Werkveld: Onderwijs
Bibliotheek als derde leeromgeving
De pilot bibliotheek als derde leeromgeving richt zich op het stimuleren van het opdoen van de basisvaardigheden geletterdheid – taal en lezen – en digitale geletterdheid. Met de pilot willen de Koninklijke Bibliotheek, Bibliotheek Lek & IJssel en Bibliotheek Venlo onderzoeken hoe de bibliotheek die rol kan pakken.
De doelgroep van de pilot zijn kinderen met kwetsbare thuissituaties. Kinderen van laagtalige ouders of ouders die zelf minder kunnen lezen, zouden meer stimulering of aanbod moeten krijgen dan andere kinderen, maar wel samen met kinderen met een achtergrond waarin taal(verwerving) vanzelfsprekender is.
Wij hebben in een kwalitatief onderzoek de pilot gemonitord. We voerden hiervoor audits uit bij de pilotbibliotheken en onderzochten welke lessen uit de pilot te trekken zijn voor andere bibliotheken die aan de slag willen gaan met het bieden van een derde leeromgeving voor kinderen in kwetsbare thuissituaties.
Meer informatie
Neem contact op met Miranda.
Stijgt het aantal leerlingen in het speciaal basisonderwijs sneller dan het aantal leraren?
Over het geheel bezien neemt in het basisonderwijs het gemiddelde aantal leerlingen per leraar de afgelopen jaren af. Maar deze ‘leerling-leraarratio’ lijkt in het speciaal basisonderwijs (sbo) juist te stijgen. De vraag is wat daar de oorzaken van zijn.
In het speciaal basisonderwijs zien we, na een afname, sinds enkele jaren weer een lichte groei van het aantal leerlingen. Deze toename komt voor een deel door een grotere instroom van het aantal jongere leerlingen in het speciaal basisonderwijs. De groei van het aantal fte aan leraren loopt achter op de leerlingengroei. Als gevolg daarvan is de leerling-leraar-ratio in het speciaal basisonderwijs licht gestegen.
Regionale verschillen en samenwerkingsverbanden
Uit de cijfers die we analyseerden en de gesprekken die we voerden met vertegenwoordigers van sbo-scholen en samenwerkingsverbanden, blijkt verder dat de verschillen tussen scholen en regio’s groot kunnen zijn. Binnen samenwerkingsverbanden zijn vaak afspraken gemaakt over toelating en instroom van leerlingen in het speciaal basisonderwijs, maar deze afspraken hebben veelal geen directe gevolgen voor de ontwikkeling van de leerlingen- en lerarenaantallen in de regio. Onderwijskundige keuzes, zoals de inzet van ICT of andere vormen van lesgeven, kunnen op schoolniveau effect hebben, maar zijn ook niet bepalend voor het landelijke beeld. Wel wijzen schoolleiders van sbo-scholen en samenwerkingsverbanden erop dat sbo-scholen naar verhouding meer moeite hebben om lerarenvacatures te vervullen dan andere basisscholen. De toename van de leerling-leraar-ratio in het speciaal basisonderwijs kan daarvan mede een gevolg zijn.
Lees ook de kamerbrief en ons rapport over de leerling-leraarratio in het speciaal basisonderwijs.
De leerling-leraarratio in het speciaal basisonderwijs
In 2018 lag in het speciaal basisonderwijs het gemiddelde aantal leerlingen per volletijds leraar op 9,4. Dat is een lichte stijging ten opzichte van 2017 toen de leerling-leraarratio nog 9,2 was. Deze ontwikkeling roept vragen op omdat we in het basisonderwijs juist een tegenovergestelde ontwikkeling zien. We spraken met vertegenwoordigers van sbo-scholen en samenwerkingsverbanden over de mogelijke oorzaken. Ook keken we nog eens naar de cijfers over leerlingaantallen en het aantal leraren in het sbo.
Schoolvoorbeelden. Best practices aanpak verzuim
Het ziekteverzuim op scholen in het po is gemiddeld hoog in vergelijking met andere overheids- en marktsectoren. Er zijn echter ook scholen waar sprake is van een langdurig laag verzuim. Wat maakt dat het verzuim hier meerjarig laag is? Zetten ze specifieke tools of beleid in? De uitkomsten zijn verrassend voor wie niet eerder met deze verdiepende blik naar scholen keek en zeer de moeite van het lezen waard voor adviseurs, scholen, schoolbesturen en leraren.
Drie pijlers
Vooropgesteld dat er altijd een deel van (langdurig) ziekteverzuim is dat niet beïnvloedbaar is, laat een integrale analyse van alle interviewverslagen zien dat laag verzuim in het po stoelt op drie pijlers:
(1) Hoe een directeur invulling geeft aan het directeur zijn;
(2) De werkgemeenschap die men (mede) daardoor met elkaar is;
(3) De praktische mogelijkheden die een prettig werkklimaat ondersteunen.
Dat duidelijke kaders van belang zijn, het verzuimbeleid in de basis op orde moet zijn en de schoolleider een belangrijke invloed heeft op de hoogte van het verzuim in de school is geen nieuwe informatie. Interventies grijpen vaak aan op het gedrag van de schoolleider ten aanzien van ziekteverzuim. Dat is ook belangrijk. Maar de resultaten in dit rapport gaan een stap verder. De portretten laten zien dat eerst andere dingen goed geregeld moeten zijn in de school en in de hoofden van mensen, dan beweegt het verzuim daarin mee. Denk aan een duidelijke organisatie en communicatie, het faciliteren van kwalitatief goed onderwijs, het creëren van een positieve werkbeleving en een veilige situatie en financiële keuzes die een directeur maakt. Geen enkel schoolvoorbeeld is een recept, wel zijn ze te lezen als inspiratiebron. Dat element uit dat voorbeeld past bij onze school, laten we dat eens uitproberen!
Schoolvoorbeelden
Kern van het rapport zijn dus de schoolvoorbeelden en de lessen die daaruit te trekken zijn. Enkele aanscherpingen van directeuren van hoogverzuimscholen en adviseurs van het Vervangingsfonds maken het rapport compleet. De eerste stappen in de zoektocht naar de best practices zijn, hoewel belangrijk, technischer van aard en staan daarom in de bijlage van het rapport.
Meer informatie?
Neem contact op met Vera of Bjørn.
We deden dit onderzoek in opdracht van het Vervangingsfonds, lees ook het nieuwsbericht dat zij uitbrachten. Bovendien is er een artikel verschenen in Rentree (vanaf pagina 10).
Schoolvoorbeelden. Best practices aanpak verzuim
Het ziekteverzuim op scholen in het po is gemiddeld hoog in vergelijking met andere overheids- en marktsectoren. Er zijn echter ook scholen waar sprake is van een langdurig laag verzuim. Wat maakt dat het verzuim hier meerjarig laag is? Zetten ze specifieke tools of beleid in? De uitkomsten zijn verrassend voor wie niet eerder met deze verdiepende blik naar scholen keek en zeer de moeite van het lezen waard voor adviseurs, scholen, schoolbesturen en leraren.
Drie pijlers
Vooropgesteld dat er altijd een deel van (langdurig) ziekteverzuim is dat niet beïnvloedbaar is, laat een integrale analyse van alle interviewverslagen zien dat laag verzuim in het po stoelt op drie pijlers:
(1) Hoe een directeur invulling geeft aan het directeur zijn;
(2) De werkgemeenschap die men (mede) daardoor met elkaar is;
(3) De praktische mogelijkheden die een prettig werkklimaat ondersteunen.
Dat duidelijke kaders van belang zijn, het verzuimbeleid in de basis op orde moet zijn en de schoolleider een belangrijke invloed heeft op de hoogte van het verzuim in de school is geen nieuwe informatie. Interventies grijpen vaak aan op het gedrag van de schoolleider ten aanzien van ziekteverzuim. Dat is ook belangrijk. Maar de resultaten in dit rapport gaan een stap verder. De portretten laten zien dat eerst andere dingen goed geregeld moeten zijn in de school en in de hoofden van mensen, dan beweegt het verzuim daarin mee. Denk aan een duidelijke organisatie en communicatie, het faciliteren van kwalitatief goed onderwijs, het creëren van een positieve werkbeleving en een veilige situatie en financiële keuzes die een directeur maakt. Geen enkel schoolvoorbeeld is een recept, wel zijn ze te lezen als inspiratiebron. Dat element uit dat voorbeeld past bij onze school, laten we dat eens uitproberen!
Schoolvoorbeelden
Kern van het rapport zijn dus de schoolvoorbeelden en de lessen die daaruit te trekken zijn. Enkele aanscherpingen van directeuren van hoogverzuimscholen en adviseurs van het Vervangingsfonds maken het rapport compleet. De eerste stappen in de zoektocht naar de best practices zijn, hoewel belangrijk, technischer van aard en staan daarom in de bijlage van het rapport.
We deden dit onderzoek in opdracht van het Vervangingsfonds, lees ook het nieuwsbericht dat zij uitbrachten. Bovendien is er een artikel over het onderzoek verschenen in Rentree (vanaf pagina 10).
Download en lees hier het rapport Schoolvoorbeelden.
Bijzondere bestuurlijke samenwerkingsvormen in het onderwijs
Schoolbesturen zoeken op verschillende manieren naar onderlinge samenwerking om bijvoorbeeld problemen rond leerlingendaling of de vorming van integrale kindcentra op te lossen. Die samenwerkingen kunnen leiden tot fusies, maar ook tot samenwerkingsvormen als coöperaties, federaties, holdings en personele unies. We deden voor OCW onderzoek naar het voorkomen van deze voor het onderwijs relatief zeldzame bestuurlijke constructen.
Samenwerkingsconstructies
Uit een analyse van jaarverslagen van schoolbesturen blijkt dat het in voorkomende gevallen vooral gaat om coöperaties of federaties en minder om personele unies of holdings. Uit de interviews die voor het onderzoek zijn gehouden blijkt dat er in die situaties is gezocht naar een vorm van “samenwerking zonder dat het vrijblijvend is”. Samenwerkingsprocessen zijn in de praktijk vaak complex en lastig en gebeuren veelal onder druk van de omstandigheden. Om te zorgen dat partijen er “niet meteen weer uit stappen als het moeilijk wordt” wordt daarom, als een fusie niet mogelijk of wenselijk is, gekozen voor een ander bestuurlijk construct. Soms is een fusie eenvoudigweg geen optie, bijvoorbeeld in geval van een intensieve samenwerking tussen onderwijs en kinderopvang. Om toch tot een grotere eenheid te komen, wordt dan soms gekozen voor een van de eerder genoemde constructies. Vooralsnog gaat het daarbij, zowel absoluut als relatief, om kleine aantallen. De verwachting, op basis van gehouden interviews, is overigens dat de aantallen holdings en personele unies met alleen onderwijsbesturen de komende jaren niet explosief gaan stijgen en dat er vaker voor een fusie gekozen zal worden.
Samenwerking op vestigingsniveau
Gekoppeld aan het onderzoek naar de bestuurlijke constructen hebben we ook een verkenning uitgevoerd naar samenwerkingen van besturen op schoolvestigingsniveau. Circa veertig procent van de schoolbesturen heeft zo een samenwerking met een ander schoolbestuur op vestigingsniveau. Er worden dan meestal gebouwen of faciliteiten gedeeld. Soms wordt onderwijsaanbod gedeeld. Dan worden leerlinggroepen deels gecombineerd of volgen leerlingen een deel van de lessen op de vestiging van een ander bestuur. In het onderzoek zijn we verder ingegaan op deze en op andere vormen van samenwerking. Daarbij hebben we ingezoomd op de context en op specifieke aspecten rond leerlingen, personeel en financiën. Uit het onderzoek blijkt dat de samenwerking op vestigingsniveau in praktijk complex kan zijn en veel (administratieve) inzet vraagt. Zozeer zelfs dat een deel van de besturen ervoor kiest om de vestiging liever over te dragen of helemaal niet aan samenwerking te beginnen.
Meer informatie?
Lees meer over de bevindingen van ons onderzoek naar bestuurlijke samenwerkingsvormen in het onderwijs in het eindrapport of neem contact op met Bjørn.
Bestuurlijke constructen in het onderwijs
Het ministerie van onderwijs wilde een update van een eerder uitgevoerd onderzoek naar samenwerkingsvormen als coöperaties, federaties, holdings en personele unies in het onderwijs. Met bestandsanalyses en tekstming op jaarverslagen brachten we het voorkomen van deze vormen in beeld. Via literatuurstudie en interviews onderzochten we ook de redenen, voor- en nadelen en risico’s van deze constructen.
Tevens voerden we een verkenning uit naar samenwerkingsvormen van schoolbesturen op vestigingsniveau, waarbij gebouwen, faciliteiten, personeel of aanbod van onderwijs, opvang of zorg worden gedeeld. Dat deden we via een enquête en verdiepende interviews.
Hoe verder met de kwaliteitsverbetering in het primair onderwijs?
Naar aanleiding van de motie Van Meenen/Rog heeft de minister laten onderzoeken of middelen uit de prestatiebox per 2020 kunnen worden gebruikt voor verbetering van de salarispositie en carrièrepaden van basisschoolleerkrachten.
Ons onderzoek concludeert dat nu korten op die middelen naar verwachting ten koste zal gaan van de onderwijskwaliteit en kan leiden tot een verhoging van de werkdruk. De minister heeft inmiddels besloten de middelen ook in schooljaar 2020/2021 beschikbaar te stellen, maar dan voor het laatst onder de huidige voorwaarden.
Hij wil 2020 gebruiken om te komen tot een nieuwe inrichting en om het debat te voeren met het onderwijsveld over de toekomstige inzet van middelen. Daarbij zijn verschillende scenario’s mogelijk en zal ook aandacht zijn voor de verantwoording achteraf. Bij het opstellen van de scenario’s zal de minister gebruik maken van de uitkomsten van de eindevaluatie van het bestuursakkoord po. Wij geven daar ook input voor via een nog uit te voeren slotmeting van het lopende monitoronderzoek.
Meer informatie?
Lees meer over de voortgang van het sectorakkoord funderend onderwijs in de Kamerbrief van minister Slob. Meer weten over ons onderzoek? Lees het onderzoeksrapport of neem contact op met Kees.
Het nieuwe sponsorconvenant biedt scholen meer houvast
Onlangs is een nieuw sponsorconvenant getekend, waarin is vastgelegd hoe scholen in het funderend onderwijs met sponsoring kunnen omgaan. In het nieuwe convenant is meer aandacht voor datalevering en de rol van de medezeggenschap.
Het convenant is ondertekend door minister Slob (OCW), PO-Raad, VO-raad, bonden, AVS, LAKS, VNO-NCW, MKB-Nederland, Ouders & Onderwijs en de Groep Educatieve Uitgevers (GEU). In het convenant is vastgelegd hoe scholen in het funderend onderwijs met sponsoring kunnen omgaan. Het nieuwe convenant is geldig tot en met eind 2022.
Toetsingskader
Nieuw is dat er in het convenant een toetsingskader is opgenomen waarmee betrokken partijen in drie stappen kunnen nagaan of de school voldoet aan de spelregels van het sponsorconvenant. Opvallend is dat er hierin aandacht wordt gevraagd voor de regels over het leveren van data die tot personen kan worden herleid. Dit is een gevolg van het toenemend gebruik van digitaal lesmateriaal en digitale hulpmiddelen in het onderwijs. De indruk is dat scholen zich niet altijd bewust zijn van het dataverkeer dat daarmee gepaard kan gaan. Verder wordt er in het convenant, nadrukkelijker dan voorheen, gewezen op het instemmingsrecht van de medezeggenschapsraad.
Evaluatie vorige convenant
In onze evaluatie van het vorige convenant bleek dat laatste een zwak punt: hoewel scholen verplicht zijn om bij sponsoring de MR te raadplegen, gebeurt dat maar op de helft van de scholen die sponsoring ontvangen. De evaluatie wees wel uit dat sponsoring geen enorm grote rol speelt in het onderwijs. Bijna de helft de scholen in het primair en voortgezet onderwijs ontvangt weleens geld, goederen of diensten van een externe partij. Als ze daarvoor een tegenprestatie leveren, spreken we van sponsoring. Dat geldt voor ongeveer een kwart van de scholen. Deze tegenprestatie is vaak het noemen van de naam van de sponsor. Scholen zijn ook niet van sponsoring en donaties afhankelijk; ze beschouwen het als een ‘extraatje’.
Bouwstenen voor toekomstige onderwijsbevoegdheden
Bestaande regelgeving over bevoegdheid en inzetbaarheid levert in de praktijk verschillende knelpunten op. Het ministerie van OCW heeft daarom samen met sociale partners en lerarenopleidingen gevraagd om bouwstenen te verkennen voor een andere inrichting van het stelsel van bevoegdheden voortgezet onderwijs.
Voldoende en bekwaam onderwijspersoneel is één van de noodzakelijke – zo niet onmisbare – voorwaarden voor de kwaliteit van het onderwijs. De overheid stelt daarom diverse regels over de bevoegdheid en inzetbaarheid van leraren. Omdat deze regelgeving in de praktijk verschillende knelpunten oplevert, heeft het ministerie van OCW samen met de Landelijke Werkgroep Bevoegd – bestaande uit onder meer sociale partners en lerarenopleidingen – ons gevraagd om bouwstenen te verkennen voor een andere inrichting van het stelsel van bevoegdheden voortgezet onderwijs. Samen met ECBO (onderdeel van CINOP) en Leeuwendaal hebben wij deze verkenning uitgevoerd.
Op basis van acht onderzoeks- en ontwerpsessies met leraren, schoolleiders, lerarenopleiders, bestuurders en wetenschappers, expertmeetings en beknopte literatuurstudie zijn drie bouwstenen voor alternatieve bevoegdheidsdomeinen onderscheiden, te weten 1) de ontwikkelingsfase van jongeren, 2) de oriëntatie van leerlingen naar ondersteuningsbehoefte en meer praktische dan wel theoretische oriëntatie van de leerlingen en 3) de vakinhoud en vakdidactiek. Combineren van deze bevoegdheidsdomeinen maakt het mogelijk om flexibele opleidingstrajecten te organiseren voor verschillende typen leraren:
- vakspecialisten (o.a. vergelijkbaar met huidige eerstegraders in de bovenbouw havo/vwo en leraren beroepsgericht in specifiek vak);
- clusterexperts (o.a. verbreding ten opzichte van huidige mogelijkheden, deels vergelijkbaar met leraren die aanverwante vakken mogen geven);
- breed pedagogische beroepsleerkracht (o.a. vergelijkbaar met pabo-gediplomeerde in het vmbo, met mogelijke verbreding naar 15-18 jaar, leercoaches).
Commissie Onderwijsbevoegdheden ingesteld
De resultaten van de verkenning zijn door het ministerie meegegeven aan de onlangs door het kabinet ingestelde Commissie Onderwijsbevoegdheden. Deze commissie is gevraagd te adviseren over de verdere inrichting van het bevoegdhedenstelsel voor het po, vo en mbo.
Meer informatie?
Raadpleeg voor meer informatie de projectsite of neem contact op met Jos.