Werkveld: Onderwijs
Toekomstige vraag naar medisch specialisten
We maakten een prognose van de toekomstige vraag naar medisch specialisten, op basis van demografische bevolkingsontwikkeling.
Demografische ontwikkelingen
De prognose is dat de Nederlandse bevolking toeneemt van 17,2 miljoen in 2018 tot 18,3 miljoen in 2039, vanwege migratie en een stijgende levensduur. Voor deze periode wordt verwacht dat het aantal personen in de leeftijdscategorieën 0 tot 20 jaar en 20 tot 40 jaar ongeveer gelijk blijft, het aantal personen in de leeftijdscategorie 40 tot 60 jaar daalt en het aantal 60-plussers toeneemt.
Gevolgen voor behoefte aan medisch specialisten
Dit leidt ertoe dat de medisch specialisten die relatief veel oudere patiënten behandelen de hoogste capaciteitsgroei nodig hebben op grond van de demografische ontwikkelingen. De specialismen waarvoor de hoogste capaciteitsgroei is geraamd tot 2039 zijn klinische geriatrie, cardiologie, oogheelkunde, urologie en cardio-thoracale chirurgie.
De laagste capaciteitsgroei is geraamd voor beroepen die te maken hebben met een jongere patiëntenpopulatie. De specialismen waarvoor de laagste capaciteitsgroei is geraamd tot 2039 zijn mond-, kaak- en aangezichtschirurgie, obstetrie en gynaecologie, psychiatrie, sportgeneeskunde en plastische chirurgie.
Parameters ten behoeve van Capaciteitsplan
We voerden dit onderzoek uit in opdracht van het Capaciteitsorgaan. Zij gebruiken dit onderzoek ten behoeve van het rekenmodel voor het opstellen van het Capaciteitsplan voor de medisch specialisten en klinisch technologische beroepen.
Herziening van het landelijke curriculum voor het funderend onderwijs
Vandaag, donderdag 10 oktober 2019, presenteren de negen ontwikkelteams van Curriculum.nu hun adviezen over de herziening van het landelijke curriculum voor het funderend onderwijs aan minister Slob. De afgelopen anderhalf jaar hebben leraren en schoolleiders vanuit basisonderwijs, speciaal onderwijs en voortgezet onderwijs geïnventariseerd welke kennis en vaardigheden zij nodig achten voor het leergebied dat zij vertegenwoordigen.
In acht meerdaagse ontwikkelsessies hebben de teams toegewerkt naar een voorstel voor actualisatie van hun leergebied. Hierbij hebben ze gebruik gemaakt van de inbreng van collega-leraren, leerlingen, ontwikkelscholen, vakverenigingen, vervolgonderwijs, lerarenopleidingen, ouders en andere partijen. Bijvoorbeeld door feedback op de stukken van de ontwikkelteams te verzamelen in de tussentijdse consultatiefases.
Om het proces, waar nodig, tussentijds bij te kunnen sturen, hebben wij de leraren en schoolleiders van de negen ontwikkelteams na elke ontwikkelsessie bevraagd over hun ervaringen tijdens de ontwikkelsessie. De bevindingen daarvan presenteerden we in onze procesthermometer. De acht verslagen van de tussenmetingen kunt u vinden op de website van Curriculum.nu.
Bijzonder aan het ontwikkeltraject is de prominente rol die leraren en schoolleiders erin hebben gespeeld. In een aanvullend onderzoek hebben we de leden van de ontwikkelteams gevraagd hoe ze dit ervaren en wat deelname aan het ontwikkelteam heeft opgeleverd voor henzelf, het proces en de resultaten van het ontwikkeltraject. Ook van dit onderzoek kunt u het verslag vinden op de website van Curriculum.nu.
Meer informatie?
Voor meer informatie over ons onderzoek kunt u contact opnemen met Jacob van der Wel.
Maatwerk en flexibiliteit vereist bij ondersteunen thuiszitters
De laatste jaren hebben de partners van het Thuiszitterspact en betrokken partijen de nodige inspanningen geleverd om tot een betere thuiszittersaanpak te komen. Dit zien we onder meer terug in het belang dat de partijen hechten aan dit thema en het gegeven dat het terugdringen van het aantal thuiszitters hoog op de agenda staat. Echter, stijging of daling van het aantal thuiszittende jongeren is niet zonder meer een succes- of faalfactor.
De (toegenomen) aandacht heeft onder meer geleid tot beter inzicht in het aantal thuiszitters en het met lokale partijen samen zoeken naar oplossingen voor thuiszittende jongeren. Hierin zit wel iets ‘dubbels’. Zo heeft het betere inzicht enerzijds bijgedragen aan meer geregistreerde thuiszitters en daarmee discussie over passend onderwijs, terwijl er anderzijds meer aandacht is gekomen voor thuiszittende leerlingen en het zoeken van een oplossing voor deze groep. Stijging of daling van het aantal thuiszittende jongeren is dan ook niet zonder meer een succes- of faalfactor.
In opdracht van de partners van het pact hebben wij onderzocht wat er aan landelijke ondersteuning geboden kan worden om het aantal thuiszitters terug te dringen en om de ambities van het Thuiszitterspact sneller te realiseren. Op basis van secundaire analyses van duo-data, web-enquêtes, groepsinterviews en een afsluitende interactieve sessie met vertegenwoordigers van gemeenten, zorg, onderwijs en ouders concluderen we dat het realiseren van een passend aanbod vaak (nog) een langere doorlooptijd dan drie maanden vraagt. Ook zien we dat de factoren die realisatie van een passend aanbod belemmeren dan wel bevorderen zeer divers zijn en samenhangen met de individuele en lokale situatie. Verder blijkt dat het voor betrokken partijen nog lastig is om gemaakte afspraken (in de sluitende aanpak) in de praktijk te brengen. Dit komt onder meer door diversiteit in de werkwijze en verantwoordelijkheden van de verschillende werkterreinen (onderwijs, gemeenten en zorg).
Aanbevelingen
Oplossingen voor een deel van de groep vereisen een hoge(re) mate van maatwerk en flexibiliteit. Een duurzame oplossing binnen drie maanden is niet altijd mogelijk. Dat hoeft geen probleem te zijn, zolang er vanaf het ontstaan van de (dreigende) thuiszitsituatie gewerkt wordt aan een oplossing en er op korte termijn zicht is op een oplossing. We bevelen de partners in het Thuiszitterspact aan zich het komende jaar te richten op:
- kind echt centraal zetten (wat verstaan we daaronder, wat mogen betrokkenen verwachten?);
- deskundigheidsbevordering en kennisuitwisseling (versterken van kennis over wet- en regelgeving, uitwisselen praktijkervaringen);
- elkaars taal spreken (meer uitwisseling tussen betrokken partijen en eenduidige communicatie);
- regelen van betrokken medewerkers met mandaat (zodat betrokken medewerkers daadwerkelijk beslissingen kunnen nemen);
- focus op preventie (vroegtijdige signalering door beter in beeld krijgen van en handelen op geoorloofd verzuim, vinger aan de pols houden);
- regio-indeling kritisch bekijken (regionale verantwoordelijkheid voor thuiszitters verhelderen).
Onze adviezen zijn verwerkt in een impulsagenda en in de acties die op dit moment reeds lopen.
Meer informatie?
Meer informatie over de uitkomsten van het onderzoek en onze aanpak zijn te lezen in ons onderzoeksrapport. Heeft u nog vragen? Neem contact op met Jos Lubberman.
Denise Bijman MSc
Kunnen bijdragen aan het maken van onderbouwde beleidskeuzes, dat spreekt mij aan in beleidsonderzoek. De combinatie van kwantitatieve en kwalitatieve onderzoeksmethoden vind ik interessant: hoe kunnen die elkaar versterken? Ik ben werkzaam op verschillende onderwijsthema’s. De afgelopen jaren heb ik met name kennis en ervaring opgedaan in het mbo, nu wil ik me ook graag verdiepen in andere onderwijssectoren.
Inzicht besteding prestatieboxmiddelen po
De Regeling prestatiebox loopt na schooljaar 2019-2020 af. Mede op basis van ons onderzoek neemt de minister van OCW een beslissing over de toekomst van de middelen.
Voor dat besluit was inzicht nodig in de inzet van de prestatieboxmiddelen en in de eventuele gevolgen van een keuze voor een andere bestemming voor de middelen. Daarom analyseerden we jaarverslagen, zetten een vragenlijst uit bij bestuurders en hielden een aantal aanvullende interviews.
De meeste besturen hebben de middelen vooral ingezet voor talentontwikkeling (via bijvoorbeeld meer ICT-inzet, plusklassen en cultuureducatie) en voor verdere professionalisering. Ook is er, maar in wat mindere mate, ingezet op duurzame verbetering van de kwaliteitszorg, op gezondheid en beweging van kinderen en op doorgaande ontwikkellijnen po-vo. Een groot deel van de besturen geeft bovendien aan dat de middelen uit de prestatiebox worden ingezet voor structurele uitgaven en doorlopende verplichtingen. Het gaat dan met name om salaris van personeel en de afschrijving van ICT-hardware.
Nu bezuinigen op de middelen heeft gevolgen voor de ambities. Investeringen en activiteiten zullen dan worden verminderd en het proces van verbetering op de scholen wordt vertraagd. Bovendien zal een deel van de besturen bezuinigen op personeel. Het zou ten koste gaan van de onderwijskwaliteit en kunnen leiden tot een verhoging van de werkdruk. Het is daarom geen goed idee om de prestatieboxmiddelen nu heel anders te gaan bestemmen en over te hevelen naar andere doelen.
Herijking gemeentefonds
Gemeenten hebben dezelfde wettelijke taken, maar de omstandigheden waaronder zij die moeten uitvoeren lopen sterk uiteen. Ontwikkelingen in de laatste jaren hebben de vraag opgeworpen of de verdeling van het huidige gemeentefonds nog wel voldoende aansluit bij de kosten die gemeenten moeten maken.
Bij de verdeling van de 30 miljard euro van het gemeentefonds over gemeenten dient zo goed mogelijk rekening te worden gehouden met uiteenlopende omstandigheden. Verdeelmodellen dienen gebaseerd te zijn op objectieve structuurkenmerken van gemeenten.
Verdeelvoorstellen voor Klassieke clusters
Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties laat onderzoeken hoe de verdeling van het gemeentefonds het beste kan worden herijkt. Cebeon en Regioplan stellen voor de zogenaamde Klassieke clusters verdeelvoorstellen op. De Klassieke clusters omvatten onder andere veiligheid, onderwijs, infrastructuur en gebiedsontwikkeling, sport en cultuur.
Communicatie over nieuwe verdeling gemeentefonds
Over de nieuwe verdeling wordt in de meicirculaire 2020 gecommuniceerd. Gemeenten zullen naar verwachting begin 2020 al worden geïnformeerd.
Meer weten over dit onderzoek? Neem contact op met Coen van Rij of lees de Samenvatting Herijking gemeentefonds, met hierin informatie over de uitgangspunten van het onderzoek, hoe het onderzoek er in vogelvlucht uit ziet en hoe de planning eruit ziet.
Herijking gemeentefonds
Gemeenten hebben dezelfde wettelijke taken, maar de omstandigheden waaronder zij die moeten uitvoeren lopen sterk uiteen. Ontwikkelingen in de laatste jaren hebben de vraag opgeworpen of de verdeling van het huidige gemeentefonds nog wel voldoende aansluit bij de kosten die gemeenten moeten maken.
Bij de verdeling van de 30 miljard euro van het gemeentefonds over gemeenten dient zo goed mogelijk rekening te worden gehouden met uiteenlopende omstandigheden. Verdeelmodellen dienen gebaseerd te zijn op objectieve structuurkenmerken van gemeenten.
Verdeelvoorstellen voor Klassieke clusters
Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties laat onderzoeken hoe de verdeling van het gemeentefonds het beste kan worden herijkt. Cebeon en Regioplan stellen voor de zogenaamde Klassieke clusters verdeelvoorstellen op. De Klassieke clusters omvatten onder andere veiligheid, onderwijs, infrastructuur en gebiedsontwikkeling, sport en cultuur.
Communicatie over nieuwe verdeling gemeentefonds
Over de nieuwe verdeling wordt in de meicirculaire 2020 gecommuniceerd. Gemeenten zullen naar verwachting begin 2020 al worden geïnformeerd.
Meer weten over dit onderzoek? Neem contact op met Coen van Rij of lees de Samenvatting Herijking gemeentefonds, met hierin informatie over de uitgangspunten van het onderzoek, hoe het onderzoek er in vogelvlucht uit ziet en hoe de planning eruit ziet.
Eén min één is niet altijd nul: WW’ers niet de oplossing voor het lerarentekort
Kan het tekort aan leraren in het primair onderwijs worden ingevuld door stille reserve uit de WW? Een deel van de WW’ers is onder voorwaarden benoembaar, maar voor een deel is re-integratie naar het onderwijs -alle inspanningen ten spijt- niet reëel.
Leraren in de WW: potentiële oplossing voor het lerarentekort
Afgelopen jaar ging het er vaak over: de tekorten aan leraren. Ook nu maken meerdere scholen zich hevige zorgen over de vraag of er na de vakantie voor iedere klas wel een leraar is. Verschillende oplossingen zijn nodig om in dit tekort te kunnen voorzien. Eén zo’n oplossing is de re-integratie van WW’ers die voorheen in het primair onderwijs hebben gewerkt. Eind september 2018 ontvingen ongeveer 11.000 oud-medewerkers uit het primair onderwijs een WW-uitkering, waarvan naar schatting negentig procent met een bevoegdheid. Ruim voldoende WW’ers om in de vacatures te voorzien, toch? Eén en éen is twee, of beter gezegd, één min één is nul. Ons onderzoek naar het potentieel aan stille reserve, uitgevoerd voor het ministerie van OCW, laat echter zien dat het niet zo eenvoudig ligt.
Belemmeringen voor terugkeer in het onderwijs: locatie, werkdruk in het onderwijs en naderend pensioen
Het potentieel voor terugkeer is van diverse factoren afhankelijk. Zo is het aantal WW’ers hoger in regio’s waar de tekorten lager zijn, maar is er vrijwel geen verhuisbereidheid. Ook wil lang niet iedereen weer in het onderwijs aan het werk vanwege de werkdruk en de eigen gezondheid. Daar komt bij dat twee derde van de WW’ers ouder is dan 55 jaar en veel werkervaring heeft (gemiddeld 27 jaar). Zij hebben grotendeels recht op een uitkering die nagenoeg tot aan de pensioengerechtigde leeftijd doorloopt. WW’ers hebben de (onterechte) angst die rechten te verliezen als ze aan het werk gaan. Desondanks solliciteren ze wel, maar worden vervolgens niet uitgenodigd voor een gesprek. Werkgevers geven aan gemotiveerde WW’ers graag aan te nemen, maar vragen zich -zeker in tekortgebieden- af hoe het kan dat iemand nog werkloos is. Daarbij weten vraag en aanbod elkaar lang niet altijd te vinden.
In het onderzoek is onderscheid gemaakt naar potentieel voor re-integratie op basis van de eigen motivatie van WW’ers:
- een groep met laag potentieel voor re-integratie die niet meer wil werken (29%);
- een groep met gemiddeld potentieel voor re-integratie (48%) die wel wil werken, maar niet als leerkracht in het primair onderwijs;
- een groep met hoog potentieel voor re-integratie (23%) die wel weer wil werken als leraar in het primair onderwijs.
Vergroten kansen en mogelijkheden voor herintrede in het onderwijs
Uit ons onderzoek volgt de conclusie dat we enerzijds te maken hebben met WW’ers die – alle inspanningen ten spijt – niet meer in het primair onderwijs aan het werk zullen gaan. Deze groep ontbreekt het niet alleen aan kunnen en willen, maar ook aan kansen en mogelijkheden. Het bestaan van deze groep is niet puur aan de WW’ers zelf te wijten. Betrokken partijen, zoals sociale partners, uitkeringsinstanties en het ministerie, hebben deze situatie mede gecreëerd dan wel laten bestaan. Tegelijkertijd is er ook een groep WW’ers met meer potentie voor re-integratie. Uitgaande van de situatie in het najaar van 2018 gaat het dan naar schatting om maximaal 2.750 personen. Hoewel deze groep gezien hun leeftijd nog maar een beperkte tijd beschikbaar is voor de arbeidsmarkt, kunnen belemmeringen worden weggenomen of verminderd om tot verbeterde re-integratie van een substantieel deel van de stille reserves te komen. Zo denken wij onder andere aan:
- het inrichten van matchingpools;
- het verbeteren kennis over WW-rechten en -plichten;
- het inzetten op actieve re-integratie naar andere functies;
- het versterken van het personeelsbeleid.
Lees het rapport Stille reserve in de WW. Onderzoek naar potentieel voor re-integratie in het po. Meer weten over dit onderzoek? Neem contact op met Jos Lubberman.
Vernieuwd inzicht in impact afspraken bestuursakkoord
Na de vierde meting van het bestuursakkoord primair onderwijs te hebben uitgevoerd, bieden wij nu inzicht in de voortgang van het nakomen van de gemaakte afspraken.
In de zomer van 2014 hebben de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de PO-Raad een bestuursakkoord voor het primair onderwijs afgesloten. In dit akkoord zijn afspraken gemaakt over en doelen geformuleerd voor het verbeteren van de onderwijskwaliteit en het versterken van de professionaliteit van leraren en schoolleiders.
De verschillende doelstellingen en afspraken van het bestuursakkoord zijn samengebracht in de volgende vier actielijnen:
- Talentontwikkeling door uitdagend onderwijs
- Een brede aanpak voor duurzame onderwijsverbetering
- Professionele scholen
- Doorgaande ontwikkellijnen
In de zomer van 2018 is het bestuursakkoord geactualiseerd. Bij de actualisatie zijn prioriteiten zijn verschoven, daardoor ligt er nu minder focus op digitalisering en meer op strategisch HRM-beleid.
Monitoring van de afspraken
Om de ontwikkelingen op deze terreinen te volgen, zijn er in het bestuursakkoord afspraken gemaakt over monitoring. Het is de bedoeling dat hierbij zo veel mogelijk gebruikgemaakt wordt van informatie uit reeds beschikbare bestanden en/of onderzoeken. Een deel van de benodigde informatie is echter zo specifiek dat deze alleen met enquêtes onder scholen en besturen kan worden verzameld. Wij zetten jaarlijks deze enquête uit onder scholen.
Vierde meting
In het najaar 2018 is de vierde meting uitgevoerd. In het tussenrapport 2019 bieden wij inzicht op de voortgang volgens besturen en schoolleiders op de volgende acht punten:
- Impact afspraken Bestuursakkoord PO
- Talentherkenning en ontwikkeling
- Kwaliteitszorg
- Beleid en kwaliteit
- Versterken van didactische vaardigheden
- Breed samengestelde teams
- Onderzoekende vaardigheden leraren
- Bewegingsonderwijs
Evaluatie subsidieregeling internationalisering in primair en voortgezet onderwijs
Met een aantal opeenvolgende subsidieregelingen stimuleert het ministerie van Onderwijs scholen in het primair en voortgezet onderwijs om aandacht te besteden aan internationalisering.
De huidige subsidieregeling internationalisering primair en voortgezet onderwijs (IPV) loopt af na het schooljaar 2019-2020. Het ministerie wil daarom graag inzicht in de doelmatigheid en effectiviteit van de twee laatste regelingen, de IPV en de voorloper daarvan, de subsidie voor het verankeren van internationale oriëntatie en samenwerking in het primair en voortgezet onderwijs (VIOS).
Meer weten?
Neem contact op met Jacob.