Werkveld: Onderwijs
Herijking gemeentefonds
Gemeenten hebben dezelfde wettelijke taken, maar de omstandigheden waaronder zij die moeten uitvoeren lopen sterk uiteen. Ontwikkelingen in de laatste jaren hebben de vraag opgeworpen of de verdeling van het huidige gemeentefonds nog wel voldoende aansluit bij de kosten die gemeenten moeten maken.
Bij de verdeling van de 30 miljard euro van het gemeentefonds over gemeenten dient zo goed mogelijk rekening te worden gehouden met uiteenlopende omstandigheden. Verdeelmodellen dienen gebaseerd te zijn op objectieve structuurkenmerken van gemeenten.
Verdeelvoorstellen voor Klassieke clusters
Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties laat onderzoeken hoe de verdeling van het gemeentefonds het beste kan worden herijkt. Cebeon en Regioplan stellen voor de zogenaamde Klassieke clusters verdeelvoorstellen op. De Klassieke clusters omvatten onder andere veiligheid, onderwijs, infrastructuur en gebiedsontwikkeling, sport en cultuur.
Communicatie over nieuwe verdeling gemeentefonds
Over de nieuwe verdeling wordt in de meicirculaire 2020 gecommuniceerd. Gemeenten zullen naar verwachting begin 2020 al worden geïnformeerd.
Meer weten over dit onderzoek? Neem contact op met Coen van Rij of lees de Samenvatting Herijking gemeentefonds, met hierin informatie over de uitgangspunten van het onderzoek, hoe het onderzoek er in vogelvlucht uit ziet en hoe de planning eruit ziet.
Herijking gemeentefonds
Gemeenten hebben dezelfde wettelijke taken, maar de omstandigheden waaronder zij die moeten uitvoeren lopen sterk uiteen. Ontwikkelingen in de laatste jaren hebben de vraag opgeworpen of de verdeling van het huidige gemeentefonds nog wel voldoende aansluit bij de kosten die gemeenten moeten maken.
Bij de verdeling van de 30 miljard euro van het gemeentefonds over gemeenten dient zo goed mogelijk rekening te worden gehouden met uiteenlopende omstandigheden. Verdeelmodellen dienen gebaseerd te zijn op objectieve structuurkenmerken van gemeenten.
Verdeelvoorstellen voor Klassieke clusters
Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties laat onderzoeken hoe de verdeling van het gemeentefonds het beste kan worden herijkt. Cebeon en Regioplan stellen voor de zogenaamde Klassieke clusters verdeelvoorstellen op. De Klassieke clusters omvatten onder andere veiligheid, onderwijs, infrastructuur en gebiedsontwikkeling, sport en cultuur.
Communicatie over nieuwe verdeling gemeentefonds
Over de nieuwe verdeling wordt in de meicirculaire 2020 gecommuniceerd. Gemeenten zullen naar verwachting begin 2020 al worden geïnformeerd.
Meer weten over dit onderzoek? Neem contact op met Coen van Rij of lees de Samenvatting Herijking gemeentefonds, met hierin informatie over de uitgangspunten van het onderzoek, hoe het onderzoek er in vogelvlucht uit ziet en hoe de planning eruit ziet.
Eén min één is niet altijd nul: WW’ers niet de oplossing voor het lerarentekort
Kan het tekort aan leraren in het primair onderwijs worden ingevuld door stille reserve uit de WW? Een deel van de WW’ers is onder voorwaarden benoembaar, maar voor een deel is re-integratie naar het onderwijs -alle inspanningen ten spijt- niet reëel.
Leraren in de WW: potentiële oplossing voor het lerarentekort
Afgelopen jaar ging het er vaak over: de tekorten aan leraren. Ook nu maken meerdere scholen zich hevige zorgen over de vraag of er na de vakantie voor iedere klas wel een leraar is. Verschillende oplossingen zijn nodig om in dit tekort te kunnen voorzien. Eén zo’n oplossing is de re-integratie van WW’ers die voorheen in het primair onderwijs hebben gewerkt. Eind september 2018 ontvingen ongeveer 11.000 oud-medewerkers uit het primair onderwijs een WW-uitkering, waarvan naar schatting negentig procent met een bevoegdheid. Ruim voldoende WW’ers om in de vacatures te voorzien, toch? Eén en éen is twee, of beter gezegd, één min één is nul. Ons onderzoek naar het potentieel aan stille reserve, uitgevoerd voor het ministerie van OCW, laat echter zien dat het niet zo eenvoudig ligt.
Belemmeringen voor terugkeer in het onderwijs: locatie, werkdruk in het onderwijs en naderend pensioen
Het potentieel voor terugkeer is van diverse factoren afhankelijk. Zo is het aantal WW’ers hoger in regio’s waar de tekorten lager zijn, maar is er vrijwel geen verhuisbereidheid. Ook wil lang niet iedereen weer in het onderwijs aan het werk vanwege de werkdruk en de eigen gezondheid. Daar komt bij dat twee derde van de WW’ers ouder is dan 55 jaar en veel werkervaring heeft (gemiddeld 27 jaar). Zij hebben grotendeels recht op een uitkering die nagenoeg tot aan de pensioengerechtigde leeftijd doorloopt. WW’ers hebben de (onterechte) angst die rechten te verliezen als ze aan het werk gaan. Desondanks solliciteren ze wel, maar worden vervolgens niet uitgenodigd voor een gesprek. Werkgevers geven aan gemotiveerde WW’ers graag aan te nemen, maar vragen zich -zeker in tekortgebieden- af hoe het kan dat iemand nog werkloos is. Daarbij weten vraag en aanbod elkaar lang niet altijd te vinden.
In het onderzoek is onderscheid gemaakt naar potentieel voor re-integratie op basis van de eigen motivatie van WW’ers:
- een groep met laag potentieel voor re-integratie die niet meer wil werken (29%);
- een groep met gemiddeld potentieel voor re-integratie (48%) die wel wil werken, maar niet als leerkracht in het primair onderwijs;
- een groep met hoog potentieel voor re-integratie (23%) die wel weer wil werken als leraar in het primair onderwijs.
Vergroten kansen en mogelijkheden voor herintrede in het onderwijs
Uit ons onderzoek volgt de conclusie dat we enerzijds te maken hebben met WW’ers die – alle inspanningen ten spijt – niet meer in het primair onderwijs aan het werk zullen gaan. Deze groep ontbreekt het niet alleen aan kunnen en willen, maar ook aan kansen en mogelijkheden. Het bestaan van deze groep is niet puur aan de WW’ers zelf te wijten. Betrokken partijen, zoals sociale partners, uitkeringsinstanties en het ministerie, hebben deze situatie mede gecreëerd dan wel laten bestaan. Tegelijkertijd is er ook een groep WW’ers met meer potentie voor re-integratie. Uitgaande van de situatie in het najaar van 2018 gaat het dan naar schatting om maximaal 2.750 personen. Hoewel deze groep gezien hun leeftijd nog maar een beperkte tijd beschikbaar is voor de arbeidsmarkt, kunnen belemmeringen worden weggenomen of verminderd om tot verbeterde re-integratie van een substantieel deel van de stille reserves te komen. Zo denken wij onder andere aan:
- het inrichten van matchingpools;
- het verbeteren kennis over WW-rechten en -plichten;
- het inzetten op actieve re-integratie naar andere functies;
- het versterken van het personeelsbeleid.
Lees het rapport Stille reserve in de WW. Onderzoek naar potentieel voor re-integratie in het po. Meer weten over dit onderzoek? Neem contact op met Jos Lubberman.
Vernieuwd inzicht in impact afspraken bestuursakkoord
Na de vierde meting van het bestuursakkoord primair onderwijs te hebben uitgevoerd, bieden wij nu inzicht in de voortgang van het nakomen van de gemaakte afspraken.
In de zomer van 2014 hebben de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de PO-Raad een bestuursakkoord voor het primair onderwijs afgesloten. In dit akkoord zijn afspraken gemaakt over en doelen geformuleerd voor het verbeteren van de onderwijskwaliteit en het versterken van de professionaliteit van leraren en schoolleiders.
De verschillende doelstellingen en afspraken van het bestuursakkoord zijn samengebracht in de volgende vier actielijnen:
- Talentontwikkeling door uitdagend onderwijs
- Een brede aanpak voor duurzame onderwijsverbetering
- Professionele scholen
- Doorgaande ontwikkellijnen
In de zomer van 2018 is het bestuursakkoord geactualiseerd. Bij de actualisatie zijn prioriteiten zijn verschoven, daardoor ligt er nu minder focus op digitalisering en meer op strategisch HRM-beleid.
Monitoring van de afspraken
Om de ontwikkelingen op deze terreinen te volgen, zijn er in het bestuursakkoord afspraken gemaakt over monitoring. Het is de bedoeling dat hierbij zo veel mogelijk gebruikgemaakt wordt van informatie uit reeds beschikbare bestanden en/of onderzoeken. Een deel van de benodigde informatie is echter zo specifiek dat deze alleen met enquêtes onder scholen en besturen kan worden verzameld. Wij zetten jaarlijks deze enquête uit onder scholen.
Vierde meting
In het najaar 2018 is de vierde meting uitgevoerd. In het tussenrapport 2019 bieden wij inzicht op de voortgang volgens besturen en schoolleiders op de volgende acht punten:
- Impact afspraken Bestuursakkoord PO
- Talentherkenning en ontwikkeling
- Kwaliteitszorg
- Beleid en kwaliteit
- Versterken van didactische vaardigheden
- Breed samengestelde teams
- Onderzoekende vaardigheden leraren
- Bewegingsonderwijs
Evaluatie subsidieregeling internationalisering in primair en voortgezet onderwijs
Met een aantal opeenvolgende subsidieregelingen stimuleert het ministerie van Onderwijs scholen in het primair en voortgezet onderwijs om aandacht te besteden aan internationalisering.
De huidige subsidieregeling internationalisering primair en voortgezet onderwijs (IPV) loopt af na het schooljaar 2019-2020. Het ministerie wil daarom graag inzicht in de doelmatigheid en effectiviteit van de twee laatste regelingen, de IPV en de voorloper daarvan, de subsidie voor het verankeren van internationale oriëntatie en samenwerking in het primair en voortgezet onderwijs (VIOS).
Meer weten?
Neem contact op met Jacob.
Lessen over het slavernijverleden in het Amsterdamse onderwijs
Met de beleidslijn Gedeelde Geschiedenis wil de gemeente Amsterdam historische gevoeligheden bespreekbaar maken. Onderdeel daarvan is het slavernijverleden. Wij onderzochten wat scholen momenteel al met het onderwerp doen en wat zij daar eventueel nog bij nodig hebben.
Het slavernijverleden in de lesmethoden
Er zijn grote verschillen in de mate waarin en de manier waarop het slavernijverleden in de lesboeken behandeld wordt. Kritiek van experts, lerarenopleiders en leraren op de lesmethoden is dat de aandacht die het slavernijverleden krijgt summier is, versnipperd en te eenzijdig. De methoden zouden de geschiedenis te veel vanuit een Europees perspectief behandelen, en de kant van tot slaaf gemaakten zou te weinig aan bod komen.
Ervaringen in de praktijk
De meeste Amsterdamse basisscholen en scholen voor voortgezet onderwijs in het onderzoek besteden aandacht aan het slavernijverleden. In het basisonderwijs is dat vooral in de bovenbouw. In het voortgezet onderwijs is dat met name tijdens de geschiedenisles. De aandacht gaat hierbij voornamelijk uit naar slavernij in de West (Suriname, Antillen), het slavernijverleden in de Oost (voormalig Nederlands Indië) blijft doorgaans onbesproken. De meerderheid van de leraren die er aandacht aan besteden meent dat het slavernijverleden bespreekbaar is in de klas. Een relatief groot deel van de leraren vindt echter ook dat de aandacht op hun school voor het slavernijverleden onvoldoende is.
Knelpunten
Beperkende factoren die zowel leraren als experts noemen om het slavernijverleden voldoende aandacht te geven, zijn tijdgebrek en de kwaliteit van de informatie in de methode. Deze worden ook genoemd als redenen door leraren die in de vragenlijst zeggen dat ze geen aandacht besteden aan het slavernijverleden.
Daarnaast merken leraren op dat veel materiaal nogal talig is. Ze wijzen op het belang van actief en creatief materiaal, bijvoorbeeld muziek en dans, om de informatie goed over te brengen op de leerlingen. Ten slotte wordt benoemd dat als de school en de methode niet structureel aandacht besteden aan het slavernijverleden, de aandacht ervoor vaak afhankelijk is van het belang dat de leraar hecht aan het onderwerp.
De onderzoeksaanpak
Voor het onderzoek hebben wij gebruik gemaakt van een deskresearch, interviews met verschillende stakeholders en een brede survey onder alle Amsterdamse scholen voor primair en voortgezet onderwijs. Ook hebben wij we enkele scholen bezocht die als voorbeelden kunnen dienen voor andere scholen.
Voor meer resultaten, en onze aanbevelingen, kunt u het volledige rapport hier lezen: Rapport Lessen over het slavernijverleden in het Amsterdamse onderwijs
We hebben het onderzoek uitgevoerd in opdracht van de gemeente Amsterdam.
Lessen over het slavernijverleden in het Amsterdamse onderwijs
Met de beleidslijn Gedeelde Geschiedenis wil de gemeente Amsterdam historische gevoeligheden bespreekbaar maken. Onderdeel daarvan is het slavernijverleden. Wij hebben onderzocht wat scholen momenteel al met het onderwerp doen en wat zij daar eventueel nog bij nodig hebben.
Het slavernijverleden in de lesmethoden
Er zijn grote verschillen in de mate waarin en de manier waarop het slavernijverleden in de lesboeken behandeld wordt. Kritiek van experts, lerarenopleiders en leraren op de lesmethoden is dat de aandacht die het slavernijverleden krijgt summier is, versnipperd en te eenzijdig. De methoden zouden de geschiedenis te veel vanuit een Europees perspectief behandelen, en de kant van tot slaaf gemaakten zou te weinig aan bod komen.
Ervaringen in de praktijk
De meeste Amsterdamse basisscholen en scholen voor voortgezet onderwijs in het onderzoek besteden aandacht aan het slavernijverleden. In het basisonderwijs is dat vooral in de bovenbouw. In het voortgezet onderwijs is dat met name tijdens de geschiedenisles. De aandacht gaat hierbij voornamelijk uit naar slavernij in de West (Suriname, Antillen), het slavernijverleden in de Oost (voormalig Nederlands Indië) blijft doorgaans onbesproken. De meerderheid van de leraren die er aandacht aan besteden meent dat het slavernijverleden bespreekbaar is in de klas. Een relatief groot deel van de leraren vindt echter ook dat de aandacht op hun school voor het slavernijverleden onvoldoende is.
Knelpunten
Beperkende factoren die zowel leraren als experts noemen om het slavernijverleden voldoende aandacht te geven, zijn tijdgebrek en de kwaliteit van de informatie in de methode. Deze worden ook genoemd als redenen door leraren die in de vragenlijst zeggen dat ze geen aandacht besteden aan het slavernijverleden.
Daarnaast merken leraren op dat veel materiaal nogal talig is. Ze wijzen op het belang van actief en creatief materiaal, bijvoorbeeld muziek en dans, om de informatie goed over te brengen op de leerlingen. Ten slotte wordt benoemd dat als de school en de methode niet structureel aandacht besteden aan het slavernijverleden, de aandacht ervoor vaak afhankelijk is van het belang dat de leraar hecht aan het onderwerp.
De onderzoeksaanpak
Voor het onderzoek hebben wij gebruik gemaakt van een deskresearch, interviews met verschillende stakeholders en een brede survey onder alle Amsterdamse scholen voor primair en voortgezet onderwijs. Ook hebben wij we enkele scholen bezocht die als voorbeelden kunnen dienen voor andere scholen.
Voor meer resultaten, en onze aanbevelingen, kunt u het volledige rapport hier lezen.
We hebben het onderzoek uitgevoerd in opdracht van de gemeente Amsterdam.
Helft onderwijspersoneel verwacht pensionering vóór AOW-gerechtigde leeftijd
Helft onderwijspersoneel verwacht pensionering vóór AOW-gerechtigde leeftijd
Iets meer dan de helft van het oudere onderwijspersoneel verwacht vóór de AOW-gerechtigde leeftijd met pensioen te gaan. De meest genoemde reden om eerder te stoppen met werken is de werkdruk in het onderwijs. Meer dan de helft noemt deze reden. Andere veelgenoemde redenen zijn dat werknemers rustiger aan willen doen en andere dingen willen gaan doen.
Weinig bereidheid tot langer doorwerken
We hebben gevraagd of het onderwijspersoneel bereid zou zijn om tijdelijk langer door te werken wanneer de school dat vraagt, omdat er geen opvolger vindbaar is. Ongeveer één op de tien staat hier positief tegenover.
Achtergrond van het onderzoek
In het kader van het lerarentekort wilde de Algemene Onderwijsbond (AOb) in het voorjaar van 2019 laten onderzoeken wanneer zestigplussers in het onderwijs verwachten met pensioen te gaan. Vóór 1 mei maken scholen hun formatie rond en moeten leraren en onderwijsondersteuners aangegeven hebben of zij deze zomer vertrekken, zodat scholen voor de openvallende plaatsen kunnen gaan werven. Middels een enquête onder AOb-leden geboren voor 1962 hebben we de uitstroom van onderwijspersoneel in beeld gebracht.
In het nieuws
De AOb publiceerde naar aanleiding van dit onderzoek het nieuwsbericht ‘Werkdruk jaagt zestigplusser de klas uit‘. Nieuwsuur maakte een rapportage onder de titel ‘Helft oudere leraren wil eerder stoppen met werken‘.
Meer weten? Neem contact op met Bjørn Dekker of lees het het volledige onderzoeksrapport hier: Uitstroom richting pensioen in het po, vo en mbo
Uitstroom richting pensioen in het po, vo en mbo
Helft onderwijspersoneel wil voor AOW-leeftijd met pensioen
Iets meer dan de helft van het oudere onderwijspersoneel verwacht vóór de AOW-gerechtigde leeftijd met pensioen te gaan. De meest genoemde reden om eerder te stoppen met werken is de werkdruk in het onderwijs. Meer dan de helft noemt deze reden. Andere veelgenoemde redenen zijn dat werknemers rustiger aan willen doen en andere dingen willen gaan doen.
We hebben gevraagd of het onderwijspersoneel bereid zou zijn om tijdelijk langer door te werken wanneer de school dat vraagt, omdat er geen opvolger vindbaar is. Ongeveer één op de tien staat hier positief tegenover.
Achtergrond van het onderzoek
In het kader van het lerarentekort wilde de Algemene Onderwijsbond (AOb) in het voorjaar van 2019 laten onderzoeken wanneer zestigplussers in het onderwijs verwachten met pensioen te gaan. Vóór 1 mei maken scholen hun formatie rond en moeten leraren en onderwijsondersteuners aangegeven hebben of zij deze zomer vertrekken, zodat scholen voor de openvallende plaatsen kunnen gaan werven. Middels een enquête onder AOb-leden geboren voor 1962 hebben we de uitstroom van onderwijspersoneel in beeld gebracht.
Flexibele schooltijden toch niet van de baan
Begin april schreven we nog dat er in het primair onderwijs geen flexibele schooltijden zouden komen. Onder druk van de Tweede Kamer komen die er nu toch.
Experiment
De traditionele schooltijden in Nederland werden en worden door een deel van de ouders als belemmerend en onpraktisch ervaren. Daarom werd besloten een experiment te starten waarbinnen scholen konden afwijken van de centraal vastgestelde vakanties en de verplichte schoolweek van minimaal vijf dagen.
Het experiment liep van 2012 tot 2018 op twaalf scholen in Nederland. In onze tussentijdse evaluaties constateerden wij dat de invoering van flexibele onderwijstijden veel vraagt van docenten, de schoolleiding en het bestuur. Bij een aantal scholen waren er zorgen om de onderwijskwaliteit. De Inspectie van het Onderwijs pleitte daarom in haar eindrapport voor terughoudendheid bij de invoering van flexibele onderwijstijden. De minister besloot in april af te zien van verdere experimenten of aanpassing van de bestaande wetgeving.
Tevreden ouders
In het experiment is echter ook duidelijk geworden dat flexibele onderwijstijden voorzien in een behoefte van leraren, leerlingen en ouders. Mede daardoor is na veel discussie medio juni in de Tweede Kamer de motie Heerema/Rog/Van Meenen ingediend. Daarin wordt gevraagd om scholen onder nader vast te stellen voorwaarden de ruimte te geven om af kunnen wijken van de centraal vastgestelde vakanties en de schoolweek van vijf dagen. De motie is met ruime meerderheid van stemmen aangenomen. Scholen uit het experiment waar de onderwijskwaliteit gewaarborgd is mogen, vooruitlopend op deze wetswijziging, alvast van deze mogelijkheden gebruik maken.
Meer informatie?
Hieronder vindt u meer informatie over onze monitor van het experiment flexibele onderwijstijden. Ten behoeve van het besluitvormingstraject over flexibele onderwijstijden hebben we tevens een draagvlakonderzoek uitgevoerd onder ouders en leerkrachten in het basisonderwijs.
Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Peter.