Werkveld: Arbeid en sociale zekerheid
Dragen duale trajecten bij aan effectieve inburgering van statushouders?
Vooruitlopend op de nieuwe inburgeringswet ontwikkelen gemeenten binnen pilots duale trajecten voor statushouders waarin zij parallel de taal leren en aan het werk gaan. Wij zullen deze pilot evalueren in opdracht van het ministerie van SZW.
Nieuwe inburgeringswet
Momenteel bereidt het Ministerie van SZW een wetsvoorstel voor waarin een nieuw inburgeringsstelsel wordt vormgegeven. De nieuwe wet zal op 1 januari 2021 ingaan. Vooruitlopend hierop wordt met een aantal onderdelen uit de wet alvast praktijkervaring opgedaan aan de hand van pilots. Zo wordt waardevolle informatie verkregen en ervaring opgedaan ten behoeve van de voorbereidingen op de inwerkingtreding van het nieuwe inburgeringsstelsel.
Pilot duale trajecten
Op zes thema’s worden pilots ontwikkeld. Een van de zes pilotthema’s is het thema duale trajecten, waarbinnen taalverwerving wordt gecombineerd met toeleiding naar participatie. Bekend is namelijk dat inburgeraars het snelst volwaardig meedoen in de Nederlandse maatschappij als zij zo vroeg mogelijk worden geactiveerd en de taal leren op een zo hoog mogelijk niveau. Inburgeraars die de Nederlandse taal in een maatschappelijke context toepassen, zullen deze taal sneller leren. En doordat deze inburgeraars al vanaf het begin maatschappelijk actief zijn, hebben ze een grotere kans om een betaalde baan te verwerven. Voor de inrichting van een inburgeringstraject betekent dit dat werken en leren in combinatie moet worden aangeboden, dat een dergelijk traject snel moet beginnen en dat daarbij sprake moet zijn van maatwerk.
Procesevaluatie
De pilots Duale trajecten worden door ons onderzocht middels een procesevaluatie. Hierin beschrijven we de inrichting en werkwijze van de pilots en brengen we de werkzame elementen en knelpunten in kaart. Ook monitoren we de kwantitatieve uitkomsten. Een tussenrapportage is voorzien voor februari 2020 en de eindrapportage volgt in september 2020. Daarnaast ontwikkelen we een handreiking voor gemeenten met daarin concrete lessen voor gemeenten om duale trajecten in te bedden in hun beleid. Dit onderzoek voeren we uit in opdracht van het Ministerie van SZW.
Meer weten over onze evaluatie van de Pilot Duale Trajecten voor Statushouders? Neem contact op met Jeanine Klaver.
Evaluatie Pilot duale trajecten voor statushouders
Op 1 januari 2022 wordt de Nieuwe Wet inburgering ingevoerd. In de aanloop hiernaar doen gemeenten alvast ervaring op met elementen uit de nieuwe inburgeringswet, door middel van pilots rondom zes thema’s. Een van de pilotthema’s is duale trajecten, waarbinnen taalverwerving wordt gecombineerd met toeleiding naar participatie. Wij voeren in opdracht van het Ministerie van SZW voor deze pilot een procesevaluatie uit.
Ervaringen van betrokkenen
Pilotgemeenten, inburgeraars en werkgevers zijn over het algemeen positief over de duale trajecten. Inburgeraars vinden het prettig om praktijkgericht taalonderwijs te krijgen, zeker wanneer zij analfabeet of moeilijk leerbaar zijn. Ook geven zij aan veel over de Nederlandse werkcultuur te leren. Werkgevers zijn vaak ook positief over inburgeraars, met name over hun motivatie. Wel merken zij dat zij veel moeten investeren om de statushouder goed te laten landen. Taalniveau blijft een uitdaging en wanneer dit niet voldoende ontwikkelt kan het een reden zijn om een statushouder geen contract aan te bieden.
Inrichting van de duale trajecten
In de negen pilots wordt op verschillende manieren vormgegeven aan de duale trajecten. Wat het beste werkt, hangt af van de context. De belangrijkste keuzes die gemeenten hierin maken zijn:
- Leg je de regie bij de gemeente of een externe partij gelegd?
- Kies je voor een groepsgewijze of individuele aanpak?
- In hoeverre integreer je taalonderwijs en participatie?
- Hoe stimuleer je praktische taalvaardigheid?
- Op welke vormen van participatie zet je in en wanneer?
- Steek je de matching met een participatieplaats aanbod- of vraaggericht in?
In ons rapport is te lezen hoe de negen pilotgemeenten deze punten hebben aangepakt en welke lessen daaruit te trekken zijn voor andere gemeenten. De handreiking biedt een beknopt overzicht van de belangrijkste geleerde lessen.
Meer informatie?
Neem contact op met Yannick.
Eén min één is niet altijd nul: WW’ers niet de oplossing voor het lerarentekort
Kan het tekort aan leraren in het primair onderwijs worden ingevuld door stille reserve uit de WW? Een deel van de WW’ers is onder voorwaarden benoembaar, maar voor een deel is re-integratie naar het onderwijs -alle inspanningen ten spijt- niet reëel.
Leraren in de WW: potentiële oplossing voor het lerarentekort
Afgelopen jaar ging het er vaak over: de tekorten aan leraren. Ook nu maken meerdere scholen zich hevige zorgen over de vraag of er na de vakantie voor iedere klas wel een leraar is. Verschillende oplossingen zijn nodig om in dit tekort te kunnen voorzien. Eén zo’n oplossing is de re-integratie van WW’ers die voorheen in het primair onderwijs hebben gewerkt. Eind september 2018 ontvingen ongeveer 11.000 oud-medewerkers uit het primair onderwijs een WW-uitkering, waarvan naar schatting negentig procent met een bevoegdheid. Ruim voldoende WW’ers om in de vacatures te voorzien, toch? Eén en éen is twee, of beter gezegd, één min één is nul. Ons onderzoek naar het potentieel aan stille reserve, uitgevoerd voor het ministerie van OCW, laat echter zien dat het niet zo eenvoudig ligt.
Belemmeringen voor terugkeer in het onderwijs: locatie, werkdruk in het onderwijs en naderend pensioen
Het potentieel voor terugkeer is van diverse factoren afhankelijk. Zo is het aantal WW’ers hoger in regio’s waar de tekorten lager zijn, maar is er vrijwel geen verhuisbereidheid. Ook wil lang niet iedereen weer in het onderwijs aan het werk vanwege de werkdruk en de eigen gezondheid. Daar komt bij dat twee derde van de WW’ers ouder is dan 55 jaar en veel werkervaring heeft (gemiddeld 27 jaar). Zij hebben grotendeels recht op een uitkering die nagenoeg tot aan de pensioengerechtigde leeftijd doorloopt. WW’ers hebben de (onterechte) angst die rechten te verliezen als ze aan het werk gaan. Desondanks solliciteren ze wel, maar worden vervolgens niet uitgenodigd voor een gesprek. Werkgevers geven aan gemotiveerde WW’ers graag aan te nemen, maar vragen zich -zeker in tekortgebieden- af hoe het kan dat iemand nog werkloos is. Daarbij weten vraag en aanbod elkaar lang niet altijd te vinden.
In het onderzoek is onderscheid gemaakt naar potentieel voor re-integratie op basis van de eigen motivatie van WW’ers:
- een groep met laag potentieel voor re-integratie die niet meer wil werken (29%);
- een groep met gemiddeld potentieel voor re-integratie (48%) die wel wil werken, maar niet als leerkracht in het primair onderwijs;
- een groep met hoog potentieel voor re-integratie (23%) die wel weer wil werken als leraar in het primair onderwijs.
Vergroten kansen en mogelijkheden voor herintrede in het onderwijs
Uit ons onderzoek volgt de conclusie dat we enerzijds te maken hebben met WW’ers die – alle inspanningen ten spijt – niet meer in het primair onderwijs aan het werk zullen gaan. Deze groep ontbreekt het niet alleen aan kunnen en willen, maar ook aan kansen en mogelijkheden. Het bestaan van deze groep is niet puur aan de WW’ers zelf te wijten. Betrokken partijen, zoals sociale partners, uitkeringsinstanties en het ministerie, hebben deze situatie mede gecreëerd dan wel laten bestaan. Tegelijkertijd is er ook een groep WW’ers met meer potentie voor re-integratie. Uitgaande van de situatie in het najaar van 2018 gaat het dan naar schatting om maximaal 2.750 personen. Hoewel deze groep gezien hun leeftijd nog maar een beperkte tijd beschikbaar is voor de arbeidsmarkt, kunnen belemmeringen worden weggenomen of verminderd om tot verbeterde re-integratie van een substantieel deel van de stille reserves te komen. Zo denken wij onder andere aan:
- het inrichten van matchingpools;
- het verbeteren kennis over WW-rechten en -plichten;
- het inzetten op actieve re-integratie naar andere functies;
- het versterken van het personeelsbeleid.
Lees het rapport Stille reserve in de WW. Onderzoek naar potentieel voor re-integratie in het po. Meer weten over dit onderzoek? Neem contact op met Jos Lubberman.
Tweede Kamer geïnformeerd over voortgang Actieplan Perspectief voor vijftigplussers
Minister Koolmees heeft op 8 juli de definitieve versie van de monitorrapportage van het actieplan ‘Perspectief voor vijftigplussers’ aan de Tweede Kamer aangeboden.
Evaluatie Actieplan Perspectief voor vijftigplussers
De kern van het actieplan is om oudere werknemers te ondersteunen bij het vinden van een nieuwe baan. Het doel is dat vijftigplussers meer wendbaar worden op de arbeidsmarkt en dat werkgevers minder terughoudend zijn bij het aannemen van vijftigplussers.
Het WW-bestand bestaat voor bijna de helft uit mensen van 50 jaar of ouder. Deze groep stroomt minder gemakkelijk uit dan andere leeftijdsgroepen. Daarom is de beleidsaandacht met het actieplan gefocust op de vijftigplusser op de arbeidsmarkt. Bij de start van het actieplan is tussen sociale partners en het ministerie van SZW afgesproken het ingezette beleid, bestaande uit zes afzonderlijke beleidslijnen, te evalueren. Het onderzoek bestaat uit een tussentijdse monitor van het implementatieproces en de uitvoering en een evaluatie op proces en effect. Hierover gaat in 2020 gerapporteerd worden. De algemene vraagstelling luidt: In welke mate zijn de met het actieplan gefinancierde maatregelen doeltreffend, waardoor zijn de beleidsdoelen al dan niet gerealiseerd en welke leerpunten kunnen worden geformuleerd om de doeltreffendheid van de maatregelen te vergroten?
In de eerste rapportage wordt een eerste beeld geschetst van de voortgang op de zes beleidslijnen: het ontwikkeladvies, de werkgeversdienstverlening, financiële instrumenten, intensieve dienstverlening aan WW’ers, experimenten Meer Werk en Campagne en Boegbeelden. De (eind)evaluatie in 2020 zal focussen op effectiviteit en leerpunten. De opbrengsten van deze evaluatie kunnen, tegen de achtergrond van het in de toekomst langer moeten doorwerken, zeer relevant worden voor beleid, gericht op de duurzame inzetbaarheid van werknemers.
Op 8 juli 2019 is onze monitorrapportage aangeboden aan de Tweede Kamer over de implementatie en uitvoering van het actieplan. In 2020 volgt de eindrapportage, gericht op het in kaart brengen van de doeltreffendheid van het actieplan. Meer weten? Neem contact op met Jos Mevissen.
Helft onderwijspersoneel verwacht pensionering vóór AOW-gerechtigde leeftijd
Helft onderwijspersoneel verwacht pensionering vóór AOW-gerechtigde leeftijd
Iets meer dan de helft van het oudere onderwijspersoneel verwacht vóór de AOW-gerechtigde leeftijd met pensioen te gaan. De meest genoemde reden om eerder te stoppen met werken is de werkdruk in het onderwijs. Meer dan de helft noemt deze reden. Andere veelgenoemde redenen zijn dat werknemers rustiger aan willen doen en andere dingen willen gaan doen.
Weinig bereidheid tot langer doorwerken
We hebben gevraagd of het onderwijspersoneel bereid zou zijn om tijdelijk langer door te werken wanneer de school dat vraagt, omdat er geen opvolger vindbaar is. Ongeveer één op de tien staat hier positief tegenover.
Achtergrond van het onderzoek
In het kader van het lerarentekort wilde de Algemene Onderwijsbond (AOb) in het voorjaar van 2019 laten onderzoeken wanneer zestigplussers in het onderwijs verwachten met pensioen te gaan. Vóór 1 mei maken scholen hun formatie rond en moeten leraren en onderwijsondersteuners aangegeven hebben of zij deze zomer vertrekken, zodat scholen voor de openvallende plaatsen kunnen gaan werven. Middels een enquête onder AOb-leden geboren voor 1962 hebben we de uitstroom van onderwijspersoneel in beeld gebracht.
In het nieuws
De AOb publiceerde naar aanleiding van dit onderzoek het nieuwsbericht ‘Werkdruk jaagt zestigplusser de klas uit‘. Nieuwsuur maakte een rapportage onder de titel ‘Helft oudere leraren wil eerder stoppen met werken‘.
Meer weten? Neem contact op met Bjørn Dekker of lees het het volledige onderzoeksrapport hier: Uitstroom richting pensioen in het po, vo en mbo
Uitstroom richting pensioen in het po, vo en mbo
Helft onderwijspersoneel wil voor AOW-leeftijd met pensioen
Iets meer dan de helft van het oudere onderwijspersoneel verwacht vóór de AOW-gerechtigde leeftijd met pensioen te gaan. De meest genoemde reden om eerder te stoppen met werken is de werkdruk in het onderwijs. Meer dan de helft noemt deze reden. Andere veelgenoemde redenen zijn dat werknemers rustiger aan willen doen en andere dingen willen gaan doen.
We hebben gevraagd of het onderwijspersoneel bereid zou zijn om tijdelijk langer door te werken wanneer de school dat vraagt, omdat er geen opvolger vindbaar is. Ongeveer één op de tien staat hier positief tegenover.
Achtergrond van het onderzoek
In het kader van het lerarentekort wilde de Algemene Onderwijsbond (AOb) in het voorjaar van 2019 laten onderzoeken wanneer zestigplussers in het onderwijs verwachten met pensioen te gaan. Vóór 1 mei maken scholen hun formatie rond en moeten leraren en onderwijsondersteuners aangegeven hebben of zij deze zomer vertrekken, zodat scholen voor de openvallende plaatsen kunnen gaan werven. Middels een enquête onder AOb-leden geboren voor 1962 hebben we de uitstroom van onderwijspersoneel in beeld gebracht.
Maatschappelijk verantwoord incasseren bij zwerfjongeren met schulden? Maak maatwerk toegankelijk!
Zwerfjongeren met schulden bevinden zich in een ingewikkelde en kwetsbare positie. Overheidsinstanties willen schulden graag maatschappelijk verantwoord incasseren. Om de overheidsincasso bij zwerfjongeren te verbeteren, signaleren wij – naast mogelijkheden – een aantal knelpunten.
Zwerfjongeren hebben vaak schulden, ook bij de overheid, en weinig middelen om deze schulden af te lossen. In veel gevallen lukt het zwerfjongeren niet om volgens de standaardtermijnen en -bedragen af te lossen. Zwerfjongeren hebben dus maatwerk nodig. Overheidsinstanties die, onder andere bij zwerfjongeren, schulden innen, willen deze schulden graag maatschappelijk verantwoord incasseren, bijvoorbeeld door maatwerk te bieden waar dat nodig is. Om te weten hoe het maatwerk in overheidsincasso’s bij schulden van zwerfjongeren beter kan, hebben we een onderzoek uitgevoerd naar de mogelijkheden en knelpunten in maatwerk voor zwerfjongeren met schulden.
Hiervoor spraken wij met beleidsmakers en uitvoerders bij Belastingdienst, CAK, CIJB, DUO en UWV en met professionals in de (schuld)hulpverlening aan zwerfjongeren.
Welk maatwerk bieden overheidsinstanties?
De belangrijkste vormen van maatwerk binnen de onderzochte overheidsinstanties zijn persoonlijke betalingsregelingen en uitstel van betaling, mits aanvragers voldoen aan de voorwaarden (bijvoorbeeld een maximaal besteedbaar inkomen). Het gaat in wezen om gestandaardiseerd maatwerk, maatwerk dat onder bepaalde voorwaarden voor iedereen te ontvangen is. Voor zeer ingewikkelde casussen volstaat dit niet; daarvoor zijn er bij de Belastingdienst, CJIB, DUO en UWV speciale teams die deze zaken kunnen oppakken. Bij deze casussen moeten meerdere problemen samenkomen, eerdere oplossingen niet gewerkt hebben en de schuldenaar echt gemotiveerd zijn om mee te werken aan de oplossing. Het gaat dan om persoonsspecifiek maatwerk. Deze vorm van maatwerk is in zijn algemeenheid lastig te omschrijven, juist omdat er per situatie naar een oplossing wordt gezocht.
Waar knelt het maatwerk voor zwerfjongeren?
De gevonden knelpunten zijn samen te vatten in drie problemen. Ten eerste is het aangeboden maatwerk onvoldoende ingericht op de complexiteit van schulden van zwerfjongeren. Als iemand één schuld heeft, niet verwijtbaar heeft gehandeld en weet welk formulier ingevuld moet worden, is het goed mogelijk en vrij eenvoudig om een betalingsregeling op maat af te spreken. Maar de situatie van zwerfjongeren is vaak ingewikkelder en dan is maatwerk krijgen lastig. Eigenlijk zouden zwerfjongeren bij de teams voor ingewikkelde casussen moeten komen, maar het is voor zwerfjongeren en hun hulpverleners niet eenvoudig om bij deze teams terecht te komen. Ofwel: het knelpunt zit bij de toegang tot het persoonsspecifieke maatwerk.
Een tweede knelpunt is het ontbreken van een adresregistratie in de BRP. Wanneer er geen adres is kunnen schulden niet of nauwelijks geïncasseerd worden en zijn betalingsregelingen vaak niet mogelijk. Wanneer er een adresinschrijving komt, starten de overheidsorganisaties direct met het innen van schulden, bijvoorbeeld met een beslag op de uitkering. Hierdoor wordt de situatie van jongeren weer instabiel of trekken ze zich zelfs terug uit de hulpverlening.
Het derde knelpunt betreft de obstakels om de schulden te regelen via een schuldhulpverleningstraject. Door de ingewikkelde schuldensituatie en lage afloscapaciteit is een schuldhulpverleningstraject in veel gevallen noodzakelijk. Het blijkt echter lastig om voor zwerfjongeren een schuldregeling te treffen. Bij sommige gemeenten komen zwerfjongeren de schuldhulpverlening niet in; en wanneer dat wel lukt, worden voorstellen regelmatig afgewezen op vooral procedurele gronden, bijvoorbeeld omdat het niet voldoet aan de normen van NVVK.
Meer te weten komen?
Het rapport is te downloaden op de projectpagina van het onderzoek Maatwerk bij schulden van zwerfjongeren. In de brief voortgang Brede Schuldenaanpak geeft de staatssecretaris een reactie op het onderzoek. We maakten bovendien een wegwijzer voor (schuld)hulpverleners met een schematische weergave van de incassoprocessen en de maatwerkmogelijkheden.
Maatwerk bij schulden van zwerfjongeren
Zwerfjongeren met schulden bevinden zich in een ingewikkelde en kwetsbare positie. Overheidsinstanties willen schulden graag maatschappelijk verantwoord incasseren. Om de overheidsincasso bij zwerfjongeren te verbeteren, signaleren wij – naast mogelijkheden – een aantal knelpunten.
Zwerfjongeren hebben vaak schulden, ook bij de overheid, en weinig middelen om deze schulden af te lossen. In veel gevallen lukt het zwerfjongeren niet om volgens de standaardtermijnen en -bedragen af te lossen. Zwerfjongeren hebben dus maatwerk nodig. Overheidsinstanties die, onder andere bij zwerfjongeren, schulden innen, willen deze schulden graag maatschappelijk verantwoord incasseren, bijvoorbeeld door maatwerk te bieden waar dat nodig is. Om te weten hoe het maatwerk in overheidsincasso’s bij schulden van zwerfjongeren beter kan, hebben we een onderzoek uitgevoerd naar de mogelijkheden en knelpunten in maatwerk voor zwerfjongeren met schulden.
Hiervoor spraken wij met beleidsmakers en uitvoerders bij Belastingdienst, CAK, CIJB, DUO en UWV en met professionals in de (schuld)hulpverlening aan zwerfjongeren.
Welk maatwerk bieden overheidsinstanties?
De belangrijkste vormen van maatwerk binnen de onderzochte overheidsinstanties zijn persoonlijke betalingsregelingen en uitstel van betaling, mits aanvragers voldoen aan de voorwaarden (bijvoorbeeld een maximaal besteedbaar inkomen). Het gaat in wezen om gestandaardiseerd maatwerk, maatwerk dat onder bepaalde voorwaarden voor iedereen te ontvangen is. Voor zeer ingewikkelde casussen volstaat dit niet; daarvoor zijn er bij de Belastingdienst, CJIB, DUO en UWV speciale teams die deze zaken kunnen oppakken. Bij deze casussen moeten meerdere problemen samenkomen, eerdere oplossingen niet gewerkt hebben en de schuldenaar echt gemotiveerd zijn om mee te werken aan de oplossing. Het gaat dan om persoonsspecifiek maatwerk. Deze vorm van maatwerk is in zijn algemeenheid lastig te omschrijven, juist omdat er per situatie naar een oplossing wordt gezocht.
Waar knelt het maatwerk voor zwerfjongeren?
De gevonden knelpunten zijn samen te vatten in drie problemen. Ten eerste is het aangeboden maatwerk onvoldoende ingericht op de complexiteit van schulden van zwerfjongeren. Als iemand één schuld heeft, niet verwijtbaar heeft gehandeld en weet welk formulier ingevuld moet worden, is het goed mogelijk en vrij eenvoudig om een betalingsregeling op maat af te spreken. Maar de situatie van zwerfjongeren is vaak ingewikkelder en dan is maatwerk krijgen lastig. Eigenlijk zouden zwerfjongeren bij de teams voor ingewikkelde casussen moeten komen, maar het is voor zwerfjongeren en hun hulpverleners niet eenvoudig om bij deze teams terecht te komen. Ofwel: het knelpunt zit bij de toegang tot het persoonsspecifieke maatwerk.
Een tweede knelpunt is het ontbreken van een adresregistratie in de BRP. Wanneer er geen adres is kunnen schulden niet of nauwelijks geïncasseerd worden en zijn betalingsregelingen vaak niet mogelijk. Wanneer er een adresinschrijving komt, starten de overheidsorganisaties direct met het innen van schulden, bijvoorbeeld met een beslag op de uitkering. Hierdoor wordt de situatie van jongeren weer instabiel of trekken ze zich zelfs terug uit de hulpverlening.
Het derde knelpunt betreft de obstakels om de schulden te regelen via een schuldhulpverleningstraject. Door de ingewikkelde schuldensituatie en lage afloscapaciteit is een schuldhulpverleningstraject in veel gevallen noodzakelijk. Het blijkt echter lastig om voor zwerfjongeren een schuldregeling te treffen. Bij sommige gemeenten komen zwerfjongeren de schuldhulpverlening niet in; en wanneer dat wel lukt, worden voorstellen regelmatig afgewezen op vooral procedurele gronden, bijvoorbeeld omdat het niet voldoet aan de normen van NVVK.
Meer informatie?
Het onderzoek is uitgevoerd in opdracht van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De staatssecretaris reageerde op het rapport in een brief over voortgang van de Brede Schuldenaanpak.
Voor (schuld)hulpverleners maakten we een wegwijzer die voor de onderzochte vijf overheidsinstellingen laat zien hoe het incassotraject loopt en welke maatwerkmogelijkheden er zijn.
Voor vragen of meer informatie kunt u contact opnemen met Bob.
Over dit onderzoek verscheen tevens het artikel Onderzoek naar maatwerk bij schulden van zwerfjongeren in Sociaal Bestek.
Armoede- en schuldhulpverleningsbeleid in Pijnacker-Nootdorp
Hoe doeltreffend, doelmatig en rechtmatig is het gemeentelijk armoede- en schuldhulpverleningsbeleid in Pijnacker-Nootdorp? Leidt het beleid ertoe dat iedereen kan meedoen? En wat kan de gemeenteraad in zijn kaderstellende en controlerende rol doen om de effectiviteit van de aanpak positief te beïnvloeden?
Om deze en andere vragen omtrent het armoede- en schuldhulpverleningsbeleid in Pijnacker-Nootdorp te beantwoorden kijken wij naar de prestaties, ervaringen en resultaten van het huidige beleid. Ook zal worden gekeken naar de armoedemonitor die in juni 2019 uitkomt. Zo wordt in kaart gebracht wat de beschikbare informatie zegt over de doeltreffendheid en de doelmatigheid van het beleid. Het onderzoek heeft ook tot doel om handvaten te geven aan de gemeenteraad om zijn kaderstellende en controlerende rol beter in te vullen.
Meer informatie?
Neem contact op met Miranda.
Arbeidsparticipatie en technologie
Welke kansen brengt nieuwe technologie met zich mee voor de participatie van mensen met een arbeidsbeperking? In zeven pilots gaan werknemers met een arbeidsbeperking en werkgevers aan de slag met nieuwe technologie. Denk bijvoorbeeld aan een systeem waarmee dove werknemers beter kunnen deelnemen aan vergaderingen, of een exoskelet dat de onderrug van de gebruiker ondersteunt tijdens voorovergebogen werk. Samen met het Athena Instituut van de Vrije Universiteit onderzoeken we de maatschappelijke impact van deze pilots. Daarnaast ondersteunen we de pilots met kennisdeling en procesbegeleiding. Het project wordt mogelijk gemaakt met subsidie van UWV.
Meer informatie?
Neem contact op met Yannick.