit het beste aansluit bij het kind. De arts die beoordeelt of een kind psychisch of lichamelijk niet geschikt is om onderwijs te volgen, moet daarbij altijd een advies vanuit een onderwijskundige benaderingswijze meenemen. Ook wordt de duur van de vrijstelling aangepast, zodat meer maatwerk mogelijk is.
De uitgangspunten van de aanpassing staan vast. Dat betekent dat de onderwijskundige benaderingswijze betrokken wordt in de procedure, dat samenwerkingsverbanden betrokken worden en dat de regierol op het proces bij het college van burgemeester en wethouders wordt vastgelegd. Op de precieze uitwerking hiervan kan iedereen wel input leveren. De internetconsultatie vindt u hier en staat nog open tot 1 oktober 2020.
Meer informatie?
Voor meer info over dit of ander onderzoek naar leerplicht, neem contact op met Jos Lubberman.