Ons Kennisnetwerk Sociaal Domein open voor crisisvraagstukken

Het Kennisnetwerk Sociaal Domein van Regioplan maakt kennisuitwisseling over vraagstukken in het sociaal domein mogelijk. Op dit moment zorgt het coronavirus voor nieuwe vraagstukken, want wat vraagt de crisis van de partners in het sociaal domein? Wij stellen dit reeds bestaande netwerk graag ter beschikking aan meer professionals, ambtenaren en zelfstandigen die werkzaam zijn in het sociaal domein.

Risicoprofielen slachtoffers van ouderenmishandeling

Ouderenmishandeling komt helaas regelmatig voor onder ouderen in Nederland. Om de vaak verborgen problematiek beter te kunnen herkennen heeft het ministerie van VWS ons gevraagd instrumentarium te ontwikkelen dat bij moet dragen aan verbeterde signalering van slachtoffers. Dat is een van de maatregelen in het Programma Geweld hoort nergens thuis van de ministeries VWS en JenV en de VNG, waarvan de aanpak ‘Veilig ouder worden’ onderdeel is.

Aanleiding

In 2018 deden wij onderzoek naar de aard en omvang van ouderenmishandeling. Uit het prevalentieonderzoek bleek dat ruim 1 op de 20 ouderen slachtoffer wordt van ouderenmishandeling. Het onderzoek bracht daarnaast enkele risicofactoren van ouderenmishandeling in kaart. De diversiteit van de groep slachtoffers van ouderenmishandeling is echter groot en risicofactoren zijn niet altijd op iedere oudere van toepassing. Door deze diversiteit in het oog te houden kan bijgedragen worden aan een betere signalering van slachtoffers van ouderenmishandeling.

Ontwikkeling van risicoprofielen

Het is daarom van belang de inzichten over kenmerken van slachtofferschap van ouderenmishandeling beter te benutten en te laten aansluiten bij de praktijk. Als vervolg op het prevalentieonderzoek heeft het ministerie van VWS ons daarom gevraagd om risicoprofielen van slachtoffers van ouderenmishandeling te ontwikkelen. Op basis van data-analyse van de gezondheidsmonitor en kennis en praktijkervaringen van diverse professionals hebben wij zes risicoprofielen van slachtoffers van ouderenmishandeling ontwikkeld.

De risicoprofielen geven inzicht in de typerende persoons- en achtergrondkenmerken van de slachtoffers van ouderenmishandeling. Ze laten zien dat slachtoffers op verschillende punten van elkaar verschillen. Door kennis te nemen van de profielen stellen we onszelf in staat om met een bredere blik naar (potentiële) slachtoffers van ouderenmishandeling te kijken wat kan bijdragen aan een verbeterde signalering. Een volgende stap is het nadenken over de wijze van verspreiding en toepassing van de risicoprofielen. Het ministerie van VWS gaat naar aanleiding van ons rapport een handzame tool ontwikkelen en verspreiden onder professionals zodat zij de risicoprofielen kunnen gebruiken in hun dagelijks werk.

Meer informatie?

Bekijk hier de zes risicoprofielen van slachtoffers van ouderenmishandeling of lees ons onderzoeksrapport op de projectpagina. Voor meer informatie over de (ontwikkeling van de) risicoprofielen kunt u contact opnemen met Eline.

Preventie van huiselijk geweld en kindermishandeling op wijkniveau: hoe doe je dat?

Preventie van huiselijk geweld en kindermishandeling op wijkniveau: hoe doe je dat?

Wij hebben bouwstenen ontwikkeld die heel concreet ingaan op hoe professionals samen met bewoners en de gemeente in de wijk met elkaar kunnen werken aan de preventie van huiselijk geweld en kindermishandeling. De bouwstenen zijn gebaseerd op een analyse van risicofactoren. Ze bevatten een aanpak gericht op het verminderen van die risico’s. Daarbij wordt verwezen naar instrumenten die er zijn. Er is immers al ontzettend veel ontwikkeld, maar de stap naar de praktijk is niet altijd makkelijk.

Vandaag presenteert onze senior expert Katrien de Vaan de bouwstenen op een wijkbijeenkomst in Tilburg. We hebben de bouwstenen ook in een rapport opgenomen.

Huiselijk geweld: vergeet de rol van gender niet!

GREVIO rapporteerde over de naleving door Nederland van het Verdrag van Istanbul. Zij benadrukken daarbij het belang van het onderscheid tussen mannen en vrouwen in de aanpak van huiselijk geweld. Wij ontwikkelden enkele jaren geleden een toolkit om dit onderscheid in beleid en uitvoering te ondersteunen.

Onlangs rapporteerde GREVIO over de naleving door Nederland van het Verdrag van Istanbul. In het rapport staan veel complimenten aan de Nederlandse aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling. Maar GREVIO uit ook een belangrijke zorg: doordat we in de Nederlandse aanpak geen onderscheid tussen mannen en vrouwen maken, dreigen we voorbij te gaan aan de rol die gender speelt bij het ontstaan en voortduren van deze problematiek. Gender als in de maatschappelijke betekenis die we geven aan man- en vrouwzijn. Die leidt tot ongelijkheid, en die ongelijkheid hangt samen met verschillen in dader- en slachtofferschap tussen mannen en vrouwen. Vrouwen worden bijvoorbeeld veel vaker slachtoffer van structureel geweld door hun (ex-)partner dan mannen en ondervinden daar ook meer schade van, zo blijkt uit recent prevalentieonderzoek. Maar rekening houden met gender: wat betekent dat voor beleid en uitvoering? Wij ontwikkelden een aantal jaren geleden samen met Movisie en Atria een toolkit om dat te ondersteunen. Je vindt de toolkit hier.

 

Seksuele uitbuiting in Amsterdam, een onderzoek naar aard en patronen

Seksuele uitbuiting komt voor in Amsterdam. Maar eigenlijk weten we nog niet zoveel over de aard ervan. Met welke vormen kunnen slachtoffers te maken krijgen? En voelen zij zich eigenlijk wel slachtoffer? Hoe gaan daders te werk? En wat kunnen gemeenten doen?

We onderzochten op verzoek van de gemeente Amsterdam de aard en patronen van seksuele uitbuiting. We schetsten de contouren van integraal beleid gericht op het voorkomen en aanpakken van seksuele uitbuiting. Het onderzoeksrapport over seksuele uitbuiting en de aanbevelingen over dit onderwerp vindt u hier.

Speelveld van de gemeente bij seksuele uitbuiting

Onderstaande infographic geeft het speelveld in een gemeente goed weer. Te zien is met welke maatschappelijke domeinen beleidsmakers te maken hebben, met wie zij per domein moeten samenwerken en welke concrete handelingsperspectieven ze hebben. Het speelveld maakt inzichtelijk dat beleid gericht op het tegengaan van seksuele uitbuiting divers moet zijn en domeinen sterk moeten samenhangen. Hoe zorg je er bijvoorbeeld voor dat de drempel naar de legale branche voor autonome sekswerkers laag is, maar tegelijkertijd hoog is voor personen die misbruik van die branche willen maken?

Speelveld gemeenten voor integrale aanpak seksuele uitbuiting
Speelveld gemeenten voor integrale aanpak seksuele uitbuiting

Belang van een goede alliantie binnen zorg voor jeugd

Een goede alliantie is belangrijk voor positieve hulpverleningsresultaten binnen de zorg voor jeugd. Aandacht voor de alliantie, en (cliënt- en professional) factoren die daarmee samenhangen, is nodig bij alle partijen in het jeugddomein om de kans op positieve hulpverleningsresultaten te vergroten. Dat blijkt uit de bundeling van kennis uit de projecten onder het ZonMw programma ‘Effectief werken in de jeugdsector: Algemeen werkzame factoren’.

Met het ZonMw programma ‘Effectief werken in de jeugdsector: Algemeen werkzame factoren’ wordt inzicht verkregen in wat werkt in de jeugdsector waarom, voor wie, wanneer en onder welke condities. Ons onderzoek naar het verband tussen de werkalliantie en de motivatie voor begeleiding bij jongeren met een lvb is onderdeel van dat programma.

In dat onderzoek keken we of de motivatie voor begeleiding samenhangt met de relatie die jongeren met een lvb hebben met hun begeleider. Veel jongeren met een licht verstandelijke beperking (lvb) ontvangen langdurige begeleiding bij het dagelijks functioneren. Motivatie voor begeleiding is een belangrijke factor voor het succes daarvan.

De bundeling van projectresultaten heeft geleid tot een rapportage, een factsheet voor cliënten en hulpverleners en een animatievideo. Het doel hiervan is om zicht te krijgen op wenselijke vervolgstappen in het werkveld, onderwijs, beleid en vervolgonderzoek. 

Meer informatie?

Ons onderzoek dat deel uitmaakt van het ZonMw programma ‘Effectief werken in de jeugdsector: Algemeen werkzame factoren’ vindt u hier. Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Miranda.

Gevolgen verschillende inrichtingsvormen van sociaal domein voor de arbeidsmarkt

In een drieluik publiceren we de antwoorden op de centrale onderzoeksvragen van ons onderzoek naar de arbeidsmarkt van het sociaal domein op onze website. De derde vraag waar we op ingaan: wat zijn gevolgen van de verschillende inrichtingsvormen voor de arbeidsmarkt?

Geen eenduidige gevolgen van decentralisaties

Gemeenten maken verschillende keuzes in de manier waarop zij hun taken in het sociaal domein organiseren en laten uitvoeren. Deze verschillende keuzes leiden niet tot eenduidige gevolgen voor de arbeidsmarkt van het sociaal domein. Ook bij een bepaalde inrichtingsvorm zijn geen specifieke arbeidsmarktstructuren en -ontwikkelingen vast te stellen.

Er is echter wel een aantal meer generieke gevolgen te zien voor het werken in het sociaal domein. Zo zorgen aanbieders waar nodig ervoor dat hun personeelsbestand mee kan bewegen met variaties in de vraag van gemeenten. Daarnaast leidt de noodzaak tot meer samenwerken tot veranderingen in de vereiste kennis en competenties van medewerkers. De concurrentie op prijs en het opleggen van een tarief/prijs door gemeenten leidt tot meer werkdruk en ontevredenheid van werknemers over wat men de cliënt kan bieden.

Meer concurrentie

Het sociaal domein wordt meer dan voorheen door zorgaanbieders gezien als een markt. Hierbij is (meer dan vroeger) sprake van concurrentie. Er moet dus ook concurrerend gehandeld worden. Vrijwel alle zorgaanbieders zijn zich daar goed van bewust. Zij realiseren zich dat dit noopt tot (her)bezinning op de bedrijfsstrategie. De uitkomst daarvan verschilt van aanbieder tot aanbieder. Het is van veel meer afhankelijk dan alleen van de inrichting van het sociaal domein door die gemeente(n) waar de aanbieder actief is.

Er is dus meer sprake van marktwerking, maar feitelijk kan niet meer worden gesproken van één zorgmarkt. Eerder is sprake van het naast elkaar bestaan van vele, lokale/regionale, markten die soms fors van elkaar verschillen. Zij verschillen qua omvang en aard van de zorgvraag. Aanbieders moeten hierdoor ook verschillend reageren al naar gelang de regio’s waarin ze actief zijn.

In de zogenoemde nulde lijn (o.a. bestaande uit maatschappelijk werk en welzijn) wordt vooral aanbesteed via subsidierelaties. Deze worden doorgaans voor meerdere jaren aangegaan. Dit zijn subsidierelaties die niet fundamenteel anders zijn dan vóór de decentralisaties.

Geen eenduidig HR-beleid in het sociaal domein

Binnen de geschetste context van een veelheid aan markten en arbeidsmarkten hebben aanbieders hun eigen bedrijfsstrategieën en, daarvan afgeleid, hun eigen HR-beleid. Deze aanbieders opereren soms alleen lokaal, soms ook regionaal en bovenregionaal. Voor zover de opzet en reikwijdte van het onderzoek dat al toeliet, hebben we geen eenduidige HR-strategieën kunnen vaststellen in reactie op door gemeenten gekozen inrichtingsvormen. Zo reageren sommige aanbieders op de marktdynamiek en -onzekerheid door werknemers tijdelijke/flexibele contracten aan te bieden. Andere werkgevers daarentegen zetten juist in op het aantrekken en vasthouden van gespecialiseerd personeel. Hiermee spelen ze niet zozeer in op de marktdynamiek, maar op het gegeven dat door gemeenten steeds meer nadruk wordt gelegd op het resultaat. Van zorgaanbieders wordt hierbij dus gevraagd om te laten zien dat de geleverde zorg en ondersteuning het gewenste resultaat oplevert.

In het verlengde hiervan komt uit interviews met werknemers in het sociaal domein niet een eenduidig beeld van ontwikkelingen in arbeidsverhoudingen en arbeidsvoorwaarden. Door werknemers in verschillende functiecategorieën is gewezen op de toegenomen ruimte voor de professional.

Dé arbeidsmarkt van het sociaal domein bestaat niet

Op basis van het voorgaande lijkt het niet voor de hand te liggen om over dé arbeidsmarkt van het sociaal domein te spreken. Feitelijk is (nog) sprake van heel veel lokale en regionale van elkaar verschillende arbeidsmarkten. De vraag-aanbodsituatie per branche of beroepsgroep kan per regio heel verschillend zijn, al naar gelang keuzes die gemeenten én zorgaanbieders maken. Tegelijkertijd wordt in kostprijsberekeningen wel steeds meer duidelijk welke deskundigheidsniveaus bij verschillende typen ondersteuning nodig zijn. Mogelijk gaat dit in vergelijkbare inrichtingsvormen tot convergentie van arbeidsvoorwaarden leiden.

Onderzoek arbeidsmarkt van het sociaal domein

Naar aanleiding van ons onderzoek naar de arbeidsmarkt van het sociaal domein geven we in een drieluik antwoord op de centrale onderzoeksvragen. Andere vragen waar we op ingaan zijn: 1. Hoe heeft het sociaal domein zich de afgelopen jaren ontwikkeld? 2. Hoe ziet het sociaal domein er nu uit? 3. Wat zijn de gevolgen van de verschillende inrichtingsvormen voor de arbeidsmarkt?

Het rapport en een samenvattende factsheet vindt u op de website van het AZW-programma. De antwoorden op de centrale onderzoeksvragen zijn uiteraard ook te lezen in het rapport (eerste hoofdstuk).

Hoe ziet het sociaal domein er nu uit?

In een drieluik publiceren we de antwoorden op de centrale onderzoeksvragen van ons onderzoek naar de arbeidsmarkt van het sociaal domein op onze website. De tweede vraag waar we op ingaan: hoe ziet het sociaal domein er nu uit?

Sociale teams

Gemeenten hebben gekozen voor verschillende inrichtingsvormen van het sociaal domein. Een belangrijke constante daarbij is dat het merendeel van de gemeenten de zorg dichter bij en rondom de burger organiseert in de vorm van sociale teams. Die teams zijn er in verschillende, nog steeds veranderende, varianten (wel niet zelf zorg verlenen, bestaande uit specialisten of juist generalisten, gericht op alle leeftijden of gesplitst in een team voor jongeren en een team voor volwassenen). Voor een deel van de aanbieders betekent dit dat een deel van hun personeel onderdeel wordt van die teams. Hierdoor wordt de band met het moederbedrijf losser en verandert de aard van hun werkzaamheden geleidelijk. Die ontwikkeling heeft invloed op de aard en samenstelling van het personeelsbestand van de zorgaanbieders. Vastgesteld is dat verschuivingen plaatsvinden; bijvoorbeeld in vereiste expertise en vaardigheden, de verhouding tussen uitvoerend en ondersteunend personeel en die tussen generalisten en specialisten.

Inhoud term ‘sociaal domein’ verschilt per gemeente

Het sociaal domein is zeker nog geen afgebakend domein. In sommige gemeenten omvat het alleen de drie decentralisaties (Jeugdwet, Wmo en Participatiewet); in andere gemeenten worden ook domeinen als wonen en ruimte, sport en cultuur, onderwijs en kinderopvang, bijstand en schuldhulpverlening en de dienstverlening vanuit de sociale basis (zoals welzijn) tot het sociaal domein gerekend. Kleinere gemeenten hanteren vaker de brede, integrale definitie van het sociaal domein dan grotere gemeenten.

De intentie in het sociaal domein is vanuit een integrale werkwijze de zorg en ondersteuning rond de burger te organiseren. Bij een brede, integrale definitie van het sociaal domein moeten heel veel disciplines met elkaar samen (leren) werken.

Branches in het sociaal domein

Juist omdat de decentralisaties hebben geleid tot veel veranderingen in de zorgvraag en daarmee ook het zorgaanbod, is de afbakening van ons onderzoek naar de arbeidsmarkt van het sociaal domein niet gemaakt op basis van wetgeving of financiële stromen. Naast de ‘traditionele’ zorgsectoren, zijn ook andere branches bevraagd op hun rol in het sociaal domein: de ggz, gehandicaptenzorg, huisartsenzorg, jeugdzorg, kinderopvang, re-integratiesector, Verpleging, Verzorging en Thuiszorg (VVT), het sociaal werk, woningcorporaties en gemeenten. Het aandeel bedrijven per branche dat aangeeft in het sociaal domein te werken verschilt sterk. Dat aandeel is met 96 procent van de organisaties het grootst in de jeugdzorg en de VVT (negen op de tien organisaties).

Werknemers in het sociaal domein

Aan opdrachtgevers en uitvoerders is ook gevraagd welk deel van het personeel volgens hen werkt in het sociaal domein. Daarbij hebben we ons beperkt tot personeel in het sociaal domein dat in cliëntgebonden functies werkt. Op basis van deze ‘toerekening’ aan het sociaal domein van personeel werken is een schatting gemaakt. In totaal werkt, met een brede betrouwbaarheidsrange, zo’n 350.000 werknemers in het sociaal domein in cliëntgebonden functies. Dit is exclusief ingeleend personeel (uitzendkrachten, zzp’ers, e.d.). De meeste werknemers zijn werkzaam in de VVT, de minste bij woningcorporaties.

Onderzoek arbeidsmarkt van het sociaal domein

Naar aanleiding van ons onderzoek naar de arbeidsmarkt van het sociaal domein geven we in een drieluik antwoord op de centrale onderzoeksvragen. Andere vragen waar we op ingaan zijn: 1. Hoe heeft het sociaal domein zich de afgelopen jaren ontwikkeld? 2. Hoe ziet het sociaal domein er nu uit? 3. Wat zijn de gevolgen van de verschillende inrichtingsvormen voor de arbeidsmarkt?

Het rapport en een samenvattende factsheet vindt u op de website van het AZW-programma. De antwoorden op de centrale onderzoeksvragen zijn uiteraard ook te lezen in het rapport (eerste hoofdstuk).

Kwetsbare groepen en hun incassoproblematiek

Kwetsbare groepen als zwerfjongeren kampen met grote problemen. Ze hebben vrijwel allemaal schulden, ook bij overheidsorganisaties. Rigide incassoprocedures verergerden tot voor kort de problemen meer dan dat zij deze oplosten. Met de Brede Schuldenaanpak en de Rijksincassovisie komt daarin verandering maar vooralsnog zijn er ook nog knelpunten.

Over het onderzoek naar zwerfjongeren en andere kwetsbare groepen en hun incassoproblematiek bij de overheid, schreven we een artikel in het online tijdschrift Sociaal Bestek. Lees het artikel Onderzoek naar maatwerk bij schulden van zwerfjongeren hier.

Hoe heeft het sociaal domein zich de afgelopen jaren ontwikkeld?

In een drieluik publiceren we de antwoorden op de centrale onderzoeksvragen van ons onderzoek naar de arbeidsmarkt van het sociaal domein op onze website. De eerste vraag waar we op ingaan: hoe heeft het sociaal domein zich de afgelopen jaren ontwikkeld?

Onzekerheid door veranderingen in inrichting sociaal domein

Met de decentralisaties van de Wmo, de Jeugdzorg en de invoering van de Participatiewet zijn de gemeentelijke taken, gericht op de kwetsbare burger, uitgegroeid tot een substantieel cluster. Dit cluster wordt wel aangeduid als ‘sociaal domein’. Het bestaat uit bovengenoemde nieuwe taken, plus taken die al daarvoor tot het gemeentelijke takenpakket behoorden. Voorbeelden  van die ‘oude’ taken zijn de zorg voor passend onderwijs (in samenwerking met onderwijsinstellingen), welzijn, schuldhulpverlening en de (bijzondere) bijstand. De ‘nieuwigheid’ van (onderdelen van) dit cluster ging gepaard met veel onzekerheid. Dat gold zowel voor de burger/cliënt als voor gemeenten en de aanbieders van zorg en ondersteuning. Het is nog steeds zoeken naar de beste uitvoeringsmodaliteiten.

Uiteenlopende keuzes gemeenten

De uitbreiding van het gemeentelijke takenpakket is gepaard gegaan met (soms forse) bezuinigingen. Ze hebben geleid tot een sterkere focus op een doelmatige uitvoering van de taken in het sociaal domein. Als gezamenlijke verantwoordelijken voor de zorg en ondersteuning aan kwetsbare burgers hebben gemeenten en aanbieders elkaar steeds beter weten te vinden. Gemeenten in de rol als (lokale en regionale) opdrachtgevers en aanbieders als opdrachtnemers. Hun verhouding is echter nog verre van uitgekristalliseerd. Het sociaal domein is nog volop in ontwikkeling. Gemeenten maken uiteenlopende keuzes op het brede spectrum van zelf doen en uitbesteden. Waar bijvoorbeeld de ene gemeente kiest voor vergaande protocollering van de (toewijzing van) zorg en ondersteuning, kiest de andere gemeente er juist voor om de professional (en de burger) zo veel mogelijk vrij te laten in zijn/haar handelen.
Die verschillende keuzes leiden tot verschillende reacties van zorgaanbieders. Een belangrijke generieke ontwikkeling is echter een toenemende nadruk op samenwerking. Samenwerking tussen gemeente en aanbieder, met collega-aanbieders, met aanbieders in aanpalende sectoren, met organisaties en instellingen in de sociale basis-infrastructuur en niet in de laatste plaats met de burger en diens vertegenwoordigers.

Het sociaal domein kent vele gezichten

De uitgaven in het sociaal domein zijn in menig gemeente de grootste post op de begroting geworden. Daarmee heeft het sociaal domein er voor de aanbieders een politiek bestuurlijke dimensie bij gekregen. Voorheen had het vooral een zorginhoudelijke dimensie. De overheid was verantwoordelijk voor de inrichting van het zorgstelsel. De aanbieder was verantwoordelijk voor de kwaliteit van de zorg. Er was dus sprake van onderscheiden verantwoordelijkheden. Nu is een tendens waarneembaar dat die verantwoordelijkheden naar elkaar toegroeien. De kwaliteit van zorg is mede afhankelijk van de inrichting van het stelsel en andersom. Het gaat hier weliswaar om nog prille ontwikkelingen, maar aanbieders moeten wel degelijk rekening houden met die verschillende dimensies van het stelsel. Zij moeten er mee om kunnen gaan en hun bedrijfsstrategie erop afstemmen. Het sociaal domein kent met andere woorden niet één gezicht, maar meerdere gezichten, waarvan de mimiek met enige regelmaat kan veranderen.

Onderzoek arbeidsmarkt van het sociaal domein

Naar aanleiding van ons onderzoek naar de arbeidsmarkt van het sociaal domein geven we in een drieluik antwoord op de centrale onderzoeksvragen. Andere vragen waar we op ingaan zijn: 1. Hoe heeft het sociaal domein zich de afgelopen jaren ontwikkeld? 2. Hoe ziet het sociaal domein er nu uit? 3. Wat zijn de gevolgen van de verschillende inrichtingsvormen voor de arbeidsmarkt?

Het rapport en een samenvattende factsheet vindt u op de website van het AZW-programma. De antwoorden op de centrale onderzoeksvragen zijn uiteraard ook te lezen in het rapport (eerste hoofdstuk).