Digitale Werkplaatsen stimuleren samenwerking en vernieuwing

Digitale Werkplaatsen zorgen voor meer verbinding tussen het onderwijs en het bedrijfsleven en fungeren als een katalysator voor onderwijsontwikkeling. Dat concludeert Regioplan in een onderzoek naar deze werkplaatsen, waarbinnen studenten mkb-bedrijven ondersteunen bij digitale ontwikkelingen.

De door het Ministerie van Economische Zaken & Klimaat opgerichte Digitale Werkplaatsen zijn samenwerkingsverbanden tussen onderwijsinstellingen en bedrijven, waarbinnen studenten uit het hbo, mbo of wo werken aan praktijkopdrachten voor echte opdrachtgevers.

De focus ligt hierbij op digitalisering en technologie; de studenten helpen mkb-ondernemers bijvoorbeeld bij hun online sales & marketing, het automatiseren van bedrijfsprocessen, of bij het inzetten van data voor procesoptimalisatie. Het voornaamste doel van deze werkplaatsen is om studenten waardevolle praktijkervaring op te laten doen en de banden tussen onderwijs en bedrijfsleven te versterken.

Impactmeting

Inmiddels zijn er, verspreid over Nederland, twintig werkplaatsen actief. In opdracht van Katapult – de netwerkorganisatie die de Digitale Werkplaatsen ondersteunt – onderzocht Regioplan de impact van de werkplaatsen op (de kwaliteit van) het onderwijs. Deze impactmeting – die bestond uit interviews met projectleiders en een vragenlijst onder opleidingsmanagers, opleidingscoördinatoren en docenten – maakt om te beginnen duidelijk dat de Digitale Werkplaatsen zorgen voor hechtere samenwerking tussen het (beroeps)onderwijs en het bedrijfsleven, schetst onderzoeker Jacob van der Wel. “Binnen de werkplaatsen gaan studenten aan de slag met digitaliseringsvraagstukken van mkb-bedrijven. Bedrijven krijgen daardoor een beter beeld van wat het onderwijs te bieden heeft; omgekeerd ervaart het onderwijs door deze ontmoeting wat er speelt bij bedrijven.”

“Bedrijven die zich bij de Digitale Werkplaats melden, kunnen bovendien uitgroeien tot nieuwe waardevolle contacten voor het onderwijs. De werkplaats leidt op die manier tot meer diversiteit in het bedrijvennetwerk van onderwijsinstellingen.”

Hechtere samenwerking

Tegelijkertijd vaart ook de samenwerking tussen en binnen onderwijsinstellingen wel bij de werkplaatsen, vervolgt Jacob. “In de meeste Digitale Werkplaatsen werken onderwijsinstellingen op opleidingsniveau met elkaar samen. De werkplaats zorgt daarom niet alleen voor verbinding met het bedrijfsleven, maar ook voor meer samenwerking tussen onderwijsinstellingen en intern tussen opleidingen die normaliter niet samenwerken.”

Verrijking

Ook vormen de Digitale Werkplaatsen volgens Jacob een verrijking voor het onderwijsprogramma. “In de Digitale Werkplaats werken studenten in een contextrijke leeromgeving aan ‘echte’ opdrachten voor bestaande opdrachtgevers. Voor docenten van opleidingen die al veel aandacht besteden aan praktijkgericht leren, kunnen de werkplaatsen zorgen voor de broodnodige opdrachten. En docenten van opleidingen waar het praktijkgericht leren nog in de kinderschoenen staat, kunnen hiermee in de werkplaats ervaring opdoen. Contactpersonen merken op dat veel studenten gemotiveerd zijn om op deze praktijkgerichte manier te werken. Voor docenten kan dat weer een stimulans zijn om op deze manier door te gaan.”

Katalysator voor onderwijsontwikkeling

Op deze manier fungeert de Digitale Werkplaats als katalysator voor onderwijsontwikkeling, benadrukt Jacob. “Bovendien doen studenten in de Digitale Werkplaats vaardigheden op die zij nodig hebben om goed te functioneren op de werkvloer. Ze verwerven zogenaamde soft skills – zoals het op een heldere manier communiceren met de opdrachtgever – en leren om hun op de opleiding verworven kennis toe te passen in het werk.”

Meer weten?

Lees dan ons eindrapport. Of neem contact op met Jacob van der Wel.

Onderzoek: Breed gesprek governance en (mede)zeggenschap in het funderend onderwijs

In samenwerking met CAOP en Leeuwendaal heeft Regioplan – in opdracht van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) – onderzoek gedaan naar governance en (mede)zeggenschap in het funderend onderwijs. De invloed van gedrag en cultuur bij (mede)zeggenschap, het belang van het goede gesprek, knelpunten in de medezeggenschap, het ontbreken van een formele rol voor de schoolleider en de verantwoording als last zijn enkele van de vele bevindingen die uit het onderzoek komen.

Governancestructuur en medezeggenschap

De huidige governancestructuur kan als werkbaar worden beschouwd. Aan grote wijzigingen in de structuur van de (mede)zeggenschap bestaat geen behoefte. Die werkbaarheid kan evenwel worden versterkt door aandacht te (blijven) schenken aan de organisatiecultuur van de medezeggenschap, in het bijzonder door middel van het goede gesprek en de kennis en vaardigheid waarover betrokkenen dienen te beschikken.

Versterken van de (mede)zeggenschap

De werkbaarheid van medezeggenschap kan worden versterkt door het belang van medezeggenschap te blijven communiceren, vooral ook voor nieuwkomers in de school, en te zorgen voor een goede informatievoorziening, facilitering en kwalificering van de mr-leden. Wederzijds vertrouwen vormt een basisvoorwaarde.

Ervaringen van betrokkenen

De systematiek van meer middelen naar de klas is werkbaar, hoewel het draagvlak niet bij iedereen en onder alle geledingen even groot is. Mr-leden wijzen vooral op meer betrokkenheid en draagvlak voor de keuzes die worden gemaakt. Bestuursleden zien risico’s in financial control en mogelijke spanning tussen de keuzes van het team en het brede belang van de school of het bestuur.

Rol en positie van de schoolleider

Met name vanuit schoolleiders zelf is er behoefte aan een betere positionering. Er zijn verschillende routes mogelijk: een juridische route, een vertrouwensroute of een alternatieve route, in de vorm van afspraken in het managementstatuut. Er is nader onderzoek nodig om te komen tot een gedegen afweging over de positie van de schoolleider.

Begrotings- en verantwoordingscyclus

De huidige begrotingssystematiek en taakverdeling tussen bestuur en schoolleiding is werkbaar. De mate waarin dit tot administratieve lasten leidt verschilt per schoolbestuur en wordt mede bepaald door ondersteuning van het stafbureau. Punt van aandacht vormen de tijdelijke subsidieregelingen, die vaak wel tot extra verantwoordingslast leiden.

Meer weten?

In ons uitgebreide eindrapport vind je alle onderzoeksresultaten en conclusies. Ook kun je voor meer informatie contact opnemen met Jos Lubberman.

“Advies: verleng de Subsidieregeling praktijkleren”

De Subsidieregeling praktijkleren – waarbij werkgevers subsidie kunnen krijgen voor praktijkleerplaatsen die ze aanbieden aan specifieke doelgroepen – wordt breed gewaardeerd door de verschillende betrokkenen en wordt gezien als erg belangrijk om te kunnen voldoen aan de vraag naar opgeleid personeel. Dat blijkt uit het evaluatieonderzoek dat Regioplan en ECBO onlangs uitvoerden naar de regeling. Het advies: verleng de regeling en breid hem zo mogelijk uit naar Caraïbisch Nederland.

De overheid wil ondernemers stimuleren om te investeren in het opleiden van toekomstig personeel. Bedrijven en organisaties die een zogenoemde praktijk- of werkleerplaats aanbieden aan leerlingen, studenten, promovendi of technologisch ontwerpers in opleiding (toio’s), kunnen hiervoor een maximale subsidie krijgen van 2.700 euro per gerealiseerde praktijkleerplaats.

Eerdere evaluatie

Deze Subsidieregeling praktijkleren is sinds 2014 van kracht. In 2018 heeft Regioplan een evaluatie uitgevoerd naar deze subsidieregeling over de periode 2014-2018. Een belangrijke conclusie uit dat eerdere onderzoek was dat de subsidieregeling heeft bijgedragen aan een verhoging van het aantal praktijkleerplaatsen, en dat dit aantal zou afnemen bij afschaffing van de subsidieregeling.

De conclusies uit het rapport waren aanleiding om de subsidieregeling met nog eens vier jaar te verlengen, tot eind 2022; later werd de subsidieregeling verlengd met nóg een jaar, tot en met 31 december 2023.

Steeds populairder

Om te bepalen of en hoe de subsidieregeling moet worden voortgezet, hebben Regioplan en het Expertisecentrum Beroepsonderwijs (ECBO) de werking ervan opnieuw geëvalueerd. Het onderzoek bestond uit deskresearch, een vragenlijst onder werkgevers, gesprekken met werkgevers, studenten en docenten, verdiepende groepsgesprekken met beleidsmedewerkers van RVO en subsidieadviseurs, én uit drie groepsgesprekken met vertegenwoordigers vanuit het bedrijfsleven, de overheid en het onderwijs.

Dit nieuwste onderzoek maakt om te beginnen duidelijk dat de regeling – die wordt uitgevoerd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) – steeds populairder wordt, vertelt onderzoeker Denise Bijman. “In de periode 2019-2022 steeg het aantal aangevraagde subsidies voor praktijkleerplaatsen in zowel het voortgezet onderwijs als in het mbo, hbo en wo. Waarschijnlijk komt die stijging niet alleen doordat er in de loop der jaren nieuwe doelgroepen zijn toegevoegd, maar ook doordat de regeling simpelweg meer bekendheid heeft gekregen onder werkgevers. Verder spelen ook de toegenomen personeelstekorten ongetwijfeld een rol, net als de toegenomen interesse onder studenten en leerlingen voor leren in de praktijk.”

Verreweg het grootste aandeel subsidieaanvragen wordt gedaan voor mbo-studenten, vervolgt Denise. “Er worden relatief veel aanvragen gedaan voor de sectoren zorg en techniek. Het merendeel van de aanvragen wordt verder gedaan door bedrijven met tussen de 3 en 25 medewerkers.”

Hoge klanttevredenheid

De ervaringen met de uitvoering van de regeling zijn positief; de klanttevredenheid is met een 7,9 relatief hoog. Denise: “Veruit de meeste werkgevers die gebruikmaken van de subsidie zijn blij dat ze een tegemoetkoming krijgen voor de begeleiding. Ook vinden de meeste werkgevers dat de aanvraag over het algemeen goed verloopt; slechts 11 procent vindt de aanvraag (helemaal) niet gemakkelijk, en een op de tien aanvragers vond de tijdsinvestering (zeer) groot. Al met al geeft de meerderheid aan dat ze graag zien dat de subsidieregeling de komende jaren op een vergelijkbare wijze wordt voortgezet.”

Positieve ervaringen

De subsidieregeling wordt kortom (zeer) positief gewaardeerd door de verschillende betrokkenen, zo concluderen de onderzoekers. “De subsidieregeling wordt gezien als erg belangrijk om te kunnen voldoen aan de vraag naar opgeleid personeel. Illustratief is dat maar liefst 99 procent van de ondervraagde werkgevers van plan is om in studiejaar 2022-2023 (opnieuw) een aanvraag voor de subsidie te doen. Tegelijkertijd doen de deelnemers aan het onderzoek ook een aantal inhoudelijke verbetersuggesties. Op basis van die suggesties hebben we in ons rapport enkele aanbevelingen geformuleerd. Zo raden we aan om bedrijven nog meer duidelijkheid te geven over het subsidiebedrag en de looptijd van de regeling, voor meer zekerheid. Verder bevelen we onder meer aan om het subsidiebudget te heroverwegen en om na te denken over verruiming van de voorwaarden.”

Advies: verlenging en uitbreiding

Het overkoepelende advies van het onderzoeksteam is om de subsidieregeling te verlengen voor Europees Nederland, vertelt Denise. “Daarnaast was een subdoel van deze evaluatie om te verkennen in hoeverre het wenselijk én uitvoerbaar is om de subsidieregeling ook aan te bieden in Caribisch Nederland, specifiek op Bonaire. Wij concluderen dat de regeling niet zomaar een-op-een worden overgenomen door de andere context, maar met wat aanpassingen is deze geografische uitbreiding wel degelijk mogelijk.”

Meer weten?

Lees dan ons uitgebreide eindrapport.

“SIOF-beurs is belangrijk vliegwiel voor innovatie”

Als kartrekker, inspirator, facilitator en degene die de dagelijkse vertaling maakt van beleid naar klas, is de schoolleider onmisbaar bij innovatie en ontwikkeling in basisscholen. Samen met het Expertisecentrum Beroepsonderwijs (ECBO) deed Regioplan onderzoek naar het Schoolleiders Innovatie Ontwikkelfonds (SIOF). Welke rol speelt de SIOF-beurs bij succesvolle innovatie?

Om schoolleiders in het primair onderwijs in positie te brengen om innovaties op hun school op te zetten, gericht op anders organiseren, stelde het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in 2020 een tijdelijke aanjaagsubsidie beschikbaar. Dat gebeurde in de vorm van een persoonsgebonden beurs van maximaal 30.000 euro vanuit het Schoolleiders Innovatie- en Ontwikkelfonds (SIOF).

Randvoorwaarden voor innovatie

In totaal hebben 26 schoolleiders gebruikgemaakt van deze SIOF-beurs om een innovatietraject rondom ‘anders organiseren’ op te zetten. Parallel hieraan onderzocht Regioplan, samen met het Expertisecentrum Beroepsonderwijs (ECBO), wat nou precies de randvoorwaarden zijn voor een succesvol innovatietraject. Daarbij keken de onderzoekers naar drie factoren: de rol van de schoolleider en zijn of haar ondernemendheid, de invloed van een aantal contextfactoren in de school én de rol van een aanjaagsubsidie zoals de SIOF-beurs.

Belangrijk vliegwiel

Het onderzoek maakt onder meer duidelijk dat de beurs een belangrijk vliegwiel is voor innovatie, vertelt onderzoeker Denise Bijman. “Maar: de SIOF-beurs – die vooral is geïnvesteerd in tijd voor samenwerken aan onderwijsvernieuwing – is niet noodzakelijk om met innovaties te starten. Een andere belangrijke factor is het creëren van draagvlak voor innovatie door teamleden voldoende te betrekken bij keuzes en gezamenlijk in gesprek te blijven. Een inspirerende en bevlogen schoolleider is een derde belangrijke succesfactor.”

De schoolleider heeft verder ook een belangrijke rol in het creëren van een veilige sfeer waarin fouten gemaakt mogen worden, vervolgt Denise. “Verder is het de taak van de schoolleider om te zorgen voor vertrouwen in het team. Tot slot blijkt het belangrijk om te leren van andere scholen die werken aan ‘anders organiseren’. De coronapandemie, en ook het lerarentekort, hebben dit leren in sommige gevallen beperkt en ook invloed gehad op de uitvoering van ‘anders organiseren’ in de klas. Maar ondanks deze uitdagingen is het de schoolleiders en hun teams toch gelukt om, mede met behulp van de SIOF-beurs, mooie stappen te zetten op weg naar een andere organisatie van onderwijs.”

Meer weten?

• De uitgebreide onderzoeksresultaten, conclusies en achtergronden kun je terugvinden in ons eindrapport.
• Naar aanleiding van dit onderzoek brachten we samen met ECBO een magazine uit, waarin we ter inspiratie de innovatieve aanpakken van vier basisscholen uitlichten.

Flankerend onderzoek SIOF primair onderwijs

Regioplan en Expertisecentrum Beroepsonderwijs (ECBO) voerden een flankerend onderzoek uit naar de inzet van de Schoolleiders Innovatie Ontwikkelfonds (SIOF) beurs. Deze beurs is uitgekeerd aan 26 schoolleiders in het primair onderwijs om innovaties rondom anders organiseren aan te jagen.

De beurs blijkt een belangrijk vliegwiel, maar niet noodzakelijk om met innovaties te starten. De middelen zijn vooral geïnvesteerd in tijd voor samenwerken aan onderwijsvernieuwing.

Draagvlak creëren door teamleden voldoende te betrekken bij keuzes en gezamenlijk in gesprek te blijven, blijkt een belangrijke succesfactor, net als een inspirerende en bevlogen schoolleider. Daarnaast heeft de schoolleider een belangrijke rol in het creëren van een veilige sfeer waarin fouten gemaakt mogen worden en het zorgen voor vertrouwen in het team.

Tot slot blijkt het leren van andere scholen die werken aan anders organiseren belangrijk. De coronapandemie heeft dit leren in sommige gevallen beperkt en ook invloed gehad op de uitvoering in de klas.

Evaluatie projectsubsidie Onderwijsconsulenten

Wanneer ouders, scholen en samenwerkingsverbanden er niet samen uitkomen bij het vinden van een passende onderwijsplek voor leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte kunnen zij een beroep doen op een onderwijsconsulent. Het ministerie van OCW heeft ons, mede namens het ministerie van VWS, gevraagd om een evaluatie uit te voeren van de projectsubsidie die Onderwijsconsulenten ontvangt.

Doel onderzoek
Met dit onderzoek wil het ministerie inzicht krijgen in de doeltreffendheid en doelmatigheid van Onderwijsconsulenten, voorwaarden voor de toekomstige rol van Onderwijsconsulenten verkennen en bekijken welke bekostigingsvorm vanaf 2024 passend zou zijn.

Methode

Interviews OCW en VWS
Tijdens de interviews met beleidsmakers van OCW en VWS hebben we gesproken over recente ontwik-kelingen met betrekking tot de verbeterpunten uit de vorige evaluatie, hoe de beleidsmedewerkers de doeltreffendheid en doelmatigheid van de inzet van consulenten inschatten en welke ideeën er bij de ministeries leven ten aanzien van de toekomst van de consulenten.

Gesprekken met directeur en bedrijfsvoering van Onderwijsconsulenten
Deze gesprekken waren bedoeld om een beeld te krijgen van:

  • de belangrijkste ontwikkelingen sinds de vorige evaluatie;
  • de aanpak van de aanbevelingen uit de vorige evaluatie, eventuele wijzigingen daarin en wat ermee bereikt is;
  • aspecten rondom doeltreffendheid (doelbereik, werkzame elementen, invulling van de kwaliteitszorg, samenwerking met andere relevante partijen als samenwerkingsverbanden, Gedragswerk en landelijke stakeholders);
  • aspecten rondom doelmatigheid (doelrealisatie, beoordeling van doelmatigheid en wijze waarop deze beoordeling tot stand komt, sturing op bedrijfsvoering);
  • de toekomstige inzet van consulenten (invulling van de toekomstige rol, plaats in het stelsel, verbeterpunten, visie op de sturingsrelatie met OCW en VWS).

Deskresearch en bestandsanalyse
Voor de deskresearch hebben we gebruikgemaakt van aangeleverde documenten van Onderwijsconsulenten waaronder jaarverslagen, statistische gegevens en het activiteitenplan en openbare bronnen als de website van Onderwijsconsulenten.

Interviews met landelijke stakeholders
Om ons perspectief op Onderwijsconsulenten te verbreden, hebben we digitale interviews gehouden met vertegenwoordigers van landelijke stakeholders, dit waren Gedragswerk, Ingrado, vereniging Balans, Ouders & Onderwijs, NJi, de PO-Raad, de VO-raad en de sectorraad samenwerkingsverbanden voortgezet onderwijs.

Zes casussen in de regio
Om een beeld te krijgen van de ervaringen bij de inzet van consulenten in de praktijk hebben we zes regionale casussen uitgediept met elk drie tot vier digitale interviews. De interviews werden gehouden met:

  •  een consulent;
  • de aanvrager en andere betrokkenen bij een aanvraag (ouders, scholen, besturen, samenwerkingsverbanden);
  • eventueel relevante regionale stakeholders (bijvoorbeeld leerplicht, zorginstellingen).
  • Reflectiesessie
    Na het afronden van alle interviews met stakeholders en casussen hebben we een digitale reflectiesessie georganiseerd met als doel tot breed gedragen conclusies en verbeterpunten te komen. Bij de sessie waren, naast vertegenwoordigers van Onderwijsconsulenten, OCW en VWS, vertegenwoordigers van Ouders & Onderwijs, Balans, Gedragswerk en de VO-raad aanwezig.

    Meer informatie? Lees de bevindingen uit het onderzoeksrapport of neem contact op met Jacob van der Wel.

    Evaluatie projectsubsidie NJi

    Het NJi heeft in de periode 2017 tot en met 2021 jaarlijkse projectsubsidies ontvangen van het ministerie van OCW. Het ministerie van OCWS heeft ons gevraagd om de doelmatigheid van de besteding van het subsidiebedrag te evalueren.

    In de periode 2017 tot en met 2021 heeft het Nederlands Jeugdinstituut (NJi) jaarlijkse projectsubsidies ontvangen van het ministerie van OCW voor het verbeteren van de samenwerking tussen het onderwijs- en jeugddomein door middel van het ontwikkelen van een kennisinfrastructuur op / tussen deze domeinen.

    Het doel van het onderzoek is om de doelmatigheid van de besteding van het subsidiebedrag te evalueren. Daarnaast geven we aanbevelingen voor het monitoren van de doelmatigheid van een eventuele instellingssubsidie.

    De subsidie
    Aanvankelijk was de projectsubsidie onderdeel van de implementatie van passend onderwijs, waarbij het doel was het ondersteunen van de verbinding tussen passend onderwijs en de jeugdzorg door middel van kennis. In de loop der jaren is de focus van de kennisrol van het NJi binnen het kader van deze projectsubsidie verbreed naar samenwerkings- en aansluitingsvraagstukken tussen het onderwijs- en het jeugdveld.

    Bij het uitvoeren van het onderzoek was het NJi als subsidieontvanger en het OCW (samen met VWS) als subsidieverstrekker nauw betrokken. Daarnaast is er een enquête uitgezet onder stakeholders. Met enkele stakeholders hebben we daarnaast verdiepende interviews gevoerd. Naast een algemeen beeld van de opbrengsten van de kennisactiviteiten van het NJi, vroegen we ook naar de lessen die er uit de praktijk van de afgelopen periode getrokken kunnen worden.

    Meer informatie? In het onderzoeksrapport rapporteren we de belangrijkste kernbevindingen van de evaluatie en schetsen we op basis daarvan enkele toekomstscenario’s voor het vervolg van de subsidieopdracht. Lees het onderzoeksrapport hier of neem contact op met onderzoeker Suna Duysak voor meer informatie.

    Evaluatie vsv-programma 2020-2024 regio Achterhoek

    In het regionale vsv-programma 2020-2024 heeft de regio Achterhoek extra maatregelen opgenomen om voortijdig schoolverlaten te voorkomen. Hoewel de regio al veel inzet op het voorkomen van voortijdige schooluitval, wil de regio in de periode 2020-2024 een verdiepingsslag maken. Op verzoek van de VSV-programmagroep hebben wij een tussentijdse evaluatie van het vsv-programma uitgevoerd.

    Aanpak
    Concreet omvatte de evaluatie het volgende:

    • een inventarisatie van de huidige stand van zaken (maatregelen en resultaten), resulterend in een effectiviteitsanalyse;
    • een visie op verbetermogelijkheden van de huidige maatregelen;
    • een uitwerking van die visie in een aantal concrete verbetermaatregelen en acties binnen de huidige maatregelen.

    Voor het onderzoek hebben we een deskresearch uitgevoerd van feiten en cijfers over schoolverzuim, voortijdig schooluitval en jongeren in een kwetsbare positie in de Achterhoek. We hebben ons hierbij gebaseerd op relevante beleidsdocumenten, jaarverslagen en data die de RMC-regio met ons heeft gedeeld. Vervolgens hebben we verdiepende interviews gevoerd met de betrokken uitvoerders binnen het programmaplan. Het doel van de gesprekken was om een preciezer beeld te krijgen van de gemaakte keuzes in de uitvoering van de vsv-maatregelen en de (gepercipieerde) opbrengsten van de inzet. Daarbij was het uitgangspunt hoe de betrokken partijen hun inzet relateren aan de opbrengsten en doelen van de specifieke maatregelen. In de laatste fase van het onderzoek hebben we een werksessie georganiseerd met de vsv-programma-groep. In de sessie is gereflecteerd op de voorlopige bevindingen van het onderzoek en hebben we de aanbevelingen verder geconcretiseerd.

    Aanbevelingen
    Hoewel het aantal vsv’ers in de Achterhoek relatief laag is, zien betrokken partijen ruimte voor verbetering. De Achterhoek heeft veel verschillende activiteiten en voorzieningen om voortijdig schoolverlaten terug te dringen, zowel in het mbo als in het vo. Uit de verdiepende gesprekken kwam naar voren dat de betrokken partijen over het algemeen heel tevreden zijn met de activiteiten en voorzieningen die zij bieden om voortijdig schoolverlaten tegen te gaan. Ook zien zij het belang van de activiteiten die gedaan worden. Het cijfermatige beeld waaruit die effectiviteit blijkt ontbreekt echter nog. Door de effectiviteit in kaart te brengen kan de regio hun aanpak hard maken bij bestuurders en mogelijk ook structurelere financiële middelen generen. Door de effectiviteit in kaart te brengen kan er ook meer focus gekozen worden en verbeterd worden wat écht werkt. Volgens de vsv-programmagroep zit de winst in het streven naar een grotere gedeelde verantwoordelijkheid. VSV voorkomen en proberen te verlagen (of laag te houden) is een gezamenlijke opdracht voor de betrokken partijen. Hoe kunnen we dit als concreet doel of actie verwoorden? Hoe kunnen we elkaar hierin ondersteunen?

    Op basis van de verzamelde inzichten zijn vier verbetermaatregelen uitgewerkt om het huidige vsv-programmaplan door te ontwikkelen:
    Maatregel 1: Structurele middelen genereren voor dat wat werkt
    Maatregel 2: De effectiviteit beter inzichtelijk maken
    Maatregel 3: Leerlingen (nog) beter ondersteunen bij het maken van een studiekeuze
    Maatregel 4: Nog meer richten op preventie

    Meer informatie? Lees het onderzoeksrapport of neem contact op met Suna Duysak.

    RMC-aanpak verzuim 18+ en monitoring van jongeren in een kwetsbare positie (JIKP)

    Door de medewerkers van de verschillende Regionale Meld- en Coördinatiefunctieregio’s (RMC-(sub)regio’s) wordt op uiteenlopende manieren gewerkt aan het voorkomen en terugdringen van voortijdige schooluitval. Ingrado heeft ons gevraagd een verkennend onderzoek uit te voeren dat voorziet in een overkoepelend inzicht in de wijze waarop de RMC-(sub)regio’s werken aan hun verzuim 18+- en JIKP-aanpak en tevens inzicht geeft in mogelijkheden om de huidige invulling te verbeteren.

    Onderzoeksmethode
    Om te komen tot een overkoepelend inzicht van de verzuim 18+ en JIKP-aanpak van de verschillende regio’s is op verschillende manieren data verzameld. De onderzoeksaanpak bestond grofweg uit drie fases:
    Fase 1: online quicksan onder RMC-coördinatoren van de verschillende RMC-(sub)regio’s;
    Fase 2: verdiepende kwalitatieve interview met RMC-coördinatoren;
    Fase 3: werksessie met RMC-coördinatoren en Ingrado.

    Algemene conclusies

    RMC-aanpak Verzuim 18+
    In algemene zin kunnen we concluderen dat de invulling van de verzuimaanpak 18+ een stuk eenduidiger gaat dan de invulling van de monitoringstaak voor JIKP. Uit de gesprekken blijkt dat de RMC-coördinatoren een duidelijke visie hebben over hoe (en door wie) verzuim 18+ aangepakt moet worden. Het is duidelijk wat hun taken en verantwoordelijkheden zijn bij het voorkomen en verminderen van verzuim 18+. Ze zijn daarnaast beter bekend en meer ingebed in het verzuimnetwerk (leerplicht en onderwijs) en weten welke lijnen en middelen ze kunnen inzetten om kwesties rondom verzuim op te lossen. Hoewel in de RMC-(sub)regio’s de invulling van de aanpak divers wordt vormgegeven, is er wel een gemeenschappelijke lijn te herkennen. Alle regio’s werken vanuit een preventief kader aan verzuim 18+ en proberen waar mogelijk aan te sluiten op de verzuimaanpak van leerplicht (verzuim 18-). Een al bestaande nauwe samenwerking met leerplicht en het onderwijs en de landelijke campagnes van Ingrado over de RMC-routekaart en de aandacht voor ‘aanwezigheid’ in plaats van verzuim, dragen volgens de RMC-coördinatoren bij aan een meer gemeenschappelijke (landelijke) invulling van verzuim 18+.

    Monitoringstaak JIKP
    De mate waarin RMC-regio’s verschillen in hoe ze hun monitoringstaak voor JIKP invullen is een stuk groter dan de regionale verschillen voor verzuim 18+. Sommige regio’s monitoren en signaleren alleen in cijfers en hebben een bescheiden rol in de uitvoering van de vervolgacties, andere regio’s zoeken actief de samenwerking op binnen het jeugdveld en het onderwijs om JIKP meer hands-on te begeleiden. De RMC-medewerkers moeten zich voor de aanpak voor JIKP navigeren door een netwerk waarin ze relatief minder bekend zijn (dan het onderwijs). De rol (toegevoegde waarde) van de RMC in de monitoring van JIKP is voor sommige RMC-coördinatoren en voor de ketenpartners niet altijd evident. De onderliggende redenen voor deze onduidelijkheid zijn onder meer het ontbreken van gezamenlijke doelstellingen en financiering voor de monitoring van JIKP en het ontbreken van een eenduidige definitie voor JIKP/ kwetsbare jongeren binnen de keten.

    Aanbevelingen
    Het is bijzonder dat de RMC-(sub)regio’s een beter beeld hebben van hun taken en verantwoordelijkheden als het gaat om het verminderen van verzuim 18+ en juist minder als gaat om het monitoren van JIKP. Dit is bijzonder omdat er geen wetgeving is over de invulling van de aanpak van verzuim 18+ maar wel over de monitoringstaak van JIKP. Op basis van de bevindingen hebben we Ingrado aangeraden om aan de slag te gaan met de volgende punten:

    1. Werk samen met de MBO Raad aan het versterken en verbeteren van een eenduidig verzuimbeleid op mbo-instellingen (waarin een eenduidige lijn wordt getrokken tussen de aanpak van verzuim 18 min en verzuim 18 plus).
    2. Communiceer de onduidelijkheden over de monitoringstaak van JIKP aan het ministerie van OCW.
    3. Stel een handreiking op over de doelgroep JIKP om te komen tot een scherpere definitie afbakening van de doelgroep en duidelijkheid over de taak/doelstelling van de RMC bij JIKP (onder meer t.b.v. een heldere communicatie binnen de gemeentelijke organisatie).

    Meer informatie? Lees meer over de bevindingen in het onderzoeksrapport of neem contact op met Suna Duysak.

    Effecten Lerarenagenda en Noodplan lerarentekort Amsterdam

    Sinds 2020 treffen de gemeente Amsterdam en de Amsterdamse schoolbesturen een aantal maatregelen om het werken in het Amsterdamse onderwijs aantrekkelijker te maken. Wij onderzochten in opdracht van de gemeente en Amsterdamse schoolbesturen in hoeverre deze maatregelen succesvol zijn.

    De maatregelen die de gemeente Amsterdam en de Amsterdamse schoolbesturen treffen om het primair onderwijs aantrekkelijker te maken voor leraren (zoals voorrang op een huurwoning), sluiten goed aan bij wat leraren willen. Dat blijkt uit ons onderzoek. Tegelijkertijd blijft aandacht voor onder meer goed werkgeverschap nodig om het nog altijd oplopende lerarentekort enigszins het hoofd te kunnen bieden.

    Getroffen maatregelen
    Sinds 2020 treffen de gemeente Amsterdam en de Amsterdamse schoolbesturen een aantal maatregelen om het werken in het Amsterdamse onderwijs aantrekkelijker te maken. Zo ontvangen leraren in het Amsterdamse basisonderwijs een extra toelage bovenop het salaris. Daarnaast zijn er onder meer maatregelen genomen op het terrein van huisvesting en mobiliteit. Leraren krijgen bijvoorbeeld voorrang op een huurwoning en bij de aanvraag van een parkeervergunning.

    Goede aansluiting
    In opdracht van de gemeente en de besturen brachten wij aspecten in kaart die er volgens het onderwijspersoneel toe doen bij de keuze voor een baan in het Amsterdamse basisonderwijs én wat voor zittend personeel redenen zijn om een baan elders te zoeken. Er zijn verschillende dingen die je volgens het veld kunt doen om het lerarentekort aan te pakken: goed werkgeverschap, de aanpak van problemen rond huisvesting en mobiliteit, een betere beloning, en meer maatwerk in de opleidingen. De maatregelen die de gemeente Amsterdam en Amsterdamse schoolbesturen treffen om het lerarentekort in de gemeente terug te dringen sluiten hier goed bij aan, zo blijkt uit ons onderzoek.

    Meer weten? In ons uitgebreide eindrapport kun je alle resultaten en bevindingen terugvinden. Voor specifieke vragen over het onderzoek kun je terecht bij Jacob.