Werkveld: Onderwijs
Vast zomerprogramma voor azc-kinderen
Naar aanleiding van een door de Tweede Kamer aangenomen motie laat OCW de mogelijkheden onderzoeken om een vast zomerprogramma aan te bieden aan kinderen op asielzoekerscentra. Dit najaar voeren wij dat onderzoek uit.
In de zomer hebben asielkinderen op basisscholen net als alle andere kinderen in Nederland zes weken vakantie. School speelt een belangrijk rol in het leven van een asielkind. De asielperiode is voor jonge kinderen een aangrijpende periode die veel indruk maakt. De basisschool biedt hen een warme, positieve omgeving die in de zomer tijdelijk niet beschikbaar is. Bovendien is de kans op verlies van taalkennis in de zomer bij asielkinderen groot omdat hun ouders vaak geen Nederlands spreken. Daarom is de vraag opgekomen wat de mogelijkheden zijn om tijdens zomervakanties een vast zomerprogramma aan te bieden aan asielkinderen in de basisschoolleeftijd.
Door middel van desk research en interviews met landelijke en lokale stakeholders wordt een overzicht gemaakt van de verschillende opties voor de wijze waarop zomerprogramma’s voor deze asielkinderen kunnen worden vormgegeven. Bovendien worden de mogelijkheden in beeld gebracht voor de organisatie en uitvoering door scholen en gemeenten en de inbreng die andere betrokken organisaties daarbij kunnen hebben. Het onderzoek voeren wij dit najaar uit. Neem voor meer informatie contact op met Kees.
Onderzoek naar mogelijk belemmerende aspecten bij de wendbaarheid in het mbo afgerond!
De omgeving waarin en waarvoor het mbo opleidt verandert continu. Dit vraagt van het mbo en van haar medewerkers het vermogen om te kunnen inspelen op relevante interne en externe veranderingen. De sociale partners in het mbo hebben daarom bij het opstellen van de cao mbo 2018-2020 vastgelegd dat er een onderzoek moest komen naar mogelijke aspecten in de cao, op scholen en bij medewerkers die de wendbaarheid van een mbo-school en/of medewerkers kunnen belemmeren.
In gesprek met vertegenwoordigers
Regioplan heeft dit onderzoek de afgelopen periode uitgevoerd. In een eerste fase zijn groepsgesprekken gehouden op zeven verschillende mbo-scholen met vertegenwoordigers van de directie, hr, or en financiën. Vervolgens zijn met negentien medewerkers aanvullende telefonische interviews gehouden.
Sociale partners bespreken uitkomsten
Het onderzoek is inmiddels afgerond. De cao partijen bespreken inhoudelijk met elkaar of de uitkomsten van het onderzoek en de opbrengsten van de experimenten wendbaarheid, die mbo scholen gedurende de afgelopen cao periode hebben uitgevoerd, vragen om een oplossing.
De herziene Canon van Nederland
Vorig jaar onderzochten we voor de gemeente Amsterdam de wijze waarop in het Amsterdamse onderwijs aandacht wordt besteed aan het slavernijverleden in de West en in de Oost. De aandacht voor dit onderwerp is beperkt, mede door het gebrek aan bruikbare bronnen die leraren ter beschikking staan. Een belangrijke bron, de Canon van Nederland, is onlangs herzien en besteedt meer aandacht aan ‘meerstemmigheid’. Dat uit zich onder meer in een nieuw venster dat is gewijd aan Anton de Kom.
Op 22 juni 2020 presenteerde de commissie onder leiding van prof. dr. James Kennedy haar herziening van de Canon van Nederland. De Canon geeft weer welke verhalen over de Nederlandse geschiedenis we mee willen geven aan de leerlingen van vandaag en wat leerlingen zouden moeten meekrijgen van onze geschiedenis. De commissie heeft zich een jaar lang gebogen over deze vragen.
Meerstemmig
De commissie streefde hierbij naar “voldoende zicht op meerstemmigheid, om de complexiteit van het verleden te laten zien en binnen een venster verschillende perspectieven te belichten.” De commissie heeft tien nieuwe vensters opgenomen in de Canon. Vensters die we al kennen uit de eerste Canon zijn door de commissie doorgelicht en herschreven. Hierbij heeft de commissie oog voor de man-vrouwverhouding en de samenstelling van onze samenleving in heden en verleden.
Handvatten voor leraren
In de kerndoelen voor het Nederlandse onderwijs worden de vensters uit de Canon genoemd als inspiratiebron voor (geschiedenis-) leraren in het basis- en voortgezet onderwijs. De vensters vinden hun weg naar de klas via de geschiedenismethoden maar worden ook door individuele leraren en leerlingen geraadpleegd. Door opname van nieuwe vensters als die over Anton de Kom en de aanpassing van de vensters als Slavernij, Michiel de Ruyter en VOC en WIC wordt een minder eenzijdig beeld van onze geschiedenis geschetst en krijgen leraren wat meer handvatten om het slavernijverleden te behandelen in de klas.
Lees meer over het onderzoek dat wij delen naar lessen over het slavernijverleden.
Bibliotheek als derde leeromgeving
De pilot bibliotheek als derde leeromgeving richt zich op het stimuleren van het opdoen van de basisvaardigheden geletterdheid – taal en lezen – en digitale geletterdheid. Met de pilot willen de Koninklijke Bibliotheek, Bibliotheek Lek & IJssel en Bibliotheek Venlo onderzoeken hoe de bibliotheek die rol kan pakken.
De doelgroep van de pilot zijn kinderen met kwetsbare thuissituaties. Kinderen van laagtalige ouders of ouders die zelf minder kunnen lezen, zouden meer stimulering of aanbod moeten krijgen dan andere kinderen, maar wel samen met kinderen met een achtergrond waarin taal(verwerving) vanzelfsprekender is.
Wij hebben in een kwalitatief onderzoek de pilot gemonitord. We voerden hiervoor audits uit bij de pilotbibliotheken en onderzochten welke lessen uit de pilot te trekken zijn voor andere bibliotheken die aan de slag willen gaan met het bieden van een derde leeromgeving voor kinderen in kwetsbare thuissituaties.
Meer informatie
Neem contact op met Miranda.
Stijgt het aantal leerlingen in het speciaal basisonderwijs sneller dan het aantal leraren?
Over het geheel bezien neemt in het basisonderwijs het gemiddelde aantal leerlingen per leraar de afgelopen jaren af. Maar deze ‘leerling-leraarratio’ lijkt in het speciaal basisonderwijs (sbo) juist te stijgen. De vraag is wat daar de oorzaken van zijn.
In het speciaal basisonderwijs zien we, na een afname, sinds enkele jaren weer een lichte groei van het aantal leerlingen. Deze toename komt voor een deel door een grotere instroom van het aantal jongere leerlingen in het speciaal basisonderwijs. De groei van het aantal fte aan leraren loopt achter op de leerlingengroei. Als gevolg daarvan is de leerling-leraar-ratio in het speciaal basisonderwijs licht gestegen.
Regionale verschillen en samenwerkingsverbanden
Uit de cijfers die we analyseerden en de gesprekken die we voerden met vertegenwoordigers van sbo-scholen en samenwerkingsverbanden, blijkt verder dat de verschillen tussen scholen en regio’s groot kunnen zijn. Binnen samenwerkingsverbanden zijn vaak afspraken gemaakt over toelating en instroom van leerlingen in het speciaal basisonderwijs, maar deze afspraken hebben veelal geen directe gevolgen voor de ontwikkeling van de leerlingen- en lerarenaantallen in de regio. Onderwijskundige keuzes, zoals de inzet van ICT of andere vormen van lesgeven, kunnen op schoolniveau effect hebben, maar zijn ook niet bepalend voor het landelijke beeld. Wel wijzen schoolleiders van sbo-scholen en samenwerkingsverbanden erop dat sbo-scholen naar verhouding meer moeite hebben om lerarenvacatures te vervullen dan andere basisscholen. De toename van de leerling-leraar-ratio in het speciaal basisonderwijs kan daarvan mede een gevolg zijn.
Lees ook de kamerbrief en ons rapport over de leerling-leraarratio in het speciaal basisonderwijs.
De leerling-leraarratio in het speciaal basisonderwijs
In 2018 lag in het speciaal basisonderwijs het gemiddelde aantal leerlingen per volletijds leraar op 9,4. Dat is een lichte stijging ten opzichte van 2017 toen de leerling-leraarratio nog 9,2 was. Deze ontwikkeling roept vragen op omdat we in het basisonderwijs juist een tegenovergestelde ontwikkeling zien. We spraken met vertegenwoordigers van sbo-scholen en samenwerkingsverbanden over de mogelijke oorzaken. Ook keken we nog eens naar de cijfers over leerlingaantallen en het aantal leraren in het sbo.
Schoolvoorbeelden. Best practices aanpak verzuim
Het ziekteverzuim op scholen in het po is gemiddeld hoog in vergelijking met andere overheids- en marktsectoren. Er zijn echter ook scholen waar sprake is van een langdurig laag verzuim. Wat maakt dat het verzuim hier meerjarig laag is? Zetten ze specifieke tools of beleid in? De uitkomsten zijn verrassend voor wie niet eerder met deze verdiepende blik naar scholen keek en zeer de moeite van het lezen waard voor adviseurs, scholen, schoolbesturen en leraren.
Drie pijlers
Vooropgesteld dat er altijd een deel van (langdurig) ziekteverzuim is dat niet beïnvloedbaar is, laat een integrale analyse van alle interviewverslagen zien dat laag verzuim in het po stoelt op drie pijlers:
(1) Hoe een directeur invulling geeft aan het directeur zijn;
(2) De werkgemeenschap die men (mede) daardoor met elkaar is;
(3) De praktische mogelijkheden die een prettig werkklimaat ondersteunen.
Dat duidelijke kaders van belang zijn, het verzuimbeleid in de basis op orde moet zijn en de schoolleider een belangrijke invloed heeft op de hoogte van het verzuim in de school is geen nieuwe informatie. Interventies grijpen vaak aan op het gedrag van de schoolleider ten aanzien van ziekteverzuim. Dat is ook belangrijk. Maar de resultaten in dit rapport gaan een stap verder. De portretten laten zien dat eerst andere dingen goed geregeld moeten zijn in de school en in de hoofden van mensen, dan beweegt het verzuim daarin mee. Denk aan een duidelijke organisatie en communicatie, het faciliteren van kwalitatief goed onderwijs, het creëren van een positieve werkbeleving en een veilige situatie en financiële keuzes die een directeur maakt. Geen enkel schoolvoorbeeld is een recept, wel zijn ze te lezen als inspiratiebron. Dat element uit dat voorbeeld past bij onze school, laten we dat eens uitproberen!
Schoolvoorbeelden
Kern van het rapport zijn dus de schoolvoorbeelden en de lessen die daaruit te trekken zijn. Enkele aanscherpingen van directeuren van hoogverzuimscholen en adviseurs van het Vervangingsfonds maken het rapport compleet. De eerste stappen in de zoektocht naar de best practices zijn, hoewel belangrijk, technischer van aard en staan daarom in de bijlage van het rapport.
Meer informatie?
Neem contact op met Vera of Bjørn.
We deden dit onderzoek in opdracht van het Vervangingsfonds, lees ook het nieuwsbericht dat zij uitbrachten. Bovendien is er een artikel verschenen in Rentree (vanaf pagina 10).
Schoolvoorbeelden. Best practices aanpak verzuim
Het ziekteverzuim op scholen in het po is gemiddeld hoog in vergelijking met andere overheids- en marktsectoren. Er zijn echter ook scholen waar sprake is van een langdurig laag verzuim. Wat maakt dat het verzuim hier meerjarig laag is? Zetten ze specifieke tools of beleid in? De uitkomsten zijn verrassend voor wie niet eerder met deze verdiepende blik naar scholen keek en zeer de moeite van het lezen waard voor adviseurs, scholen, schoolbesturen en leraren.
Drie pijlers
Vooropgesteld dat er altijd een deel van (langdurig) ziekteverzuim is dat niet beïnvloedbaar is, laat een integrale analyse van alle interviewverslagen zien dat laag verzuim in het po stoelt op drie pijlers:
(1) Hoe een directeur invulling geeft aan het directeur zijn;
(2) De werkgemeenschap die men (mede) daardoor met elkaar is;
(3) De praktische mogelijkheden die een prettig werkklimaat ondersteunen.
Dat duidelijke kaders van belang zijn, het verzuimbeleid in de basis op orde moet zijn en de schoolleider een belangrijke invloed heeft op de hoogte van het verzuim in de school is geen nieuwe informatie. Interventies grijpen vaak aan op het gedrag van de schoolleider ten aanzien van ziekteverzuim. Dat is ook belangrijk. Maar de resultaten in dit rapport gaan een stap verder. De portretten laten zien dat eerst andere dingen goed geregeld moeten zijn in de school en in de hoofden van mensen, dan beweegt het verzuim daarin mee. Denk aan een duidelijke organisatie en communicatie, het faciliteren van kwalitatief goed onderwijs, het creëren van een positieve werkbeleving en een veilige situatie en financiële keuzes die een directeur maakt. Geen enkel schoolvoorbeeld is een recept, wel zijn ze te lezen als inspiratiebron. Dat element uit dat voorbeeld past bij onze school, laten we dat eens uitproberen!
Schoolvoorbeelden
Kern van het rapport zijn dus de schoolvoorbeelden en de lessen die daaruit te trekken zijn. Enkele aanscherpingen van directeuren van hoogverzuimscholen en adviseurs van het Vervangingsfonds maken het rapport compleet. De eerste stappen in de zoektocht naar de best practices zijn, hoewel belangrijk, technischer van aard en staan daarom in de bijlage van het rapport.
We deden dit onderzoek in opdracht van het Vervangingsfonds, lees ook het nieuwsbericht dat zij uitbrachten. Bovendien is er een artikel over het onderzoek verschenen in Rentree (vanaf pagina 10).
Download en lees hier het rapport Schoolvoorbeelden.
Bijzondere bestuurlijke samenwerkingsvormen in het onderwijs
Schoolbesturen zoeken op verschillende manieren naar onderlinge samenwerking om bijvoorbeeld problemen rond leerlingendaling of de vorming van integrale kindcentra op te lossen. Die samenwerkingen kunnen leiden tot fusies, maar ook tot samenwerkingsvormen als coöperaties, federaties, holdings en personele unies. We deden voor OCW onderzoek naar het voorkomen van deze voor het onderwijs relatief zeldzame bestuurlijke constructen.
Samenwerkingsconstructies
Uit een analyse van jaarverslagen van schoolbesturen blijkt dat het in voorkomende gevallen vooral gaat om coöperaties of federaties en minder om personele unies of holdings. Uit de interviews die voor het onderzoek zijn gehouden blijkt dat er in die situaties is gezocht naar een vorm van “samenwerking zonder dat het vrijblijvend is”. Samenwerkingsprocessen zijn in de praktijk vaak complex en lastig en gebeuren veelal onder druk van de omstandigheden. Om te zorgen dat partijen er “niet meteen weer uit stappen als het moeilijk wordt” wordt daarom, als een fusie niet mogelijk of wenselijk is, gekozen voor een ander bestuurlijk construct. Soms is een fusie eenvoudigweg geen optie, bijvoorbeeld in geval van een intensieve samenwerking tussen onderwijs en kinderopvang. Om toch tot een grotere eenheid te komen, wordt dan soms gekozen voor een van de eerder genoemde constructies. Vooralsnog gaat het daarbij, zowel absoluut als relatief, om kleine aantallen. De verwachting, op basis van gehouden interviews, is overigens dat de aantallen holdings en personele unies met alleen onderwijsbesturen de komende jaren niet explosief gaan stijgen en dat er vaker voor een fusie gekozen zal worden.
Samenwerking op vestigingsniveau
Gekoppeld aan het onderzoek naar de bestuurlijke constructen hebben we ook een verkenning uitgevoerd naar samenwerkingen van besturen op schoolvestigingsniveau. Circa veertig procent van de schoolbesturen heeft zo een samenwerking met een ander schoolbestuur op vestigingsniveau. Er worden dan meestal gebouwen of faciliteiten gedeeld. Soms wordt onderwijsaanbod gedeeld. Dan worden leerlinggroepen deels gecombineerd of volgen leerlingen een deel van de lessen op de vestiging van een ander bestuur. In het onderzoek zijn we verder ingegaan op deze en op andere vormen van samenwerking. Daarbij hebben we ingezoomd op de context en op specifieke aspecten rond leerlingen, personeel en financiën. Uit het onderzoek blijkt dat de samenwerking op vestigingsniveau in praktijk complex kan zijn en veel (administratieve) inzet vraagt. Zozeer zelfs dat een deel van de besturen ervoor kiest om de vestiging liever over te dragen of helemaal niet aan samenwerking te beginnen.
Meer informatie?
Lees meer over de bevindingen van ons onderzoek naar bestuurlijke samenwerkingsvormen in het onderwijs in het eindrapport of neem contact op met Bjørn.
Bestuurlijke constructen in het onderwijs
Het ministerie van onderwijs wilde een update van een eerder uitgevoerd onderzoek naar samenwerkingsvormen als coöperaties, federaties, holdings en personele unies in het onderwijs. Met bestandsanalyses en tekstming op jaarverslagen brachten we het voorkomen van deze vormen in beeld. Via literatuurstudie en interviews onderzochten we ook de redenen, voor- en nadelen en risico’s van deze constructen.
Tevens voerden we een verkenning uit naar samenwerkingsvormen van schoolbesturen op vestigingsniveau, waarbij gebouwen, faciliteiten, personeel of aanbod van onderwijs, opvang of zorg worden gedeeld. Dat deden we via een enquête en verdiepende interviews.