Vinger aan de pols voor mensen met een LVB

Veel mensen met een licht verstandelijke beperking (LVB) hebben hun leven lang op veel verschillende levensterreinen begeleiding nodig. Lichte, langdurige hulp in de vorm van waakvlamondersteuning kan uitkomst bieden.

Uit het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) dat in 2019 is uitgevoerd naar de ondersteuning van mensen met een LVB blijkt dat gemeenten behoefte hebben aan het bieden van lichte, continue ondersteuning aan mensen met een LVB om zo het ontstaan van ergere problemen (deels) te voorkomen en te kunnen zorgen voor snelle opschaling. Dit wordt ook wel waakvlamondersteuning genoemd. Het onderzoek dat we hebben uitgevoerd voor het ministerie van VWS laat zien dat ongeveer 15 procent van alle Nederlandse gemeenten experimenteert met het aanbieden van een vorm van waakvlamondersteuning of van plan is dit in de nabije toekomst te gaan doen.

Rode draden in de praktijk

In de praktijk wordt waakvlamondersteuning vooral ingezet bij mensen die (veelal praktische) hulpvragen hebben op een groot scala aan leefdomeinen, maar geen intensieve ondersteuning (meer) nodig hebben om daar mee om te kunnen gaan. In de regel wordt deze ondersteuningsvorm ingezet als afschaling van intensievere begeleiding. Veel van de cliënten, waaronder mensen met een LVB, kunnen met hun lichte hulpvragen (post, administratie, aankopen, vragen over de woning et cetera) niet voldoende bij het eigen netwerk terecht. Ook zijn zij onvoldoende zelfredzaam om volledig zelfstandig hun leven op de rit te houden. Het risico is dat als deze mensen geen ondersteuning krijgen, hun problemen escaleren en zij in een crisis belanden. Het doel van de waakvlamondersteuning is dan ook om kwetsbare cliënten in beeld te houden en te monitoren, om daarmee een escalatie en verslechtering van de problematiek te voorkomen.

Geen blauwdruk, wel een bruikbaar kader

Er is geen blauwdruk te geven voor het effectief en efficiënt inzetten van waakvlamondersteuning, blijkt uit ons onderzoek. Gemeenten variëren in de praktijk in hoe ze deze ondersteuningsvorm opvatten, bijvoorbeeld wat betreft aspecten als duur, frequentie en contactvorm. Wel kunnen we een bruikbaar kader bieden voor gemeenten die met waakvlamondersteuning aan de slag willen. Zo is het bijvoorbeeld van belang dat cliënten open staan voor begeleiding, begeleiders snappen hoe mensen met een LVB leren en informatie verwerken, is het aangaan van een vertrouwensband met de cliënt een cruciaal onderdeel van de begeleiding en dienen organisaties voldoende mogelijkheden te bieden voor flexibel op- en afschalen van de ondersteuning. Als er voldoende rekening wordt gehouden met deze uitvoerings- en organisatieaspecten, kan waakvlamondersteuning voorkomen dat er zwaardere individuele begeleiding nodig is en kan het preventief werken voor het ontstaan van crisissituaties.

Meer informatie?

Lees het onderzoeksrapport of de factsheet of neem contact op met Miranda.

Waakvlamondersteuning voor mensen met een LVB

Mensen met een LVB hebben vaak langdurige begeleiding nodig op verschillende levensterreinen: gedurende hun schoolloopbaan, in hun woonsituatie, bij het regelen van financiën en bij het verwerven en behouden van een positie op de arbeidsmarkt. Uit het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (2019) naar de ondersteuning van mensen met een LVB blijkt dat gemeenten waakvlamondersteuning willen inzetten: langdurige lichte ondersteuning die snel opgeschaald kan worden, zodat escalatie van problemen kan worden voorkomen. Verschillende gemeenten experimenteren met deze vorm van waakvlamondersteuning.

Het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) heeft ons gevraagd om de inzet van waakvlamondersteuning in gemeenten te onderzoeken en om een bruikbaar inzicht te bieden in de kenmerken van de ondersteuning die relevant zijn voor een doelmatige en doeltreffende inzet van waakvlamondersteuning bij mensen met een LVB.

Wij hebben aan de hand van kwalitatief onderzoek en via een maatschappelijke-business-methodiek onderzocht op welke wijze waakvlamondersteuning door gemeenten wordt ingezet, welke aspecten in de praktijk van belang zijn voor een goede inzet en welke ervaringen met waakvlamondersteuningen zijn opgedaan. De inzichten zijn bruikbaar voor gemeenten die met waakvlamondersteuning aan de slag willen.

De uitkomsten van het onderzoek zijn samengevat in een korte factsheet en in een onderzoeksrapport.

Meer informatie?
Neem contact op met Miranda.

 

Evaluatie Van Wijken Weten gemeente Arnhem

In 2016 is in de gemeente Arnhem gestart met het programma Van Wijken Weten. Dit programma heeft als ambitie om te sturen vanuit de leefwereld van inwoners: vraaggericht. Enerzijds om inwoners (meer) invloed te geven op hun directe leefomgeving, anderzijds om goede keuzes te kunnen maken in de uitvoering. De gemeente Arnhem wil daarbij de uitvoering meer en de regels minder centraal stellen, en toewerken naar datgene wat nodig is om aan te sluiten op de ambities en ideeën van inwoners. Dit vraagt om ruimte voor een andere aanpak.

Het programma loopt inmiddels drie jaar en het is tijd om een tussenbalans op te maken. Dat doen we door middel van actieonderzoek: onderzoek waarin leermomenten zijn ingebouwd die de uitvoeringspraktijk kunnen bijsturen. Aan de hand van geselecteerde thema’s (veiligheid, leefbaarheid en ontmoeten) en trajecten uit de praktijk onderzoeken we sterke punten, zwakke punten, kansen en bedreigingen. Het perspectief van burgers en externe stakeholders nemen we daarbij als uitgangspunt. Tegelijkertijd peilen we de ervaringen en verwachtingen van interne stakeholders bij de gemeente. Tussentijdse resultaten worden steeds gespiegeld en getoetst, om uiteindelijk tot bredere inzichten en aanbevelingen te komen waar Van Wijken Weten, en alle betrokken partijen, echt mee verder kunnen.

Week tegen Kindermishandeling: leren van én met elkaar

Deze week is het de Week tegen Kindermishandeling. Verhalen van professionals, ouders en kinderen staan centraal om extra aandacht voor de complexe problematiek te vragen. Het delen van verhalen en ervaringen moet leiden tot het optimaal benutten van deze inzichten in de aanpak van de problematiek. Ook wij houden ons in onze onderzoeken bezig met de aanpak van kindermishandeling.

Geweld stopt niet

Circa 3 procent van alle kinderen groeit op in onveilige gezinssituaties. Verschillende onderzoeken laten zien dat het geweld na interventies door de veiligheids- en hulpverleningsketen vaak niet stopt. Zo bleek uit ons onderzoek naar de hulpverlening waar Veilig Thuis aan overdraagt (in verschillende regio’s) het geweld in 30 tot 60 procent van de casussen aantoonbaar niet te stoppen. Ook recent onderzoek van het Verwey-Jonker Instituut laat zien dat in meer dan de helft van de gezinnen het geweld niet stopt na melding bij Veilig Thuis.

Oorzaken

Er kunnen een aantal oorzaken gedefinieerd worden voor het niet stoppen van het geweld. Zo laat reconstructie van hulpverleningstrajecten veel uitval van hulp zien in het vrijwillig kader. Ook zien we dat een discrepantie bestaat tussen de aard van de onderliggende problematiek (complex en langdurig) en de hulp die wordt ingezet (licht en kortdurend). Daarnaast is vaak onvoldoende sprake van een systeemgerichte aanpak en werken de zorg- en veiligheidsketen nog gescheiden van elkaar.

Het kan ook anders

Er is in Nederland veel kennis over wat nodig is voor een effectieve aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling (HGKM). Die kennis is bijvoorbeeld gebundeld in de visie op gefaseerde ketenzorg die is opgesteld door Van Arum en Vogtländer en wordt toegepast in de actuele ontwikkelingen rondom MDA++ en het Centrum HGKM. Als we naar die kennis en ervaringen kijken, dan kunnen we een aantal uitgangspunten formuleren om te komen tot een meer effectieve aanpak van HGKM:

  1. Beschouw de casus als één geheel: het is belangrijk dat alle losstaande hulpverleningstrajecten een geheel gaan vormen. Hiervoor is inzet van verschillende domeinen en hulpverleningskaders en stevige regie op het hulpverleningstraject noodzakelijk.
  2. Houd zicht op veiligheid en pak door op onveiligheid: zicht op veiligheid en doorpakken daarop is essentieel. Die taak moet dus goed belegd zijn en gefaciliteerd worden. Wanneer de veiligheid in het gedrang komt, is het zaak direct door te pakken en daarbij, indien passend, instrumenten uit het dwang- en drangkader aan te grijpen.
  3. Erken het belang van de relatie tussen hulpverlener en cliënt: effectieve hulp vereist een goede relatie en vertrouwensband tussen hulpverlener en cliënt. Daarvoor is het nodig dat een hulpverlener een blijvend gezicht vormt, bijvoorbeeld in de vorm van een centrale hulpverlener voor het gehele gezinssysteem, waarnaast andere hulpverleners wisselend betrokken zijn.
  4. Zorg voor passende hulp: de hulp die wordt ingezet moet passen bij de aard en zwaarte van de problematiek. Begin daarom met een goede, diepgaande analyse, waarbij gekeken wordt naar het systeem, de relatiedynamiek, patronen in het systeem en de individuen die deel uitmaken van dat systeem. Hier kan vervolgens het hulpverleningsplan op gebaseerd worden.

Werken aan verandering

In verschillende trajecten werken wij samen met het veld aan het verbeteren van de aanpak, in lijn met het bovenstaande. Daarin hebben we aandacht voor regie, voor systeemgericht en multidisciplinair werken en voor domeinoverstijgende samenwerking. Ook hebben we aandacht voor de balans tussen protocollen en kaders enerzijds en de professionele ruimte van de hulpverleners anderzijds. We maken gebruik van kennis en voorbeelden die er al liggen uit eerder uitgevoerd onderzoek en de ervaringspraktijk. Daarnaast volgen we door middel van actiegericht onderzoek verbeter- en verandertrajecten om daar overkoepelende lessen uit te trekken.

Meer weten over wat wij doen in het kader van de aanpak HGKM? Neem dan contact op met Eline of Katrien.

Snijden of investeren in de sociale basis, het hoeft geen dilemma te zijn

In tijden van bezuinigingen snijden of juist investeren in de sociale basis? Veel gemeenten worstelen met dit dilemma. Ze weten wel dat nu investeren betekent dat straks kosten worden uitgesteld of voorkomen. Maar hoe krijg je dat rendement aangetoond? In onderstaand artikel van Movisie verzamelen collega Frank Kriek en expert bij Movisie Hilde van Xanten praktijkvoorbeelden die laten zien dat het wel degelijk mogelijk is.

Laten we eerst eens kijken naar het begrip sociale basis. Waar hebben we het dan eigenlijk over? Er zijn smalle en bredere omschrijvingen te vinden, maar de gemene deler is dat het gaat over informele en immateriële verbanden tussen inwoners, over leefbaarheid en sociale veerkracht: de gemeenschapskracht. Dat buren elkaar een bakje soep brengen, dat buurtgenoten begrijpen dat iemand met een ggz-achtergrond soms wat luidruchtig is.

Geen indicatie nodig

Naast de informele verbanden tussen inwoners, scharen veel omschrijvingen er ook meer formele verbanden met vrijwilligers en professionals onder. En behalve de immateriële zaken nemen velen ook de materiële infrastructuur erbij, bijvoorbeeld de gebouwen van algemene voorzieningen zoals buurthuis en trapveldje. De ene gemeente bakent het bijbehorende beleids- en uitvoeringsterrein bovendien ruimer af dan de andere: van enkel voorzieningen in het sociaal domein, tot ook cultuur en sport. Het gaat daarbij over voorzieningen waarvoor geen indicatie nodig is.

Preventieve waarde

Welke omschrijving gemeenten ook hanteren, altijd ligt er een veronderstelling van preventieve waarde onder. Zo kan effectieve mantelzorgondersteuning overbelasting voorkomen en opname van de zorgvrager uitstellen. Deze notie van preventie maakt investeren in de sociale basis voor velen vanzelfsprekend, aldus collega Frank Kriek: ‘Alle professionals, beleidsmakers en ook wetenschappers wéten dat investeren in de sociale basis verstandig is, zeker in tijden van bezuinigingen.’ Toch staan deze investeringen in veel gemeenten tegenwoordig onder druk.

Financiële ruimte houden

Hilde van Xanten, expert bij Movisie, heeft daar wel een verklaring voor: ‘Gemeenten hebben wettelijk gezien geen verplichtingen bij de invulling van de sociale basis. Dat is anders dan bij bijvoorbeeld Wmo-maatwerkvoorzieningen. Veel gemeenten hebben nu vooral aandacht voor kostenbeheersing. Maar als je tegelijkertijd zegt dat je de beweging naar de voorkant wilt maken, dan moet je daar financiële ruimte voor houden. Als je niet investeert, dan weet je nooit wat je had kunnen bereiken.’

Uitvoering opzoeken

Deze opmerking over wat je had kúnnen bereiken is cruciaal, want het gaat over de maatschappelijke resultaten die gemeenten voor ogen hebben. Van Xanten: ‘Het is belangrijk dat beleidsmakers en de uitvoerders daarover goed met elkaar in gesprek gaan.’ Ze ziet in steeds meer gemeenten dat ambtenaren dat ook ‘oprecht willen. Ze willen de uitvoerders structureel opzoeken. Door de langdurige, echte dialoog groeit het vertrouwen en een gezamenlijke koers. Ze hebben het samen over vragen als: Wat willen we bereiken voor en met de inwoners? Welke activiteiten dragen daar aan bij?’

Niet eenvoudig

Van Xanten maakt het concreet aan de hand van het voorbeeld van dagbesteding voor ouderen. ‘Een beoogd maatschappelijk resultaat kan zijn dat ouderen langer in hun eigen buurt hun dagelijkse bezigheden kunnen hebben. Als buurtcentra hun reguliere inloop zo organiseren dat mensen met beginnende dementie zich ook welkom voelen, kan geïndiceerde dagbesteding worden uitgesteld.’ Daarbij is het dan wel belangrijk dat het inloopcentrum zo nodig wat extra middelen krijgt, die elders immers ruim bespaard worden. Het centrum kan dat inzetten voor bijvoorbeeld deskundigheidsbevordering of enige extra personele inzet. Maar dat blijkt vaak nog niet zo eenvoudig.

Rendement aantonen

En dat is meteen een andere, misschien wel de belangrijkste, reden waardoor investeringen in de sociale basis onder druk staan. ‘Ook al weten de profs wel dat nu investeren betekent dat je later bespaart’, zegt Kriek, ‘het is lastig om dat rendement te laten zien. Met de huidige wijze van verantwoorden die veel gemeenten hanteren, lukt dat althans onvoldoende. Dat roept vragen op bij de gemeenteraad. En als er toch keuzes gemaakt moeten worden, dan ligt het voor het voor de hand te snijden in activiteiten waarvan onvoldoende duidelijk is gemaakt hoe ze renderen.’

Dikke verantwoordingsrapporten

Kriek werkt met verschillende gemeenten aan het zichtbaar maken van het rendement van de sociale basis. Hij ziet geregeld dat de huidige manier van verantwoorden vooral laat zien dat de activiteiten volgens afspraak zijn uitgevoerd. ‘Er komen ongelooflijk dikke verantwoordingsrapporten langs, die heel beschrijvend opsommen waaraan het geld is uitgegeven.’ Maar dat zegt volgens Kriek onvoldoende over of de centrale doelen van de gemeente daadwerkelijk gerealiseerd zijn.

Werkzame mechanismes

‘Als je wilt kunnen aantonen dat het geld effectief is besteed, dan moet je als aanbieder jouw activiteiten koppelen aan de gemeentelijke doelen’, zegt Kriek. Of eigenlijk, zoals Van Xanten ook al benadrukte: de gemeentelijke doelen vertalen naar activiteiten in de sociale basis. Kriek: ‘De crux in die vertaalslag zit hem erin dat je daarbij kennis gebruikt over wat werkzame mechanismes zijn.’ Bij Movisie is veel informatie te vinden over werkzame elementen in interventies, zoals in de Wat werkt bij-dossiers.

Effectief tegen eenzaamheid

Kriek legt dit verder uit met het voorbeeld van eenzaamheid. ‘Het gemeentelijke macrodoel kan bijvoorbeeld zijn dat het percentage eenzame ouderen daalt van veertig naar dertig procent. Dan volstaat het niet om in je verantwoording te vermelden dat je vijftien koffieochtenden hebt georganiseerd. Uit onderzoek blijkt immers dat ontmoetingsmogelijkheden lang niet altijd afdoende zijn.’ Het verminderen van negatieve gedachten blijkt juist wel te werken. En specifiek voor ouderen is het leren omgaan met computer en internet effectief tegen eenzaamheid.

Ongelooflijk sterk verhaal

‘Bied je bijvoorbeeld computerles aan ouderen, dan kun je dat in de verantwoording opnemen’, vervolgt Kriek. ‘Daarbij dien je wel te laten zien dat je dat op de goede manier doet. En vervolgens kun je vermelden hoeveel mensen uit de beoogde doelgroep je daarmee bereikt. De deelnemers kun je persoonlijk uitvragen, ook over of het werkzame mechanisme inderdaad werkt: Is het aantal sociale contacten dat u heeft veranderd? Hoe denkt u dat dit komt?’ Als uitvoerders hun verantwoording op deze gelaagde manier inrichten, dan hebben ze volgens Kriek ‘een ongelooflijk sterk verhaal.’ Regioplan heeft een systematiek ontwikkeld om op deze manier te verantwoorden.

De keuze snel gemaakt

Kortom, het gezamenlijk vaststellen van maatschappelijke doelen en die met behulp van bewezen werkzame mechanismes vertalen naar activiteiten, helpt om te sturen op rendement van de sociale basis. De combinatie met de gelaagde manier van verantwoorden, maakt dit rendement bovendien inzichtelijk in termen van maatschappelijke winst. En dan zou het zo maar kunnen zijn dat er helemaal geen dilemma meer is, dan is de keuze snel gemaakt: investeren loont.

Neem voor meer informatie contact op met Frank.

Verdiepend onderzoek casuïstiek Hoorn

De gemeente Hoorn heeft geconstateerd dat er in de eigen gemeente relatief veel multiprobleemgezinnen zijn waarbij langdurige en gestapelde zorg wordt ingezet. Ondanks de betrokken inzet van hulpverleners en cliënten zelf, heeft de hulpverlening regelmatig niet het gewenste effect en blijven forse hulpvragen bestaan. Daarom voeren we in opdracht van de gemeente Hoorn het Verdiepend onderzoek casuïstiek Hoorn uit. Het doel is inzicht te geven in waar en hoe er winst te behalen is bij het effectief beantwoorden van complexe hulpvragen. We gaan hiervoor in gesprek met professionals en direct betrokkenen om te onderzoeken waar de verbetermogelijkheden liggen.

Aanpak HGKM in het lokaal veld: randvoorwaarden voor regie, samenwerking en afstemming op operationeel niveau

Dit onderzoek beoogt bij te dragen aan de verbetering van de effectiviteit van de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling (HGKM) in het lokaal veld. Binnen de aanpak van HGKM wordt gestreefd naar systeemgericht, multidisciplinair samenwerken en samenwerken vanuit een gedeelde focus op veiligheid. Het tot stand brengen van goede regie, samenwerking en afstemming blijkt in de praktijk echter een zware opgave. Dit project werkt in de uitvoeringspraktijk aan het identificeren en tegelijkertijd wegnemen van de barrières die bestaan op operationeel, organisatie- en netwerkniveau. In het onderzoek staan de ontwikkelingen in twee regio’s centraal; Rotterdam-Rijnmond en Gooi en Vechtstreek. Het onderzoek is een lerende evaluatie. Dat betekent dat we niet alleen kennis ophalen, maar ook beogen bij te dragen aan het leerproces binnen de bij het onderzoek betrokken regio’s en leren tussen regio’s faciliteren. Dat gebeurt door middel van de methode Reflexieve Monitoring in Actie, een gevalideerde methode voor de monitoring en ondersteuning van projecten die gericht zijn op systeeminnovatie. Het onderzoek levert kennis op die breder toepasbaar is binnen de aanpak van HGKM maar ook breder: binnen het hele sociaal domein.

Het onderzoek voeren we uit met subsidie van ZonMw. We werken samen met het Athena Instituut van de Vrije Universiteit en Hiemstra en De Vries.

Meer weten?

Neem voor meer informatie over dit project contact op met Yannick.

Samen verder werken aan een betere aanpak van huiselijk geweld

Gisteren presenteerde het Verwey-Jonker Instituut de uitkomsten van meerjarig onderzoek naar de aanpak van huiselijk geweld. Wat blijkt: in meer dan de helft van de gezinnen stopt het geweld niet na melding bij Veilig Thuis, het geweld is en blijft ernstig en heeft grote schadelijke gevolgen voor de betrokkenen. Ook wij zien in onze projecten al jaren dat de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling (HGKM) onvoldoende effect sorteert.

Complexe casuïstiek

De problematiek is hardnekkig. Zelfs na een indringende interventie als het huisverbod, die gepaard gaat met een snelle inzet van hulp, stopt het geweld in meer dan de helft van de casussen niet. Dat heeft te maken met de complexiteit van dit soort casuïstiek. Als HGKM gemeld wordt, is er vaak sprake van een langdurige geschiedenis van geweld, van ernstig geweld en van een complex samenspel van problematiek: uiteraard problemen in de relatiedynamiek, maar ook praktische en financiële problemen, persoonlijkheidsproblematiek, opvoedingsproblemen, hechtingsproblematiek en trauma.

In onze onderzoeken naar hulp na melding bij Veilig Thuis en hulp in complexe casuïstiek en in onze betrokkenheid bij de regionale invulling van het landelijk programma Geweld hoort nergens Thuis zien we onder andere het volgende:

  • Het lokaal veld heeft een belangrijke rol als toegang, maar is lang niet altijd toegerust op de ernst en complexiteit van dit soort problematiek.
  • Hulp wordt gefragmenteerd aangeboden terwijl hulp systeemgericht moet zijn; er is geen regie, en door de fragmentatie is er ook onvoldoende zicht op veiligheid;
  • Specialistische hulp is lang niet altijd op het juiste moment en in de juiste vorm beschikbaar;
  • Er is nog steeds sprake van een scheiding tussen het zorgdomein en het veiligheidsdomein en tussen vrijwillig en gedwongen kader, terwijl ze in een casus samenkomen.

Kennis en actie verbinden

Wij werken samen met partijen in de uitvoering aan verbetering van de aanpak die is gericht op betere regie, meer systeemgerichtheid, snellere toegang tot betere hulp. Dat doen we bijvoorbeeld in Rotterdam-Rijnmond, waar we intensieve regie op dit soort casuïstiek in het lokaal veld ontwikkelen met behulp van Multifocus. We doen dat ook door in onze onderzoeken zichtbaar te maken waar het precies misgaat in dit soort casuïstiek en daar samen met betrokken partijen verbetertrajecten op te ontwikkelen. En we doen dat door gemeenten te helpen hun eigen lokale aanpak verder te verbeteren. Onze aanpak verbindt kennis met actie: we weten al veel over wat nodig is en wat werkt, maar het is niet altijd eenvoudig dat in de praktijk te brengen. Door steeds opnieuw terug te gaan naar wat op casusniveau nodig is verbinden we betrokken partijen in een actiegericht, lerend traject waarin we uitvoering, organisatie en bestuur verenigen. Elke lokale aanpak heeft zijn eigen specifieke sterke en zwakke punten, maar ook specifieke kansen en bedreigingen. De oplossing is maatwerk!

Meer weten over de projecten die wij doen of wat wij voor u kunnen betekenen? Neem contact op met Katrien.

Week van de loopbaan: uitdaging voor praktijk en beleid

Vorige week was het de week van de loopbaan. Een week waarop we extra aandacht hebben voor het belang van een Leven Lang Ontwikkelen en voor alle vormen van loopbaanadvies. Dat is vandaag de dag geen overbodige luxe. Vooruitkijken is nodig en wenselijk, voor werkzoekenden, werknemers én werkgevers. Tegelijkertijd weten we dat dit in de praktijk niet altijd makkelijk is. Wij helpen daarom (onderwijs)instellingen, werkgevers en overheden om meer grip op loopbaanvraagstukken te krijgen.

Het belang van een sterke start
In onze projecten zien we dat een sterke basis en extra aandacht voor schakelmogelijkheden de loopbaankansen van jonge werkenden en werkzoekenden vergroot. Uit de evaluatie die we deden naar loopbaanbegeleiding (LOB) in het po, vo en mbo blijkt bijvoorbeeld dat loopbaanbegeleiding jongeren helpt bij cruciale keuzemomenten op het gebied van opleiding en werk. Ook als onderzoekspartner van het Platform Jongeren en Werk zien we hoe belangrijk het is dat jongeren een goede plek op de arbeidsmarkt weten te bemachtigen.

Inzetbaar blijven tijdens het werkende leven
Daarnaast zien we dat het een hele uitdaging is om aan het werk te blijven en om transities op en buiten de arbeidsmarkt te kunnen maken. Dit zagen we bijvoorbeeld in de evaluatie van het actieplan perspectief voor vijftigplussers en het onderzoek naar de aanpak bijstandsgerechtigden van 45 jaar en ouder. Deze projecten illustreren dat mensen gedurende hun werkzame leven moeite kunnen hebben met het vinden en/of behouden van werk, maar ook dat er diverse maatregelen en initiatieven zijn om hen te helpen.

Begeleiding en ondersteuning: gedeelde verantwoordelijkheid nodig
Hoe kunnen we werkzoekenden, werknemers én werkgevers helpen bij de aanpak van loopbaanvraagstukken? Ons werk laat zien dat een gezamenlijk aanpak en verantwoordelijkheid van belang is voor de inzetbaarheid van werknemers. Zo blijkt dat inspanningen van verschillende partijen wenselijk zijn voor positieverbetering van langdurige flexwerkers, voor de duurzame inzetbaarheid van jonggehandicapten en voor het vergroten van zelfregie en inzetbaarheid. De rol van werkgevers is daarbij niet te onderschatten. Onze studies over verzuim en duurzame inzetbaarheid tonen aan hoe belangrijk het is dat werkgevers mogelijkheden scheppen voor werknemers om langdurig, gezond, gemotiveerd en deskundig aan het werk kunnen blijven. De inventarisatie van schoolvoorbeelden omtrent (langdurig) ziekteverzuim in het po laat bijvoorbeeld zien dat een laag verzuim is gebaseerd op het gedrag van schoolleiders, de werkgemeenschap en de praktische mogelijkheden die een prettig werkklimaat ondersteunen. Ook in projecten voor werkgeversverenigingen en werkgevers zien we hoe belangrijk de helpende hand van werkgevers is voor het faciliteren en stimuleren van duurzame inzetbaarheid en loopbaanontwikkeling van werkenden.

Uitdaging voor beleid en praktijk
Al met al zien we dat werken aan loopbanen en duurzame inzetbaarheid vraagt om visie, daadkracht en borging. Maar ook dat het sturen op loopbaanontwikkeling nauw luistert en oog voor context cruciaal is. Daarmee blijft het vormgeven en uitvoeren van duurzame inzetbaarheid en loopbaangerichte ontwikkeling nog een uitdaging voor beleid en praktijk. Met onze projecten dragen we graag bij aan een optimale vormgeving en uitvoering hiervan.

Internetconsultatie voor aanpassing Leerplichtwet

Ben je tussen de 5 en 16 jaar? Dan heb je in Nederland de verplichting om naar school te gaan. Hierop zijn enkele uitzonderingen mogelijk waarbij ouders zich kunnen beroepen op een vrijstelling van de Leerplichtwet. De afgelopen jaren is het beroep op de vrijstelling voor kinderen die niet in staat zijn onderwijs te volgen als gevolg van een fysieke of psychische beperking sterk toegenomen (vrijstelling op grond van van artikel 5 onder a). In 2016 onderzochten wij de oorzaken van de groei van deze vrijstellingen.

Uit het onderzoek bleek onder meer dat de artsen die moeten verklaren dat een kind niet in staat is onderwijs te volgen, niet altijd goed op de hoogte zijn van de onderwijskundige mogelijkheden. De minister heeft onze bevindingen en aanbevelingen meegenomen en uitgewerkt in een wetsvoorstel dat nu voor ligt in een internetconsultatie.

Met het wetsvoorstel wordt de Leerplichtwet aangepast, zodat een vrijstelling op grond van artikel 5 onder a van de Leerplichtwet alleen wordt afgegeven, als dit het beste aansluit bij het kind. De arts die beoordeelt of een kind psychisch of lichamelijk niet geschikt is om onderwijs te volgen, moet daarbij altijd een advies vanuit een onderwijskundige benaderingswijze meenemen. Ook wordt de duur van de vrijstelling aangepast, zodat meer maatwerk mogelijk is.

De uitgangspunten van de aanpassing staan vast. Dat betekent dat de onderwijskundige benaderingswijze betrokken wordt in de procedure, dat samenwerkingsverbanden betrokken worden en dat de regierol op het proces bij het college van burgemeester en wethouders wordt vastgelegd. Op de precieze uitwerking hiervan kan iedereen wel input leveren. De internetconsultatie vindt u hier en staat nog open tot 1 oktober 2020.

Meer informatie?
Voor meer info over dit of ander onderzoek naar leerplicht, neem contact op met Jos Lubberman.