Werkveld: Jeugd
Wiebe Korf MSc
Wat werkt voor wie en wanneer? En misschien interessanter: hoe kun je degenen voor wie iets niet werkt, tóch betrekken in het beleid door een steuntje in de rug te bieden? Het antwoord op dit vraagstuk probeer ik te vinden door maatschappelijk relevant onderzoek te doen met als doel tot concrete verandering in beleid te komen. Ik ben sterk in statistiek en data, zonder de mens achter de cijfers uit het oog te verliezen.
De leerplichtambtenaar: handhaver, adviseur, schakelaar en partner
Een effectieve aanpak van schoolverzuim vraagt om samenwerking tussen scholen en leerplicht. Uit ons onderzoek naar schoolverzuim en beeldvorming over leerplicht onder po- en vo- scholen komt naar voren dat scholen verwachten dat de leerplichtambtenaar kan optreden als handhaver, adviseur, schakelaar en partner in de verzuimketen. Hoewel scholen een breed takenpakket toekennen aan leerplichtambtenaren, worden ze vaak (pas) ingeschakeld wanneer er sprake is van ongeoorloofd verzuim. Scholen en leerplicht zoeken elkaar minder op in de voorfase van het verzuim. Oftewel: ze werken nog (te) weinig samen om schoolverzuim te voorkomen. In opdracht van Ingrado, de brancheverenging voor leerplicht en rmc, hebben we gezocht naar aanknopingspunten voor versterking van de huidige verzuimaanpak.
Verzuimbeleid vergt maatwerk
Op basis van een online quickscan onder po- en vo-scholen, een analyse van verzuimprotocollen en verdiepende gesprekken met zowel scholen als leerplichtambtenaren constateren we dat de meerderheid van de scholen werkt vanuit de visie om (meer) verzuim te voorkomen. Er wordt uitgegaan van wat maximaal haalbaar is voor de leerling. Dit sluit aan op de uitgangspunten van de Methodische Aanpak Schoolverzuim (MAS), die de werkwijze van de leerplichtambtenaar en betrokken partners bij verzuim beschrijft en sinds 2017 op landelijk niveau in gebruik is.
De relatie met de MAS is niet verrassend. De meeste scholen houden zich bij het vormgeven van hun verzuimbeleid en protocol aan de regionale richtlijnen die zijn afgesproken met de scholen in hun regio, RMC en leerplicht. Dit kunnen specifieke afspraken zijn met leerplicht (die bijvoorbeeld niet in de standaardafspraken van de Leerplichtwet zijn vastgesteld) of afspraken over het volgen van een bepaald stappenplan (werken met een verzuimkaart, meldmethodiek, stroomschema’s e.d.). In sommige regio’s is er meer aandacht voor bepaalde typen verzuim (zoals thuiszitters of problematische ziekteverzuim).
Uit de quickscan komt onder meer naar voren dat de ruime meerderheid van de responderende scholen een verzuimbeleid heeft geformuleerd en bovendien een verzuimprotocol heeft opgesteld. Dit geldt in sterkere mate voor het voortgezet onderwijs (inclusief praktijkonderwijs en speciaal onderwijs) dan voor het basisonderwijs (inclusief speciaal basisonderwijs). Ongeveer de helft van de scholen in het voortgezet onderwijs die een verzuimbeleid hebben geformuleerd, heeft daarbij de leerplichtambtenaar betrokken. Binnen het basisonderwijs geldt dat voor een derde van de scholen.
Verwachtingen van scholen ten aanzien van de leerplichtambtenaar
Scholen zijn doorgaans tevreden over de leerplichtambtenaar. Opvallend is wel dat de scholen een brede rol toekennen aan de leerplichtambtenaar. Het gaat dan op hoofdlijnen om vier verschillende rollen voor de leerplichtambtenaar: die van handhaver, adviseur, schakelaar of partner. De traditionele rol van handhaver wordt daarbij het vaakst genoemd door de scholen. Echter, scholen die geregeld samenwerken met leerplicht onderschrijven het meest het belang van de schakelrol,
Behoefte aan ondersteuning bij de aanpak tegen (problematisch) ziekteverzuim
Scholen hebben geen sterke behoefte aan ondersteuning bij het opstellen van hun verzuimbeleid. De leerplichtambtenaar wordt over het algemeen in de rol van kritische meedenker (adviseur) betrokken maar niet als medeontwikkelaar. Maatwerk door school en leerplicht, bijvoorbeeld in situaties die vragen om een afwijkende aanpak, blijft een aandachtspunt. Scholen geven aan graag meer ondersteuning te willen bij het realiseren van een meer effectieve aanpak van problematisch ziekteverzuim. De leerplichtambtenaar heeft in die zin dus ruimte om de rol als adviseur sterker op te pakken. Een rol die sterker aangezet kan worden door meer casusoverstijgend (de samenwerking in) de verzuimaanpak te evalueren.
Meer informatie?
Meer weten over de uitkomsten van het onderzoek? Lees het onderzoeksrapport of het interview dat wij gaven voor Ingrado Magazine. Neem contact op met Suna Duysak of Jos Lubberman voor verdere vragen over het onderzoek.
Alle jongeren een kans, ook in tijden van corona
Tijdens de coronacrisis neemt de kansenongelijkheid flink toe, met name onder jongeren. Het kabinet kondigt maatregelen aan om dit tegen te gaan. Kijkend naar onze projecten gericht op werk en inclusievraagstukken, lijkt een actief arbeidsmarktbeleid noodzakelijk om alle jongeren een mooie toekomst te kunnen bieden.
Kansen vergroten
De laatste jaren zijn er diverse maatregelen getroffen om een inclusieve(re) arbeidsmarkt te creëren waarin iedereen kans heeft op werk. Voor het vergroten van baankansen van mensen met een arbeidsbeperking zijn onder meer de Participatiewet ingevoerd en hebben werkgevers zich via de Wet banenafspraak gecommitteerd aan het creëren van extra banen voor deze doelgroep. Sinds de invoering van deze maatregelen hebben jonggehandicapten iets meer kans op een baan, blijkt uit onderzoek. Ook voor andere groepen zijn de laatste jaren initiatieven gelanceerd gericht op het vergroten van kansen voor iedereen op goed onderwijs en werk. Voorbeelden hiervan zijn de Gelijke Kansen Alliantie, waarin het ministerie van OCW samen met scholen, gemeenten en maatschappelijke partners werkt aan het tegengaan van kansenongelijkheid in het onderwijs, en het Nationaal Programma Rotterdam Zuid, waarin specifiek het vergroten van maatschappelijke kansen van inwoners van Rotterdam Zuid wordt nagestreefd.
Toename kansenongelijkheid
Ondanks deze aandacht voor inclusiviteit en gelijke kansen dreigt met de intrede van de coronacrisis de kansenongelijkheid weer flink toe te nemen, met name onder jongeren. Zo schrijft de Onderwijsraad in het advies Vooruitzien voor jonge generaties dat de coronacrisis de bestaande verschillen vergroot en dat de kwetsbare jongeren nu extra hard geraakt worden. Ook de werkloosheidscijfers laten zien dat de werkloosheid met name onder jongeren in een rap tempo toeneemt. Het kabinet kondigt daarom in de miljoenennota een pakket aan maatregelen van 1,4 miljard euro aan om onder andere jeugdwerkloosheid te bestrijden. Speciale aandacht komt er ook voor mensen met een arbeidsbeperking. In het najaar zal daarvoor het wetsvoorstel Breed Offensief worden gelanceerd, waarmee het voor werkgevers makkelijker moet worden om mensen met een arbeidsbeperking aan te nemen.
Ons onderzoek
Uit verschillende van onze onderzoeken blijkt dat een actieve inzet op loopbaanontwikkeling, intensieve en doorlopende begeleiding en samenwerking met werkgevers belangrijke elementen zijn om jongeren aan het werk te krijgen en te houden. We volgen dan ook met interesse of de aangekondigde maatregelen van het kabinet voldoende mogelijkheden bieden voor het inrichten van een actief arbeidsmarktbeleid, waarin diverse partijen, waaronder werkgevers, overheid, onderwijs en de jongeren zelf in staat worden gesteld om gezamenlijk een mooie toekomst te bieden voor juist die groepen die een steuntje in de rug kunnen gebruiken. Wij hopen dat onze projecten hier via het bieden van nieuwe inzichten een positieve bijdrage aan kunnen leveren.
Meer informatie?
Lees meer over de projecten die wij doen op de verschillende werkveldpagina’s of op de projectenpagina of neem contact op met Miranda of Sanne.
Amsterdamse scholen krijgen geen subsidie als ze een te hoge ouderbijdrage vragen
Zeven scholen komen niet in aanmerking voor gemeentelijke subsidies voor onder meer vakleerkrachten voor cultuur en bewegingsonderwijs en onderwijs-ondersteunend personeel. Met haar maatregel, die ze in november 2019 aankondigde, wil de Amsterdamse wethouder afdwingen dat scholen de vrijwillige ouderbijdrage verlagen.
Geen leerlingen uitsluiten
De ‘vrijwillige’ ouderbijdrage in het onderwijs staat al langer onder druk. In december 2019 stemde bijna de hele Tweede Kamer in met een wetsvoorstel waarin werd bepaald dat leerlingen niet langer door de school mogen worden uitgesloten van activiteiten omdat hun ouders de vrijwillige ouderbijdrage niet hebben betaald. Scholen mogen een ouderbijdrage vragen, maar moeten in de schoolgids expliciet benoemen dat deze vrijwillig is. Het wetsvoorstel werd in juli 2020 aangenomen door de Eerste Kamer.
Meer informatie
De Amsterdamse wethouder ligt in haar brief aan raadsleden het besluit om zeven basisscholen geen subsidie te verlenen verder toe. In 2018 spraken we met vertegenwoordigers van het onderwijs, ouders en leerlingen over de vrijwillige ouderbijdrage. Een korte samenvatting van ons onderzoek en onze rapportage vindt u hier.
Internetconsultatie voor aanpassing Leerplichtwet
Ben je tussen de 5 en 16 jaar? Dan heb je in Nederland de verplichting om naar school te gaan. Hierop zijn enkele uitzonderingen mogelijk waarbij ouders zich kunnen beroepen op een vrijstelling van de Leerplichtwet. De afgelopen jaren is het beroep op de vrijstelling voor kinderen die niet in staat zijn onderwijs te volgen als gevolg van een fysieke of psychische beperking sterk toegenomen (vrijstelling op grond van van artikel 5 onder a). In 2016 onderzochten wij de oorzaken van de groei van deze vrijstellingen.
Uit het onderzoek bleek onder meer dat de artsen die moeten verklaren dat een kind niet in staat is onderwijs te volgen, niet altijd goed op de hoogte zijn van de onderwijskundige mogelijkheden. De minister heeft onze bevindingen en aanbevelingen meegenomen en uitgewerkt in een wetsvoorstel dat nu voor ligt in een internetconsultatie.
Met het wetsvoorstel wordt de Leerplichtwet aangepast, zodat een vrijstelling op grond van artikel 5 onder a van de Leerplichtwet alleen wordt afgegeven, als dit het beste aansluit bij het kind. De arts die beoordeelt of een kind psychisch of lichamelijk niet geschikt is om onderwijs te volgen, moet daarbij altijd een advies vanuit een onderwijskundige benaderingswijze meenemen. Ook wordt de duur van de vrijstelling aangepast, zodat meer maatwerk mogelijk is.
De uitgangspunten van de aanpassing staan vast. Dat betekent dat de onderwijskundige benaderingswijze betrokken wordt in de procedure, dat samenwerkingsverbanden betrokken worden en dat de regierol op het proces bij het college van burgemeester en wethouders wordt vastgelegd. Op de precieze uitwerking hiervan kan iedereen wel input leveren. De internetconsultatie vindt u hier en staat nog open tot 1 oktober 2020.
Meer informatie?
Voor meer info over dit of ander onderzoek naar leerplicht, neem contact op met Jos Lubberman.
Bibliotheek als derde leeromgeving
De pilot bibliotheek als derde leeromgeving richt zich op het stimuleren van het opdoen van de basisvaardigheden geletterdheid – taal en lezen – en digitale geletterdheid. Met de pilot willen de Koninklijke Bibliotheek, Bibliotheek Lek & IJssel en Bibliotheek Venlo onderzoeken hoe de bibliotheek die rol kan pakken.
De doelgroep van de pilot zijn kinderen met kwetsbare thuissituaties. Kinderen van laagtalige ouders of ouders die zelf minder kunnen lezen, zouden meer stimulering of aanbod moeten krijgen dan andere kinderen, maar wel samen met kinderen met een achtergrond waarin taal(verwerving) vanzelfsprekender is.
Wij hebben in een kwalitatief onderzoek de pilot gemonitord. We voerden hiervoor audits uit bij de pilotbibliotheken en onderzochten welke lessen uit de pilot te trekken zijn voor andere bibliotheken die aan de slag willen gaan met het bieden van een derde leeromgeving voor kinderen in kwetsbare thuissituaties.
Meer informatie
Neem contact op met Miranda.
Stijgt het aantal leerlingen in het speciaal basisonderwijs sneller dan het aantal leraren?
Over het geheel bezien neemt in het basisonderwijs het gemiddelde aantal leerlingen per leraar de afgelopen jaren af. Maar deze ‘leerling-leraarratio’ lijkt in het speciaal basisonderwijs (sbo) juist te stijgen. De vraag is wat daar de oorzaken van zijn.
In het speciaal basisonderwijs zien we, na een afname, sinds enkele jaren weer een lichte groei van het aantal leerlingen. Deze toename komt voor een deel door een grotere instroom van het aantal jongere leerlingen in het speciaal basisonderwijs. De groei van het aantal fte aan leraren loopt achter op de leerlingengroei. Als gevolg daarvan is de leerling-leraar-ratio in het speciaal basisonderwijs licht gestegen.
Regionale verschillen en samenwerkingsverbanden
Uit de cijfers die we analyseerden en de gesprekken die we voerden met vertegenwoordigers van sbo-scholen en samenwerkingsverbanden, blijkt verder dat de verschillen tussen scholen en regio’s groot kunnen zijn. Binnen samenwerkingsverbanden zijn vaak afspraken gemaakt over toelating en instroom van leerlingen in het speciaal basisonderwijs, maar deze afspraken hebben veelal geen directe gevolgen voor de ontwikkeling van de leerlingen- en lerarenaantallen in de regio. Onderwijskundige keuzes, zoals de inzet van ICT of andere vormen van lesgeven, kunnen op schoolniveau effect hebben, maar zijn ook niet bepalend voor het landelijke beeld. Wel wijzen schoolleiders van sbo-scholen en samenwerkingsverbanden erop dat sbo-scholen naar verhouding meer moeite hebben om lerarenvacatures te vervullen dan andere basisscholen. De toename van de leerling-leraar-ratio in het speciaal basisonderwijs kan daarvan mede een gevolg zijn.
Lees ook de kamerbrief en ons rapport over de leerling-leraarratio in het speciaal basisonderwijs.
De leerling-leraarratio in het speciaal basisonderwijs
In 2018 lag in het speciaal basisonderwijs het gemiddelde aantal leerlingen per volletijds leraar op 9,4. Dat is een lichte stijging ten opzichte van 2017 toen de leerling-leraarratio nog 9,2 was. Deze ontwikkeling roept vragen op omdat we in het basisonderwijs juist een tegenovergestelde ontwikkeling zien. We spraken met vertegenwoordigers van sbo-scholen en samenwerkingsverbanden over de mogelijke oorzaken. Ook keken we nog eens naar de cijfers over leerlingaantallen en het aantal leraren in het sbo.
Huiselijk geweld blijkt hardnekkig: veel uitval na overdracht Veilig Thuis
Huiselijk geweld is moeilijk te doorbreken. In Flevoland onderzochten we oorzaken voor de hoge caseload van Veilig Thuis. Daarbij constateerden we hoge recidive en veel uitval uit trajecten. Belangrijke oorzaken liggen in de kwaliteit van hulp en in de toerusting van het lokaal veld.
Recidive en uitval uit hulpverleningstrajecten
In het onderzoek is een representatieve steekproef van 100 meldingen bij Veilig Thuis Flevoland (VTF) onderzocht. In bijna twee derde van die casussen was minstens één keer eerder al sprake van melding bij VTF; bij een kwart betrof het 3 tot 7 eerdere meldingen. Melding bij Veilig Thuis en het daarop volgende (hulpverlenings-)traject leiden in een groot deel van de gevallen dus niet tot duurzame veiligheid. In het onderzoek zelf is voor een periode van 12-15 maanden onderzocht of er sprake was van nieuw geweld; dat bleek in bijna een derde van de casussen het geval en in nog eens 11 procent van de casussen was sprake van nieuwe zorgen over de veiligheid. Daarmee vormt het gebrek aan effectiviteit van de aanpak die volgt op een melding een belangrijke oorzaak voor de hoge caseload bij Veilig Thuis, naast het bestaan van risicofactoren in de populatie. Dat gebrek aan effectiviteit is echter niet zozeer Veilig Thuis aan te rekenen, maar betreft het resultaat van het handelen in het hele netwerk van partijen die zich met de opvolging van Veilig Thuismeldingen bezig houden.
Het onderzoek laat zien dat het beter moet: de uitval uit hulp is onacceptabel hoog en partijen werken in de aanpak onvoldoende samen. Met elke nieuwe Veilig Thuismelding wordt de kans op succesvol ingrijpen kleiner en de volwassenen en kinderen die het betreft krijgen niet de hulp die ze nodig hebben.
Aanknopingspunten voor de aanpak
De aanpak van huiselijk geweld kan ook echt beter. Het onderzoek biedt daar een aantal duidelijke aanknopingspunten voor. Ten eerste bevordert voldoende capaciteit en expertise bij het lokaal veld vroegtijdig handelen op signalen en voorkomt een opwaartse druk naar Veilig Thuis. Ten tweede zien we dat de aanwezigheid van één integrale plek waaraan Veilig Thuis casussen kan overdragen de samenwerking tussen Veilig Thuis en het lokaal veld ten goede komt. Met een beter geïnformeerde beslissing over het vervolgtraject als gevolg. En tot slot valt er nog veel winst te behalen met duidelijke regie en een systeemgerichte aanpak in casuïstiek, zowel in het verminderen van uitval, als in het realiseren van duurzame veiligheid. In een tijd waarin sprake is van hoge druk op de capaciteit van het lokaal veld en van specialistische hulp is dat mogelijk een lastige boodschap. Maar het is er ook één die hoop biedt: lukt het om effectiever te handelen, dan is de winst op de caseload bij alle betrokken partijen namelijk aanzienlijk.
Lees voor meer informatie ons rapport of bekijk de infographic.
Maatschappelijke effecten Flevodrome
Het onderzoek naar Flevodrome moet meer zicht bieden op de maatschappelijke effecten van de voorziening en hoe deze effecten zich verhouden tot de kosten. We voeren daarom een maatschappelijke kosten-baten analyse uit, waarbij we niet alleen kijken naar baten die in geld uit te drukken zijn, maar ook naar immateriële baten. De uitkomsten van het onderzoek moeten het college en de gemeenteraad van Lelystad helpen in de besluitvorming over de inzet en financiering van Flevodrome in de toekomst. Het onderzoek wordt naar verwachting in de zomer van 2020 afgerond.